ECLI:NL:GHARL:2023:7332

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
29 augustus 2023
Publicatiedatum
30 augustus 2023
Zaaknummer
21-003527-22
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenarrest in hoger beroep inzake onderzoek Vidar met betrekking tot onderzoekswensen en getuigenverhoren

In deze zaak, die deel uitmaakt van het onderzoek Vidar, heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 29 augustus 2023 een tussenarrest gewezen in het hoger beroep van de verdachte, die eerder door de rechtbank Noord-Nederland was veroordeeld voor onder andere de (voorbereiding van) uitvoer van harddrugs, witwassen, deelname aan een criminele organisatie en wapenbezit. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 17 augustus 2022. In het kader van de regiebehandeling zijn schriftelijke rondes gelast, waarbij de verdediging onderzoekswensen heeft geuit, waaronder het horen van getuigen en het toevoegen van stukken aan het dossier die betrekking hebben op de inzet van de criminele burgerinfiltrant A-4110.

Het hof heeft de verzoeken van de verdediging beoordeeld aan de hand van het noodzaakcriterium. Het hof heeft besloten om enkele verzoeken toe te wijzen, zoals het horen van de begeleiders van A-4110 en het verzoek om inzage in de dataset van de aan verdachte toegeschreven PGP-accounts. Andere verzoeken, zoals het horen van bepaalde getuigen en het toevoegen van stukken aan het dossier, zijn afgewezen. Het hof oordeelde dat de verdediging onvoldoende onderbouwing had gegeven voor de noodzaak van deze verzoeken en dat de rechtmatigheid van de inzet van A-4110 al voldoende was onderzocht in het dossier.

De advocaat-generaal heeft zich in deze zaak ook uitgesproken over de onderzoekswensen en heeft enkele verzoeken van de verdediging afgewezen, met de argumentatie dat de gevraagde getuigen niet relevant waren voor de beoordeling van de zaak. Het hof heeft de zaak geschorst en zal het onderzoek hervatten op een nog nader te bepalen datum, waarbij de verdachte tijdig zal worden opgeroepen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003527-22
Uitspraak d.d.: 29 augustus 2023
TEGENSPRAAK
Tussenarrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof ArnhemLeeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 17 augustus 2022 met parketnummer 18-750026-20 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1991.
Het hoger beroep
Deze zaak maakt deel uit van het onderzoek Vidar. De ten laste gelegde feiten houden verband met de (voorbereiding van) uitvoer van harddrugs, witwassen, deelname aan een criminele organisatie en wapenbezit. In het onderzoek Vidar is een criminele burgerinfiltrant (A-4110) ingezet. Verdachte is bij vonnis van 17 augustus 2022 veroordeeld en verdachte heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld. In hoger beroep zijn naast de zaak van verdachte de zaken van 13 medeverdachten aan de orde.
Onderzoek van de zaak
Het hof heeft in het kader van een voortvarende regiebehandeling schriftelijke rondes gelast. Hierbij is gebleken dat een deel van de raadslieden prijs stelde op de mogelijkheid om op een regiezitting een mondelinge toelichting op de onderzoekswensen te geven. In de zaken van een vijftal verdachten – waaronder in de zaak van verdachte – is van deze mogelijkheid gebruik gemaakt op de regiezittingen van 4 en 10 juli 2023. In alle zaken met onderzoekswensen hebben daarnaast volledig schriftelijke rondes plaatsgevonden. Met de advocaat-generaal en de verdediging is afgestemd dat bij tussenarrest op die onderzoekswensen zal worden beslist en dat deze tussenarresten op 29 augustus 2023 ter openbare zitting zullen worden uitgesproken.
Dit tussenarrest is gewezen naar aanleiding van de schriftelijke regiebehandeling en de daarin uitgewisselde standpunten, van het onderzoek op de regiezitting van het hof van 10 juli 2023, en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv), het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg. Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is formeel gesloten op 29 augustus 2023.
Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van:
  • het e-mailbericht van de raadsvrouw van verdachte, mr. M. Schmit, van 16 juni 2023;
  • het standpunt van de advocaat-generaal
  • het standpunt van de advocaat-generaal van 28 juni 2023;
  • wat door de raadsvrouw van verdachte, mr. Schmit, naar voren is gebracht op de zitting van het hof van 10 juli 2023; en
  • wat door de advocaat-generaal naar voren is gebracht op de zitting van het hof van 10 juli 2023.
