Uitspraak
1.Het verloop van de procedure in hoger beroep
2.De kern van de zaak
-
in het incidentdat [geïntimeerde] wordt veroordeeld afschriften van in de dagvaarding benoemde documenten te verstrekken;
-
in de hoofdzaakdat [geïntimeerde] wordt veroordeeld om zijn werkzaamheden ten behoeve van zijn nieuwe werkgever Rousselot te staken tot 1 oktober 2022, aan haar contractuele boetes te betalen wegens overtreding van het geheimhoudings- en relatiebeding, een bedrag van € 1.380,- bruto met vakantiegeld aan teveel betaald loon en buitengerechtelijke incassokosten.
3.Het oordeel van het hof
Non-competition”-beding. Dit laatste luidt, voor zover van belang, als volgt:
“
Article 13 – Non-competition
(i)
in het incident: afgifte van e-mailberichten van of aan [geïntimeerde] , waaruit blijkt wie de reviews van augustus 2021 op Glassdoor heeft geplaatst
(ii)
primair: een bedrag van € 75.000,- aan (gematigde) boete aan Innova vanwege overtreding van het relatiebeding en een bedrag van € 1.035,- aan buitengerechtelijke incassokosten
(iii)
subsidiair: een verklaring voor recht dat [geïntimeerde] heeft geprofiteerd van de wanprestatie van Rousselot en/of onrechtmatig heeft gehandeld door bij Rousselog in dienst te treden en hem te veroordelen tot vergoeding van in een schadestaatprocedure vast te stellen schade
De vordering van [geïntimeerde] in het door hem ingestelde incidentele hoger beroep betreft:
a. er moet sprake zijn van een rechtmatige belang
b. het moet gaan om “
bepaalde bescheiden”
c. degene die inzage vraagt moet partij zijn bij de rechtsbetrekking.
Als degene die de stukken onder zich heeft gewichtige redenen heeft om die niet af te geven kan dat reden zijn om de vordering niet toe te wijzen (lid 4 artikel 843a Rv).
tussen partijenin een (toekomstige) procedure. In een uitspraak over het schietincident in Alphen aan de Rijn heeft de Hoge Raad geoordeeld dat de vordering ook kan worden ingesteld tegen
derdendie bij de rechtsbetrekking geen partij zijn [2] . De Hoge Raad sluit aan bij de memorie van toelichting van het ‘wetsvoorstel tot aanpassing van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in verband met de wijziging van het recht op inzage, afschrift of uittreksel van bescheiden’, waarin is bevestigd dat de zinsnede in art. 843a lid 1 Rv ‘
van degene die deze bescheiden tot zijn beschikking of onder zijn berusting heeft’ een verplichting schept voor eenieder, ongeacht of hij partij is bij de in deze bepaling bedoelde rechtsbetrekking [3] . Dat past bij het gegeven dat een derde ook in een civiele procedure als getuige moet optreden. In het advies van de Adviescommissie voor het Burgerlijke procesrecht wordt voor de rechtvaardiging dat ook derden tot afgifte verplicht zijn eveneens een parallel getrokken met het getuigenverhoor [4] : “
Dat ook derden reeds naar huidig recht verplicht zijn tot medewerking, laat zich afleiden uit de omstandigheid dat derden als getuige, en onder omstandigheden ook in het kader van de exhibitieplicht van art. 843a Rv, verplicht zijn om mee te werken aan de opheldering van feiten. Tot deze uitkomst draagt ook bij, dat het belang van de waarheidsvinding behoort te prevaleren boven het belang van derden om verschoond te blijven van enige belasting in verband met de opheldering van feiten waarbij zij hoogstens indirect (en niet als partij in het eigenlijke geschil) betrokken zijn.”
De conclusie bij het hiervoor genoemde arrest van de Hoge Raad vermeldt de discussie in de literatuur over de vraag of de beoordeling of een derde stukken moet afgeven met meer terughoudendheid moet gebeuren dan wanneer het gaat om een wederpartij, omdat aan het horen van een derde als getuige een debat tussen partijen en een rechterlijk oordeel daarover voorafgaat, hetzij in een bodemprocedure, hetzij bij een verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor. De vraag of voor het verstrekken van gegevens door derden een andere toets moet gelden is in de parlementaire behandeling van voornoemd wetsvoorstel aan de orde gesteld, maar daarop is nog geen antwoord geformuleerd door de wetgever en de behandeling van het wetsvoorstel ligt stil in afwachting van ontwikkelingen op het terrein van het bewijsrecht [5] . Die vraag is dus nog niet beantwoord.
een evenwicht te vinden tussen het belang van eiser of verzoeker om de waarheid te kunnen achterhalen en zijn bewijspositie te versterken, en het belang van verweerder om geen vertrouwelijke informatie prijs te hoeven geven en om verschoond te blijven van de ingrijpende maatregel die exhibitie niet zelden is. Die maatstaf biedt de rechter voorts voldoende ruimte om rekening te houden met de aard van het onderliggende geschil en de overige omstandigheden van het geval, waaronder de omvang van de gevorderde exhibitie en de mogelijkheid om het bestaan van de gestelde vordering met andere bewijsmiddelen te onderbouwen. Degene die inzage, afschrift of uittreksel van bewijsmateriaal verlangt om een door hem vermoede tekortkoming of onrechtmatige daad te kunnen aantonen, zal derhalve gemotiveerd zodanige feiten en omstandigheden dienen te stellen en met eventueel reeds voorhanden bewijsmateriaal moeten onderbouwen, dat voldoende aannemelijk is dat die tekortkoming of onrechtmatige daad zich heeft voorgedaan of dreigt voor te doen.”.
