ECLI:NL:GHARL:2023:9397

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 november 2023
Publicatiedatum
7 november 2023
Zaaknummer
200.323.979
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot verbod van executoriale verkoop van auto’s en proceskostenveroordeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 7 november 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep. De appellant, vertegenwoordigd door advocaat mr. G.J. Hollema, had hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Overijssel, dat op 3 februari 2023 was uitgesproken. De appellant had een betalingsregeling aangeboden aan de geïntimeerde, maar deze werd niet geaccepteerd, wat leidde tot de executoriale verkoop van twee auto’s van de appellant. De appellant vorderde een verbod op deze executoriale verkoop, maar de voorzieningenrechter wees deze vordering af en veroordeelde de appellant in de werkelijke proceskosten van de geïntimeerde, omdat er sprake was van misbruik van procesrecht.

Het hof oordeelde dat de appellant in de proceskosten van de geïntimeerde werd veroordeeld, vastgesteld op basis van het liquidatietarief. Het hof concludeerde dat de appellant geen misbruik van executiebevoegdheid had aangetoond en dat de geïntimeerde een gerechtvaardigd belang had bij de executoriale verkoop. De appellant had de resterende vordering van de geïntimeerde begin februari 2023 voldaan, waardoor hij geen belang meer had bij zijn vordering tot verbod van de executoriale verkoop. Het hof volgde de voorzieningenrechter in de beslissing om de appellant te veroordelen in de proceskosten van de procedure in eerste aanleg, maar bepaalde dat elke partij zijn eigen kosten van de procedure in hoger beroep moest dragen. De uitspraak werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.323.979
zaaknummer rechtbank C/08/291636/ KG ZA 23/22
arrest van 7 november 2023
in de zaak van
[appellant]
die woont in [woonplaats]
die hoger beroep heeft ingesteld
en bij de rechtbank optrad als eiser
hierna: [appellant]
advocaat: mr. G.J. Hollema
tegen
de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid
[geïntimeerde]
die is gevestigd in Nijmegen
en die optreedt als verweerster
hierna: [geïntimeerde]
advocaat: mr. M.J.M.C. Winkels

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

[appellant] heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis in kort geding dat de voorzieningenrechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, op 3 februari 2023 tussen partijen heeft uitgesproken. Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de memorie van grieven;
  • de memorie van antwoord.

2.De kern van de zaak

2.1.
[geïntimeerde] had een (resterende) vordering van € 2.588,12 op [appellant] ingevolge een door de rechtbank Gelderland gewezen vonnis van 13 juni 2018 en een arrest van dit hof van 27 oktober 2020, waarin [appellant] is veroordeeld tot de proceskosten van [geïntimeerde] ter hoogte van € 11.882,51. Op 30 september 2022 heeft [geïntimeerde] twee auto’s van [appellant] in executoriaal beslag genomen en de ‘prolongatie’ van dit beslag voor onbepaalde tijd uitgesteld. [appellant] heeft aan [geïntimeerde] in januari 2023 een betalingsregeling (van € 500 per maand) aangeboden voor de afbetaling van die vordering. [geïntimeerde] heeft de betalingsregeling niet geaccepteerd. Zij heeft de executoriale verkoop van twee auto’s van [appellant] in gang gezet. Deze stond gepland op 6 februari 2023.
2.2.
Ter voorkoming van deze executoriale verkoop heeft [appellant] de voorzieningenrechter gevorderd [geïntimeerde] de executoriale verkoop te verbieden, met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten.
2.3.
De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van [appellant] afgewezen en [appellant] veroordeeld in de werkelijke proceskosten van [geïntimeerde] omdat sprake was van misbruik van procesrecht nu het [appellant] duidelijk had moeten zijn dat zijn vordering geen kans van slagen had. De bedoeling van het hoger beroep is dat [geïntimeerde] alsnog wordt veroordeeld in de proceskosten van [appellant] van de procedure in eerste aanleg, althans dat [appellant] (bij afwijzing daarvan) hooguit wordt veroordeeld in de proceskosten van [geïntimeerde] op basis van het liquidatietarief.