Onderzoekswensen
De verdediging heeft aanvankelijk geen onderzoekswensen ingediend. Bij e-mailbericht van 16 juni 2023 van raadsvrouw mr. Schmit, die de verdediging in hoger beroep heeft overgenomen, zijn evenwel de volgende onderzoekwensen geuit:
overige verzoeken:
1. toevoeging aan het dossier van alle schriftelijke bescheiden/correspondentie in onderzoek Vidar, betreffende de inzet van A-4110, tussen het Ministerie van Justitie en Veiligheid (hierna: het Ministerie), het College van procureursgeneraal (hierna: het College), de Centrale Toetsingscommissie (hierna: CTC) en het arrondissementsparket NoordNederland;
het horen van de getuigen:
2. [getuige 1] (toenmalig Minister van Justitie en Veiligheid, hierna: de Minister);
3. [getuige 2] (voorzitter van het College);
4. de voorzitter van het CTC;
5. [getuige 3] (hoofdofficier van justitie arrondissementsparket NoordNederland);
6. [getuige 4] (zaaksofficier van justitie onderzoek Vidar);
7. de leden van het zaaksteam Vidar;
8. A-4110; en
9. de begeleiders van A-4110; B-2820, B-2821 en B-2992.
Aanvullend heeft de raadsvrouw op 22 juni 2023 daar nog de volgende verzoeken aan toegevoegd:
overige verzoeken:
10. inzage in de volledige dataset van de berichten van de aan verdachte toegeschreven PGP-accounts.
De verdediging wenst door middel van verzoek 1 te kunnen controleren of aan alle vereisten is voldaan met betrekking tot de inzet van A-4110. Met de inzet van de criminele burgerinfiltrant – een alom omstreden opsporingsmiddel – is volgens de verdediging het belang en de noodzaak tot toevoegen van de gevraagde stukken aan het dossier gegeven.
De verdediging wenst de verklaringen van de getuigen onder 8 en 9 (A-4410 en zijn WODbegeleiders) over en weer aan elkaar te kunnen toetsen. De verdediging dient in de gelegenheid te worden gesteld te kunnen controleren wat de instructies waren van de WODbegeleiders aan A-4110 en of A-4110 zich op zijn beurt aan die instructies heeft gehouden.
De noodzaak van de verzoeken onder 2 tot en met 7 is volgens de verdediging gegeven met de inzet van een criminele burgerinfiltrant. Het is noodzakelijk de gevraagde getuigen te kunnen bevragen over de gang van zaken voorafgaand aan de beslissing tot het inzetten van de criminele burgerinfiltrant (door [getuige 1] en [getuige 2] ). Zo wil de verdediging hen vragen welke informatie aan hen is verstrekt en op basis van welke informatie toestemming is gegeven in het kader van artikel 126w Sv. De verdediging wenst de volgende vragen te stellen: “Waarom heeft niemand op enig moment aan de bel getrokken toen bleek dat niet aan het beleid en de vereisten werd voldaan, nu pas achteraf toestemming werd gegeven? Wat is de overweging geweest om hieraan voorbij te gaan? Wie heeft hier de (doorslaggevende) beslissing genomen? En waarom?” De verdediging wenst in het kader van de schending van het Tallon-criterium de gevraagde getuigen te horen over wat de precieze insteek was van de inzet van A4110, wat instructies van A-4110 waren en op basis van welke informatie welke bevoegdheden werden toegekend (“wat mocht A4110 wel en wat mocht hij niet?”). Hiermee wil de verdediging onder meer kunnen controleren of A-4110 binnen zijn opdracht en instructies is gebleven en de (mede)verdachten niet tot het plegen van (andere) strafbare feiten heeft gebracht.
De verdediging wenst door middel van het verzoek onder 10 onder meer de context van de berichten nader te kunnen duiden.
