ECLI:NL:GHARL:2015:5783

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
29 juli 2015
Publicatiedatum
31 juli 2015
Zaaknummer
200.174.119
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding huurovereenkomst en ontruiming woning; misbruik executiebevoegdheid en noodsituatie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de ontbinding van een huurovereenkomst en de ontruiming van een woning. De appellant, die in de woning woont, heeft de huurprijs van € 343,97 per maand betaald aan de Stichting Volkshuisvesting Arnhem (SVA). SVA heeft de ontbinding en ontruiming van de woning gevorderd, stellende dat de appellant de woning in strijd met de huurovereenkomst heeft onderverhuurd. De kantonrechter heeft in een eerder vonnis de vordering van SVA toegewezen, waarop de appellant in verzet is gekomen. Het hof heeft in hoger beroep de feiten vastgesteld en de procedure in eerste aanleg besproken. De appellant heeft in hoger beroep grieven ingediend tegen de eerdere uitspraken, waarbij hij betwist dat er sprake was van onderhuur en dat de algemene huurvoorwaarden correct zijn toegepast. Hij stelt dat de ontbinding en ontruiming van de woning misbruik van executiebevoegdheid opleveren en dat hij in een noodsituatie terecht zal komen als de ontruiming doorgaat.

Het hof heeft de grieven van de appellant beoordeeld en geconcludeerd dat er sprake is van onevenredigheid tussen het belang van SVA bij onmiddellijke ontruiming en het belang van de appellant, die in een kwetsbare positie verkeert. Het hof heeft daarom besloten de tenuitvoerlegging van de eerdere vonnissen te schorsen voor de duur van drie maanden, tot 1 november 2015. De overige vorderingen van de appellant zijn afgewezen, en de kosten van beide instanties zijn gecompenseerd. Het arrest is uitgesproken op 29 juli 2015.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.174.119
(zaaknummer rechtbank Gelderland, 4281000)
arrest in kort geding van de derde kamer van 29 juli 2015
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna: [appellant] ,
advocaat: mr. A.J. Verweij,
tegen:
de stichting
Stichting Volkshuisvesting Arnhem,
gevestigd te Arnhem,
geïntimeerde,
hierna: SVA,
advocaat: mr. J.E. Brands.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van het vonnis van
23 juli 2015 dat de voorzieningenrechter (rechtbank Gelderland, team kanton en handelsrecht, zittingsplaats Arnhem) tussen [appellant] als eisende partij en SVA als gedaagde partij in kort geding heeft gewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 28 juli 2015 met grieven en producties,
- de memorie van antwoord met productie,
- de pleidooien d.d. 29 juli 2015 overeenkomstig de pleitaantekeningen van mr. Verweij voornoemd en de mondelinge voordracht van mr. Brands voornoemd.
2.2
Na afloop van de pleidooien heeft het hof arrest bepaald.

3.De vaststaande feiten

3.1
Het hof gaat in hoger beroep uit van de navolgende feiten.
3.2
SVA heeft aan [appellant] de woning gelegen aan de [adres] te [woonplaats] verhuurd tegen een huurprijs van € 343,97 per maand (tot 1 juli 2015).
3.3
Bij dagvaarding van 15 april 2014 heeft SVA de ontbinding en ontruiming van de
woning gevorderd, onder meer stellende dat [appellant] de woning in strijd met de huurovereenkomst heeft onderverhuurd.
3.4
Bij vonnis van 23 april 2014 (zaaknummer 2997280) heeft de kantonrechter (rechtbank Gelderland, team kanton en handelsrecht, zittingsplaats Arnhem) de vordering van SVA tot ontruiming en ontbinding bij verstek toegewezen.
3.5
[appellant] is tegen voornoemd vonnis in verzet gekomen.
3.6
Bij tussenvonnis van 25 juni 2014 is een comparitie van partijen bepaald.
Op 29 september 2014 zijn beide partijen voor de kantonrechter verschenen, bijgestaan door hun procesgemachtigden. Zij hebben de kantonrechter de nodige inlichtingen verstrekt.
3.7
In overleg met partijen heeft de kantonrechter ter comparitie een bewijsopdracht aan
SVA verstrekt. De bewijsopdracht is in het proces-verbaal als volgt geformuleerd:
‘Nu SVA stelt dat [appellant] in strijd met de algemene voorwaarden heeft onderverhuurd, hetgeen door [appellant] wordt betwist, dient SVA hiervan bewijs te leveren.’
3.8
Op 8 december 2014 zijn twee getuigen gehoord aan de zijde van SVA. Er heeft
geen contra-enquête plaatsgevonden. Beide partijen hebben daarna een conclusie na enquête
genomen.
3.9
Bij vonnis van 24 juni 2015 (zaaknummer 3173684) heeft de kantonrechter (rechtbank Gelderland, team kanton en handelsrecht, zittingsplaats Arnhem) de vorderingen van [appellant] in verzet afgewezen en het bij verstek gewezen vonnis van 23 april 2014 bekrachtigd.
3.1
In opdracht van SVA heeft de deurwaarder op 6 juli 2015 het vonnis van
24 juni 2015 betekend en bevel gedaan aan [appellant] om binnen veertien dagen na de betekening van het exploit de woning te verlaten en ter beschikking te stellen aan SVA. De ontruiming van de woning is aangezegd tegen donderdag 30 juli 2015 om 9.30 uur.