3.Het oordeel van het hof

3.1.
Het hof komt tot de conclusie dat [appellant] wordt veroordeeld in de proceskosten van [geïntimeerde] van de procedure in eerste aanleg, vastgesteld op basis van het liquidatietarief. Het hof legt hierna uit hoe het tot die beslissing is gekomen.
Omvang van het hoger beroep
3.2.
[appellant] heeft bezwaren aangevoerd tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat [geïntimeerde] geen misbruik maakt van haar executiebevoegdheid door de executoriale verkoop voort te zetten, terwijl [appellant] aan [geïntimeerde] een betalingsregeling heeft aangeboden.
3.3.
[appellant] heeft de resterende vordering van [geïntimeerde] van € 2.588,12 begin februari 2023 voldaan, naar aanleiding van het vonnis van de voorzieningenrechter, voordat de executoriale verkoop heeft plaatsgevonden. Hij heeft daarmee zelf bewerkstelligd dat de executoriale verkoop is voorkomen en heeft daarom in zoverre geen belang meer bij zijn vordering tot een verbod van de executoriale verkoop. [appellant] keert zich echter ook tegen de in het vonnis van de voorzieningenrechter uitgesproken (werkelijke) proceskostenveroordeling en heeft in dat verband wel belang bij de beoordeling van zijn bezwaren tegen dat onderdeel van het vonnis.
Geen misbruik van executiebevoegdheid
3.4.
Volgens [appellant] vloeit – vanwege de relatief lage vordering, de hoge veilingkosten en de lagere opbrengst bij een executieverkoop – uit de eisen van redelijkheid en billijkheid (artikel 6:2 BW) voort dat [geïntimeerde] misbruik maakt van haar executiebevoegdheid door de executoriale verkoop in gang te zetten ondanks de door [appellant] aangeboden betalingsregeling van € 500,- per maand.
3.5.
Alleen als een executie misbruik in de zin van artikel 3:13 lid 1 BW oplevert mag een bevoegdheid tot het executeren van een uitspraak niet worden ingeroepen. Daarvan is sprake als de executant ( [geïntimeerde] ), mede gelet op de belangen aan de zijde van de geëxecuteerde ( [appellant] ) die door de executie worden geschaad, geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van zijn bevoegdheid om tot tenuitvoerlegging over te gaan. Dat kan onder meer het geval zijn indien het te executeren vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust of indien de executie op grond van na het vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van de geëxecuteerde een noodtoestand zal doen ontstaan, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard. [1]
3.6.
[appellant] heeft niet gesteld dat (bijvoorbeeld) een noodtoestand zou ontstaan door de executoriale verkoop of dat sprake is van een juridische of feitelijke misslag in het te executeren vonnis of arrest. Van een belang aan de zijde van [appellant] dat zo zwaarwegend is dat de executie misbruik van bevoegdheid zou opleveren is bovendien niet gebleken. [appellant] heeft voldoende gelegenheid gehad de (resterende) vordering van [geïntimeerde] te voldoen, omdat er ruim twee jaar tussen het verkrijgen van een executoriale titel door [geïntimeerde] en de geplande executiedatum zat. [appellant] heeft – hij heeft zelf aangevoerd dat hij niet over voldoende liquide middelen beschikte – voldoende tijd en gelegenheid gehad om zelf tot verkoop van (een van) zijn auto’s over te gaan. Vanwege de door [appellant] zelf geschetste onzekere financiële situatie was het voor [geïntimeerde] uiterst onzeker of [appellant] überhaupt tot betaling van de vordering over zou (kunnen) gaan. Het belang van [geïntimeerde] bij de executieverkoop is daarmee evident. De (dreiging van de) executoriale verkoop was voor [appellant] kennelijk nodig om tot betaling over te gaan. [geïntimeerde] heeft dan ook geen misbruik van haar executiebevoegdheid gemaakt door de executoriale verkoop van de auto’s in gang te zetten, in plaats van de betalingsregeling te accepteren.
3.7.
Naar het oordeel van het hof moet [appellant] op dit punt in het ongelijk worden gesteld, zodat het hof de voorzieningenrechter volgt in de beslissing [appellant] te veroordelen in de proceskosten van [geïntimeerde] (van de procedure in eerste aanleg).