Aansluitverzoek
Daarnaast heeft de verdediging bij e-mailbericht van 16 juni 2023 aangegeven dat de verdediging ervan uitgaat dat de in de zaken van de medeverdachten in het onderzoek Vidar toegewezen getuigen ook in de zaak van verdachte zullen worden toegewezen. Voorts sluit de verdediging zich aan bij de onderzoekswensen zoals geformuleerd in de zaken van alle medeverdachten in onderzoek Vidar. De verdediging acht het relevant dat alle informatie die in de zaken van de medeverdachten wordt gevraagd en toegewezen ook in de zaak van verdachte wordt toegevoegd, opdat hij (onder meer in het kader van een vermeend crimineel samenwerkingsverband) een beroep kan doen op deze informatie, aldus de raadsvrouw.
Standpunt van de advocaat-generaal
Het verzoek tot het toevoegen van stukken aan het dossier die betrekking hebben op de inzet van de criminele burgerinfiltrant (het verzoek onder 1), dient volgens de advocaat-generaal te worden afgewezen. Het betreffen interne stukken die niet ter toetsing aan het hof voorliggen. Het zijn geen stukken die redelijkerwijs van belang kunnen zijn voor de beoordeling door het hof van de vragen ex artikel 348 en 350 Sv. Alle stukken die van belang zijn om de rechtmatigheid en betrouwbaarheid van de inzet van A-4110 te kunnen toetsen maken al deel uit van het dossier. De verdediging heeft onvoldoende onderbouwd waarom het toevoegen van “alle correspondentie en overige schriftelijke bescheiden” noodzakelijk zou zijn.
De advocaat-generaal meent dat het horen van de personen als getuigen onder 2, 3, 4 en 6 niet relevant is voor de beantwoording van enige vraag op grond van artikel 348 en 350 Sv. Aan de hand van de stukken die zich reeds in het dossier bevinden, kan het hof toetsen of de Minister toestemming heeft verleend en of conform de interne richtlijnen is gehandeld. Bovendien bevat het dossier alle stukken die van belang kunnen zijn om de rechtmatigheid en betrouwbaarheid van de inzet van A-4110 te kunnen toetsen.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het verzoek onder 6 onvoldoende concreet is en uiterst summier is onderbouwd. In geen enkel opzicht wordt duidelijk wat de relevantie is van het horen van deze niet nader gespecifieerde personen als getuige met het oog op de beantwoording van de vragen op grond van artikel 348 en 350 Sv.
Ten aanzien van het verzoek onder 5 gaat het volgens de advocaat-generaal de verdediging er kennelijk om de officier van justitie verantwoording te laten afleggen over in het opsporingsonderzoek genomen beslissingen en gepleegde verrichtingen. Het strafvorderlijk systeem verzet zich volgens het OM tegen het horen van de officier van justitie als getuige op deze punten. Dit is alleen in bijzondere gevallen mogelijk en vergt derhalve een nadere onderbouwing van de verdediging. Van zo'n bijzonder geval kan onder meer sprake zijn als de desbetreffende officier van justitie betrokken is geweest bij het onderzoek van de politie voorafgaande aan de aanvang van de vervolging én het verzoek om hem als getuige te (doen) horen ertoe strekt hem te ondervragen omtrent hetgeen hij daarbij zelf heeft waargenomen of ondervonden. Ook wanneer dit bijzondere geval aan de orde is, moet het verzoek voldoende worden onderbouwd. Het ligt op de weg van de verdediging om gemotiveerd aan te voeren dat van zo'n uitzonderingsgeval sprake is. Dat blijkt niet uit het in deze zaak voorliggende verzoek. Het verzoek dient volgens de advocaat-generaal gelet op het voorgaande te worden afgewezen.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het verzoek tot het horen van de getuigen onder 8 (A-4110) dient te worden afgewezen, nu deze getuige reeds in eerste aanleg bij de rechter-commissaris in het bijzijn van de voormalige raadsman van verdachte is gehoord. Het belang van het andermaal horen van deze getuigen is onvoldoende onderbouwd.
Het verzoek onder 9 (de WOD-begeleiders van A-4110) dient volgens de advocaat-generaal te worden afgewezen, nu dit niet noodzakelijk is. De processenverbaal van de verhoren van de WOD-begeleiders zijn ook in het dossier van verdachte gevoegd. Een nadere onderbouwing van het verzoek door de verdediging lag volgens de advocaat-generaal voor de hand. Nu deze ontbreekt, verzet de advocaat-generaal zich tegen inwilliging van het verzoek.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het verzoek 10 onvoldoende specifiek is qua formulering om te worden toegewezen door het hof.