4.De motivering van de beslissing in hoger beroep

4.1
[appellant] heeft in eerste aanleg gevorderd:
I. de tenuitvoerlegging van het verstekvonnis van 23 april 2014 (zaaknummer 2997280)
alsmede van het vonnis van 24 juni 2015 (zaaknummer 31736684) te schorsen totdat in de procedure in hoger beroep (onherroepelijk) zal zijn beslist, een en ander op straffe van een dwangsom van € 50.000,- dat SVA in gebreke blijft hieraan te voldoen;
II. de executie van het verstekvonnis van 23 april 2014 (zaaknummer 2997280)
alsmede van het vonnis van 24 juni 2015 (zaaknummers 31736684) en de ontruiming van de door [appellant] gehuurde woning aan de Bolderikstraat 10-1 te Arnhem te verbieden tot in de verzetprocedure (onherroepelijk) zal zijn beslist, een en ander op straffe van een dwangsom van € 50.000,- dat SVA in gebreke blijft hieraan te voldoen;
III. SVA te veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke kosten ad € 1.500,- en
de proceskosten in het kader van de onderhavige procedure.
4.2
[appellant] heeft, zakelijk weergegeven, aan zijn vordering ten grondslag gelegd dat
zowel in het verstekvonnis van 23 april 2014 als in het vonnis in verzet van 24 juni 2015 de
kantonrechter ten onrechte de ontbinding van de huurovereenkomst en de ontruiming van de
woning heeft uitgesproken vanwege onderhuur van de woning. [appellant]
betwist dat sprake is geweest van onderhuur. [appellant] deelt niet het oordeel van de
kantonrechter dat SVA op dat punt in haar bewijslevering is geslaagd. Voorts betwist
[appellant] dat de Algemene Huurvoorwaarden ter hand zijn gesteld en stelt daarnaast dat uit
deze voorwaarden niet blijkt dat overtreding van het verbod tot onderhuur leidt tot
ontbinding en ontruiming van de woning. Door over te gaan tot ontbinding en ontruiming
van de woning maakt SVA misbruik van haar executiebevoegdheid. Voorts heeft ten onrechte geen belangenafweging plaatsgevonden. Door de tenuitvoerlegging van beide vonnissen zal [appellant] in een noodsituatie terecht komen. Hij wordt dakloos nu hij zijn leven net weer op de rit heeft. Voor hem zijn geen alternatieven beschikbaar.
4.3
SVA heeft tegen de vorderingen van [appellant] gemotiveerd verweer gevoerd.
4.4
De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van [appellant] afgewezen, omdat geen sprake is van een feitelijke en/of juridische misslag en/of feiten die na het vonnis bekend zijn geworden of zich hebben voorgedaan, die een noodtoestand doen ontstaan, zodat niet kan worden vastgesteld dat sprake is van misbruik van bevoegdheid door SVA. [appellant] is door de voorzieningenrechter veroordeeld in de proceskosten.
4.5
Tegen dat oordeel van de voorzieningenrechter komt [appellant] in hoger beroep op met een vijftal grieven. [appellant] meent dat wel degelijk sprake is geweest van een feitelijke en juridische misslag, omdat hij niet heeft onderverhuurd en zulks uit de afgelegde getuigenverklaringen ook niet kan worden afgeleid (grief 1). Zijn desbetreffende klachten worden ten onrechte aangemerkt als motiveringsklachten die in een hoger beroepsprocedure aan de orde dienen te komen, nu deze de aanwezigheid van een feitelijke en/of juridische misslag betreffen (grief 2). Dat de huurvoorwaarden [appellant] niet ter hand zijn gesteld, kan meebrengen dat sprake is van een feitelijke en/of juridische misslag, zodat ten onrechte is geoordeeld dat dit argument eerst in de hoger beroepsprocedure aan de orde kan komen (grief 3). Ten onrechte is tevens geoordeeld dat de stelling van [appellant] dat het voor hem niet duidelijk was dat overtreding van het verbod van onderverhuur tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming zou leiden, in hoger beroep moet worden getoetst (grief 4). Ten slotte komt [appellant] op tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat de bodemrechter reeds rekening heeft gehouden met de gevolgen van het vonnis tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming en dat daarom geen sprake is van een noodtoestand (grief 5). Het hof zal deze grieven hierna behandelen.
4.6
Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen brengt mee dat in een executiegeschil geen inhoudelijke bezwaren tegen de te executeren uitspraak aangevoerd kunnen worden, behoudens die welke nopen tot het oordeel dat sprake is van misbruik van bevoegdheid. Dit laatste kan zich voordoen als het te executeren vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke kennelijke misslag berust, of indien na het vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van de geëxecuteerde een noodtoestand zullen doen ontstaan, waardoor onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard (Hoge Raad 22 april 1983, ECLI:NL:HR:1983:AG4575), dan wel wanneer de executant, in aanmerking nemende de onevenredigheid tussen het belang bij (dadelijke) uitoefening van de executiebevoegdheid en het belang van de geëxecuteerde dat daardoor wordt geschaad, naar redelijkheid niet tot die uitoefening had kunnen komen.
4.7
[appellant] heeft zich in dit executiegeschil beroepen op de zwakke en kwetsbare positie waarin hij verkeert, alsmede op het zorgplan en de evaluatie daarvan waarin de zich aan hem voordoende problematiek tot uitdrukking komt. Tegen de achtergrond van de vooruitgang die hij de afgelopen maanden heeft geboekt, heeft hij het gevaar voor terugval geschetst dat bij verlies van zijn woning ‘op de loer ligt’. Door SVA is niet bestreden, dat het risico bestaat dat de door [appellant] geboekte vooruitgang bij verlies van zijn woning ongedaan zal worden gemaakt. Dat [appellant] ter gelegenheid van het kort geding in eerste aanleg zou hebben aangegeven dat er geen terugval is te verwachten, zoals SVA heeft aangevoerd, is zijnerzijds ter gelegenheid van de pleidooien weersproken. Bij executie door ontruiming van de woning zal voor [appellant] een noodsituatie ontstaan: hij zal per direct dakloos worden en kan in de – kort na dat vonnis ingetreden – vakantieperiode nergens terecht en dat terwijl hij zich juist tracht op te richten na een moeilijke periode in zijn leven, met behulp van IrisZorg (voor zijn alcoholverslaving en drugsgebruik), het aanvragen van schuldhulpverlening en het aanvragen van een bijstandsuitkering. Tegen die achtergrond heeft [appellant] node belang bij wat meer respijt – genoemd zijn een paar maanden – om de situatie die met ontruiming zal intreden na afloop van vakanties het hoofd te bieden. Het gaat daarbij om het vervolg van het zorgplan en het mede ten behoeve daarvan verkrijgen van een ander dak boven zijn hoofd.
SVA heeft daartegenover wel haar belangen bij ontruiming als zodanig, zoals de woonruimteverdeling en het belang van duidelijkheid genoemd, maar het hof is niet gebleken van feiten en/of omstandigheden die duiden op belangen van SVA bij onverwijlde voortzetting van de tenuitvoerlegging zonder [appellant] bedoeld respijt te gunnen. Onder die omstandigheid bestaat onevenredigheid tussen het belang van SVA bij dadelijke uitoefening van de executiebevoegdheid en het belang dat bij gebreke van enig respijt voor [appellant] wordt geschaad, zodat SVA in redelijkheid niet tot die uitoefening heeft kunnen komen.
Het voorgaande maakt dat grief 5 slaagt.
4.8
De overige grieven betreffen inhoudelijke bezwaren tegen het vonnis van
24 juni 2015, die in hoger beroep kunnen worden getoetst. Met de voorzieningenrechter is het hof van oordeel dat van een feitelijke of juridische misslag geen sprake is, zodat die grieven falen.
4.9
Het hof zal de tenuitvoerlegging van de vonnissen van 23 april 2014 en
24 juni 2015 gelet op hetgeen hiervoor onder 4.7 is overwogen schorsen voor de duur van circa drie maanden, en wel tot 1 november 2015. De verderstrekkende vorderingen van [appellant] zullen worden afgewezen. Dit laatste geldt mede voor de gevorderde buitengerechtelijke kosten waarvoor een genoegzame toelichting ontbreekt.

5.Slotsom

5.1
Grief 5 slaagt en de overige grieven falen; het bestreden vonnis moet worden vernietigd.
5.2
Nu beide partijen voor een deel in het ongelijk worden gesteld, zullen de kosten van beide instanties worden gecompenseerd zoals hierna vermeld.

6.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het vonnis van de voorzieningenrechter (rechtbank Gelderland, team kanton en handelsrecht, zittingsplaats Arnhem) van 23 juli 2015 en doet opnieuw recht;
schorst de tenuitvoerlegging van de vonnissen van de kantonrechter (rechtbank Gelderland, team kanton en handelsrecht, zittingsplaats Arnhem) van 23 april 2014 (zaaknummer 2997280) en 24 juni 2015 (zaaknummer 3173684) tot 1 november 2015;
compenseert de kosten van beide instanties aldus dat iedere partij haar eigen kosten draagt;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. L.F. Wiggers-Rust, I.A. Katz-Soeterboek en A. Skerka en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 29 juli 2015.