Misbruik van procesrecht
3.8.
[appellant] maakt verder bezwaar tegen de veroordeling in de
werkelijkeproceskosten. Op grond van vaste rechtspraak is een uitzondering op het regime van de artikelen 237- 240 Rv alleen mogelijk onder buitengewone omstandigheden, zoals wanneer sprake is van misbruik van procesrecht of het onrechtmatig instellen van een procedure. Daarom moet voor een volledige proceskostenvergoeding worden voldaan aan de maatstaf voor misbruik van procesbevoegdheid. Daarvan is sprake als het instellen van een vordering, gelet op de evidente ongegrondheid ervan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had moeten blijven. Daarvan kan sprake zijn als eiser zijn vordering baseert op feiten en omstandigheden waarvan hij de onjuistheid kende of behoorde te kennen, of op stellingen waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden. Bij het aannemen van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen door het aanspannen van een procedure past terughoudendheid gelet op het recht tot toegang tot de rechter dat mede gewaarborgd wordt door artikel 6 EVRM. [2]
3.9.
Volgens het hof heeft [appellant] door het starten van de procedure geen misbruik gemaakt van haar procesbevoegdheid. Hoewel haar vordering tot een verbod van executie in dit geval ongegrond was (zie r.o. 3.5), is niet evident dat haar vordering in alle gevallen geen kans van slagen zou hebben gehad. Er zijn immers situaties voorstelbaar waarin de belangen van een geëxecuteerde onevenredig worden geschaad in verhouding tot de belangen van de executant, zodat wel tot een dergelijk verbod kan worden besloten. [3] Dat daarvan in dit geval geen sprake is, betekent niet dat [appellant] misbruik heeft gemaakt van zijn procesbevoegdheid. [appellant] moest in dit geval niet op voorhand begrijpen dat zijn stellingen geen enkele kans van slagen zouden hebben (ondanks zijn beroep als juridisch dienstverlener). Het recht op toegang tot de rechter is een fundamenteel recht, zodat de toets voor het slagen van een beroep op misbruik van procesrecht strenger is.
De conclusie
3.10.
Het hoger beroep slaagt deels. Het hof zal [appellant] tot betaling van de proceskosten (op basis van het liquidatietarief) in eerste aanleg veroordelen. Het hof bepaalt dat elke partij zijn eigen kosten van de procedure in hoger beroep moet dragen (compensatie van de proceskosten) omdat partijen ieder deels gelijk hebben gekregen.
3.11.
Onder de proceskosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak en de wettelijke rente daarover. De rente is verschuldigd vanaf veertien dagen na die betekening. [4]
3.12.
De veroordelingen in deze uitspraak kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

4.De beslissing

Het hof:
4.1.
bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 3 februari 2023, behalve de beslissing voor wat betreft de veroordeling in de proceskosten en beslist;
4.2.
het hof veroordeelt [appellant] tot betaling van de volgende proceskosten van [geïntimeerde] (eerste aanleg):
€ 676,- aan griffierecht;
€ 1.079,- aan salaris van de advocaat van [geïntimeerde] (1 punt x € 1.079,-);
4.3.
bepaalt dat al deze kosten moeten worden betaald binnen 14 dagen na vandaag. Als niet op tijd wordt betaald, dan worden die kosten verhoogd met de wettelijke rente;
4.4.
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten van de procedure in hoger beroep draagt;
4.5.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. D.M.I. De Waele, B.J. Engberts en D. Stoutjesdijk, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 7 november 2023.

Voetnoten

1.HR 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026.
2.HR 6 april 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV7828; HR 15 september 2017, ECLI:NL:HR:2017:2366.
3.Vgl. hof Arnhem-Leeuwarden 13 november 2018, ECLI:NL:GHARL:2018:9916 en hof Arnhem-Leeuwarden 29 juli 2015, ECLI:NL:GHARL:2015:5783.
4.HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853.