De advocaat-generaal heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat het recht op verdediging, indachtig artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: EVRM), niet met zich meebrengt dat raadslieden aansluiten bij verhoren die niet in de zaak tegen hun cliënt worden afgelegd, behoudens bijzondere omstandigheden. De advocaat-generaal meent dat van dergelijke bijzondere omstandigheden niet is gebleken.
Beoordeling van de verzoeken door het hof
Criterium
Het hof stelt vast dat de verzoeken niet tijdig bij appelschriftuur zijn ingediend. Om die reden heeft het hof de verzoeken getoetst aan de hand van het noodzaakcriterium. Ten aanzien van de verzoeken onder 1 en 2 gelden eveneens het noodzaakcriterium.
Oordeel van het hof
Het hof
wijstde volgende verzoeken
toe:
Het horen van de getuigen:
9.
de begeleiders (van A-4110): B-2820, B-2821 en B-2992
Overige verzoeken:
10.
inzage in de volledige dataset van de berichten van de aan verdachte toegeschreven PGP-accounts
Het hof is – zoals ter terechtzitting bij de regiebehandeling d.d. 10 juli 2023 al uitgesproken – van oordeel dat de verdediging ten aanzien van het verzoek onder 10 daartoe in de gelegenheid dient te worden gesteld en zal
de advocaat-generaal verzoeken zulks voor de verdediging te regelen. Het hof wijst toe het verzoek van de verdediging om inzage in de dataset van de aan verdachte toegeschreven PGP-accounts (Encrochat: gebruikersnaam [naam 1] en Wickr: gebruikersnaam [naam 2] ). Het hof draagt de advocaat-generaal op om ervoor te zorgen dat de verdediging inzage kan krijgen in de dataset van de PGP-accounts die aan verdachte worden toegeschreven. Het hof bepaalt voor de situatie dat de verdediging meent dat bepaalde communicatie via Encrochat en/of Wickr in de visie van de verdediging
zodanig relevant is dat het hof en de advocaat-generaal daar ook kennis van neemt,dat de verdediging dit
uiterlijk op 1 december 2023specifiek met aanduiding van de datum, het tijdstip en de inhoud van die communicatie schriftelijk bij het hof en de advocaat-generaal kenbaar maakt. De advocaatgeneraal dient ervoor zorg te dragen dat deze (delen van de) chatgesprekken in het dossier worden gevoegd.
Het hof beslist als volgt op de overige onderzoekswensen van de verdediging.
overige verzoeken:
1.
toevoeging aan het dossier van alle schriftelijke bescheiden/correspondentie in onderzoek Vidar, betreffende de inzet van A-4110, tussen het Ministerie van Justitie, het College, de CTC en het arrondissementsparket Noord-Nederland
Het hof is met de advocaat-generaal van oordeel dat dit verzoek dient te worden afgewezen. Maatstaf bij de beoordeling van een verzoek tot voeging van stukken bij de processtukken is op grond van de artikelen 315, eerste lid, Sv jo. 415 Sv of de noodzaak daartoe is gebleken met het oog op de volledigheid van het onderzoek. Bij het nemen van een beslissing hierover dient de rechter in aanmerking te nemen dat op grond van artikel 149a, tweede lid, Sv in beginsel alle stukken aan het dossier dienen te worden toegevoegd die voor de ter terechtzitting door hem te nemen beslissingen redelijkerwijs van belang kunnen zijn. Het gaat hierbij om de relevantie van die stukken. [2]
Van de verdediging mag worden verwacht dat zij een verzoek aan de rechter om gebruik te maken van zijn bevoegdheid om zelf stukken aan de processtukken toe te voegen in voldoende concrete mate onderbouwt, in die zin dat van stukken waarvan toevoeging wordt gevraagd in ieder specifiek geval in voldoende mate duidelijk wordt gemaakt waarom toevoeging van dat stuk noodzakelijk is. Een algemene toelichting met de strekking dat in het verzochte stuk mogelijkerwijs relevante informatie is te vinden, is in dit verband doorgaans onvoldoende.