De Hoge Raad overweegt verder dat de vraag wat bij een gestelde tekortkoming of onrechtmatige daad als een ‘voldoende’ mate van aannemelijkheid kan worden beschouwd, niet in algemene zin kan worden beantwoord. Het komt steeds aan op een waardering van de stellingen en verweren van partijen en de overtuigingskracht van het eventueel reeds overgelegde bewijsmateriaal.
“
Glassdoor offers a platform for employees to provide candid feedback and share their authentic experiences of working at their current or former company without fear of retaliation or retribution.”
Uit het vervolg van de brief volgt dat Glassdoor checkt of de inhoud van de reviews in strijd is met haar beleid (“
Community Guidelines”). In dit geval is daarvan volgens Glassdoor geen sprake. Glassdoor schrijft: “
And we protect and fight to defend the anonymous free speech rights of our users as appropriate”.
agressively” zal verdedigen). Innova wil nu via een andere weg de namen achterhalen, namelijk via haar ex-werknemer [geïntimeerde] . De enige reden dat [geïntimeerde] deze namen kent is dat Innova hem ervan heeft beschuldigd dat hij die reviews geplaatst had. Vervolgens is hij ter ontlasting van die beschuldiging op zoek gegaan naar de plaatsers van de reviews. Hij heeft de betreffende (ex-)werknemers toegezegd dat hij hun namen niet zou prijsgeven. Het feit dat [geïntimeerde] beschikt over e-mails met de namen van de (ex-)collega’s is dus ingegeven door de beschuldiging van Innova. Innova heeft die beschuldiging niet gehandhaafd. Het hof gaat er daarom vanuit dat deze beschuldiging ten onrechte is gebleken. Daaraan doet niet af dat Innova volgens haar redenen had om [geïntimeerde] te verdenken, omdat hij in die zomer respectloze berichten over haar had uitgewisseld met zijn collega [naam1] .
voor toekomstige (ex-)werknemers die de fout ingaan”, maar ter onderbouwing van dat argument verwijst zij naar tussen [geïntimeerde] en [naam1] gewisselde berichten, die met de reviews niets te maken hebben.
onder de reikwijdte van het relatiebeding valt”, zoals Innova stelt. In 5.2 overweegt de kantonrechter niet meer dan dat tussen partijen een relatiebeding is overeengekomen, dat tussen partijen niet in debat is dat [geïntimeerde] bij Rousselot in dienst is getreden en dat Rousselot een klant van Innova is. Voor het overige bevat 5.2 de weergave van de standpunten van partijen. Maar daarnaast volgt uit het arrest waarnaar Innova verwijst [7] niet dat de betreffende rechtsoverweging gezag van gewijsde heeft gekregen omdat [geïntimeerde] daartegen niet heeft gegriefd, zoals Innova stelt. In het arrest ging het om (de gevolgen van het niet grieven tegen) afwijzing van een vordering in reconventie voor het oordeel in conventie. In dat arrest is de Hoge Raad teruggekomen van zijn eerdere oordeel dat voorkomen moet worden dat als gevolg van het grievenstelsel in conventie en in reconventie tegenstrijdige beslissingen worden gegeven. Daarvan is in deze zaak geen sprake.
non-competetion”. Lid 1 van artikel 13 bevat een concurrentiebeding: dat verbiedt [geïntimeerde] om bij, kort gezegd, met Innova concurrerende ondernemingen in dienst te treden. Daarnaast geeft lid 3 een verbod om (in)direct contact te onderhouden met enkele met name genoemde bedrijven. Lid 2 bevat een relatiebeding. Innova duidt dat ook als zodanig aan. Een relatiebeding is in het algemeen minder verstrekkend dan een concurrentiebeding, omdat het, anders dan een concurrentiebeding, geen belemmering voor het recht op vrije arbeidskeuze behelst. De gangbare betekenis van een relatiebeding is dat dit werknemers verbiedt om na afloop van de arbeidsovereenkomst gedurende een bepaalde periode zaken te doen of contacten te onderhouden met relaties van de werkgever. Uit de tekst van lid 2 volgt dat dat ook de essentie is van het tussen partijen overeengekomen relatiebeding: de werknemer zal zich 12 maanden na het einde van de arbeidsovereenkomst onthouden van zakelijke contacten, “
business contacts”, met klanten van de werkgever. Het begrip zakelijke contacten wordt apart omschreven: “
acquisition in the broadest sense or involvement in such acquisition with regard to products and good or services similar to those that are presently or were previously within the Employer’s product range, or attempting to sell or actually selling them”. Die omschrijving lijkt een beperking van het begrip zakelijke contacten in te houden tot acquisitie en sales. Wat daarvan zij, het hof oordeelt dat uit de tekst van het relatiebeding niet volgt dat dit, in strijd met de gangbare betekenis van een relatiebeding, werknemers verbiedt om bij klanten van Innova in dienst te treden. Dan zou het in feite een uitbreiding van het concurrentiebeding van lid 1 naar klanten zijn. Als Innova dat zo bedoeld heeft, had zij dit duidelijker moeten formuleren. Nu het gaat om een beding in een arbeidsovereenkomst legt het hof die (eventuele) onduidelijkheid uit in het voordeel van [geïntimeerde] : hij had redelijkerwijs niet hoeven te begrijpen dat het relatiebeding naast het concurrentiebeding van lid 1 (en lid 3) hem verbood om bij klanten in dienst te treden.