Het hof ziet in de door de verdediging gegeven onderbouwing geen noodzaak tot het toevoegen van de verzochte stukken met het oog op de volledigheid van het onderzoek. Het hof heeft bij de beoordeling van het verzoek de inhoud van het dossier betrokken. De door de verdediging ten aanzien van dit verzoek gegeven motivering is bovendien te globaal en onbestemd om op basis hiervan de noodzaak van toevoeging van deze stukken aan het dossier aan te nemen. Daarnaast ziet het hof ook anderszins deze noodzaak niet. Het verzoek wordt daarom afgewezen.
Het hof
wijstdit verzoek
af.
het horen van de getuigen:
2.
[getuige 1]
3.
[getuige 2]
4.
de voorzitter van het CTC
5.
[getuige 3]
Wanneer een verzoek tot het horen van een getuige wordt gedaan met het oog op de onderbouwing van het verweer dat betrekking heeft op de rechtmatigheid van het voorbereidend onderzoek en strekt tot toepassing van artikel 359a Sv, wordt van de verdediging verwacht dat zij gemotiveerd uiteenzet waarom daartoe getuigen moeten worden gehoord. [3] Van de verdediging mag worden verwacht dat zij aan het getuigenverzoek feiten en omstandigheden ten grondslag legt die een begin van aannemelijkheid meebrengen dat zich in het voorbereidend onderzoek een onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv heeft voorgedaan. Het getuigenverzoek kan worden afgewezen in geval van een zogeheten ‘fishing expedition’ naar onrechtmatigheden waarvan op geen enkele wijze uit het dossier is gebleken. [4]
Het hof stelt vast dat de vragen van de verdediging aan deze getuigen zien op de kennis van de gevraagde personen over het geldende kader, de achtergrond van bepaalde keuzes ten aanzien van de inzet van de criminele burgerinfiltrant en welke informatie hierover werd uitgewisseld en het hof stelt zodoende vast dat dit vragen zijn over de interne besluitvorming binnen het OM en het Ministerie. Met de rechtbank verwijst het hof naar jurisprudentie van de Hoge Raad ten aanzien van de beoordeling van de gebezigde opsporingsmethoden door het OM. De rechter dient de rechtmatigheid en zorgvuldigheid van de inzet van de criminele burgerinfiltrant zelfstandig te beoordelen, waarbij de rechter niet afhankelijk is van de interne besluitvorming binnen het OM en het Ministerie. [5] Het hof is van oordeel dat niet is gebleken dat het horen van de betreffende getuigen – in aanvulling op de reeds in het dossier aanwezige stukken omtrent de inzet van A-4110 – van belang is voor enige uit hoofde van de artikelen 348 en 350 Sv te nemen beslissing in de zaak tegen verdachte.
Bij de beoordeling van het verzoek onder 5 stelt het hof voorts voorop dat het horen van een officier van justitie als getuige blijkens de jurisprudentie van de Hoge Raad alleen in bijzondere gevallen plaatsvindt. Van een bijzonder geval als hiervoor bedoeld kan onder meer sprake zijn indien de desbetreffende
officier van justitie betrokken is geweest bij het onderzoek van de politie voorafgaande aan de aanvang van de vervolging en het verzoek om hem/haar als getuige te (doen) horen ertoe strekt hem/haar te ondervragen omtrent hetgeen hij/zij daarbij zelf heeft waargenomen of ondervonden. [6]
Het hof is met de advocaat-generaal van oordeel dat de verdediging onvoldoende heeft onderbouwd dat een dergelijk uitzonderingsgeval zich hier voordoet en dat ook anderszins niet is gebleken dat daarvan sprake is.
Het hof
wijstdeze verzoeken
af.
6.
[getuige 4]
Ook hier geldt dat wanneer een verzoek tot het horen van een getuige wordt gedaan met het oog op de onderbouwing van het verweer dat betrekking heeft op de rechtmatigheid van het voorbereidend onderzoek en strekt tot toepassing van artikel 359a Sv, van de verdediging wordt verwacht dat zij gemotiveerd uiteenzet waarom daartoe getuigen moeten worden gehoord. [7] Van de verdediging mag worden verwacht dat zij aan het getuigenverzoek feiten en omstandigheden ten grondslag legt die een begin van aannemelijkheid meebrengen dat zich in het voorbereidend onderzoek een onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv heeft voorgedaan. Het getuigenverzoek kan worden afgewezen in geval van een zogeheten ‘fishing expedition’ naar onrechtmatigheden waarvan op geen enkele wijze uit het dossier is gebleken. [8]
Het hof stelt vast dat de vragen van de verdediging aan deze getuige ook ziet op – kort gezegd – op de inzet en de achtergrond van bepaalde keuzes ten aanzien van de inzet van de criminele burgerinfiltrant. Het hof stelt vast dat dit vragen zijn over de interne besluitvorming binnen het OM. Met de rechtbank verwijst het hof naar jurisprudentie van de Hoge Raad ten aanzien van de beoordeling van de gebezigde opsporingsmethoden door het OM. De rechter dient de rechtmatigheid en zorgvuldigheid van de inzet van de criminele burgerinfiltrant zelfstandig te beoordelen, waarbij de rechter niet afhankelijk is van de interne besluitvorming binnen het OM en het Ministerie. [9] Het hof is van oordeel dat niet is gebleken dat het horen van de betreffende getuigen – in aanvulling op de reeds in het dossier aanwezige stukken omtrent de inzet van A-4110 – van belang is voor enige uit hoofde van de artikelen 348 en 350 Sv te nemen beslissing in de zaak tegen verdachte.
Bij de beoordeling van dit verzoek van de verdediging stelt het hof – zoals hierboven reeds overwogen – voorop dat het horen van een officier van justitie als getuige blijkens de jurisprudentie van de Hoge Raad alleen in bijzondere gevallen plaatsvindt. Van een bijzonder geval als hiervoor bedoeld kan onder meer sprake zijn indien de desbetreffende
officier van justitie betrokken is geweest bij het onderzoek van de politie voorafgaande aan de aanvang van de vervolging en het verzoek om hem/haar als getuige te (doen) horen ertoe strekt hem/haar te ondervragen omtrent hetgeen hij/zij daarbij zelf heeft waargenomen of ondervonden. [10]
Het hof is met de advocaat-generaal van oordeel dat de verdediging onvoldoende heeft onderbouwd dat een dergelijk uitzonderingsgeval zich hier voordoet en dat ook anderszins is niet gebleken dat daarvan sprake is.
Het hof
wijstdit verzoek
af.
7.
de leden van het zaaksteam Vidar
Het hof is met de advocaat-generaal van oordeel dat deze verzoeken dienen te worden afgewezen.
Bij de beoordeling van het verzoek van de verdediging stelt het hof voorop dat het horen van verbalisanten blijkens jurisprudentie van de Hoge Raad slechts plaatsvindt indien de verklaring van de verbalisant betrekking heeft op de waarnemingen van gebeurtenissen die verband houden met het begaan zijn van het strafbare feit waarvan de verdachte wordt beschuldigd. [11] Daarvan is ten aanzien van dit verzoek geen sprake. Het verzoek is voorts zodanig onbestemd dat honorering ervan niet noodzakelijk is. Van de verdediging mag worden verwacht dat zij een verzoek tot het (doen) ondervragen van een of meerdere opsporingsambtenaren behoorlijk motiveert. [12]
Het hof
wijstdit verzoek
af.
8.
A-4110
Het hof is met de advocaat-generaal van oordeel dat dit verzoek moet worden afgewezen. De verdediging heeft haar ondervragingsrecht kunnen uitoefenen. Deze getuige is reeds gehoord bij de rechtercommissaris.
A-4110 is uitvoerig bij de rechter-commissaris gehoord en wel op 29 april 2021, 30 april 2021, 21 mei 2021, 21 september 2021 en 23 september 2021. Ten aanzien van de verhoren in april en mei 2021 heeft dit geresulteerd in een procesverbaal van verhoor van 47 pagina’s en wat de verhoren in september betreft in een procesverbaal van verhoor van 15 pagina’s. De rechter-commissaris heeft de toenmalige raadsman van verdachte in de gelegenheid gesteld om aanwezig te zijn bij de verhoren van A4110 en hem te ondervragen. Op 29 april 2021, 30 april 2021 en 21 mei 2021 is A-4110 in het bijzijn van de raadsman van verdachte gehoord. De raadsman heeft ervoor gekozen om op 21 september en 23 september 2021 niet aanwezig te zijn. Deze keuze om niet zelf bij het verhoor aanwezig te zijn komt voor rekening van de verdediging. De verdediging van betrokkene heeft zodoende de gelegenheid gehad hierbij aanwezig te zijn en vragen te stellen.
Het hof ziet in de door de verdediging gegeven onderbouwing geen noodzaak tot het opnieuw horen van deze getuige. Het hof ziet daarnaast ook niet vanwege een andere reden de noodzaak tot het opnieuw horen van deze getuige. Er is sprake geweest van een behoorlijke en effectieve ondervragingsmogelijkheid en de procedure voldoet in haar geheel aan het door artikel 6 EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces.
Het hof
wijstdit verzoek
af.
Aansluitverzoek
De verdediging heeft bij e-mailbericht van 16 juni 2023 aangegeven dat de verdediging ervan uitgaat dat de in de zaken van de medeverdachten toegewezen getuigen ook in de zaak van verdachte zullen toegewezen.
Het hof overweegt hierover als volgt.
Bij e-mailbericht van 18 april 2023 heeft het hof de raadslieden het volgende laten weten:
“Een aantal van u heeft opgemerkt (desgewenst) aan te willen sluiten bij een verhoor van een toegewezen getuige in een zaak van een medeverdachte. U kunt er als uitgangspunt van uitgaan dat het hof bij toewijzing van een in een zaak gevraagde getuige, deze getuige in alle zaken zal toewijzen opdat alle raadslieden in de gelegenheid zijn die getuige te ondervragen,voor zovervoor de verdediging in de zaakdie gelegenheid nog niet heeft bestaanenvoor zover relevant in de zaak van de desbetreffende verdachte”.
Het hof stelt vast dat de in de zaken van de medeverdachten toegewezen getuigen in de zaak van verdachte ofwel reeds bij de rechter-commissaris zijn gehoord, [13] dan wel dat het verhoor van deze getuigen niet relevant wordt geacht voor de zaak van verdachte. [14] In zoverre vallen deze getuigen niet binnen de door het hof bij e-mailbericht van 18 april 2021 bepaalde categorieën waarin de toewijzing voor alle verdachten geldt.
Voorts sluit de verdediging zich aan bij de onderzoekswensen als geformuleerd in de zaken van alle medeverdachten in onderzoek Vidar.
Het hof overweegt hierover als volgt.
Het hof heeft de advocaat-generaal in het kader van de schriftelijke regiebehandeling gevraagd in één gezamenlijk schriftelijk document in alle zaken met onderzoekswensen een standpunt hierover in te nemen. Middels het standpunt van 1 december 2022 heeft de advocaat-generaal aan dit verzoek voldaan. In alle zaken in hoger beroep is dit standpunt van de advocaat-generaal door het hof verspreid. Op deze wijze zijn alle raadslieden op de hoogte van de onderzoekswensen over en weer en kan worden aangesloten bij concrete verzoeken in zaken van medeverdachten. Het hof stelt vast dat de raadsvrouw van verdachte van deze mogelijkheid geen gebruik heeft gemaakt. Het hof is van oordeel dat het op de weg van de verdediging ligt om te onderbouwen waarom het toewijzen van een specifieke geformuleerde onderzoekswens noodzakelijk is met het oog op de volledigheid van het onderzoek van de zaak. Het verzoek van de verdediging om zich bij
alleinformatie die in de zaken van de medeverdachten wordt gevraagd en toegewezen, ook in het dossier van verdachte wordt toegevoegd zodanig onbepaald geformuleerd dat de noodzaak daarvan uit die motivering niet is gebleken.
Het hof stelde hiervoor vast dat er met betrekking tot de onder noot 13 genoemde getuige (A-4110) sprake is geweest van een behoorlijke en effectieve ondervragingsmogelijkheid en dat de procedure in haar geheel voldoet aan het door artikel 6 EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces. Voor de overige in de hieronder genoemde noot 14 genoemde in andere zaken toegewezen getuigen betreffen dit getuigen die in een aantal zaken van mede verdachten worden gehoord tegen de achtergrond van opgeworpen specifieke vraagpunten. Het hof stelt vast dat die getuigen niet belastend over verdachte hebben verklaard en daarnaast dat de relevantie van het horen van deze getuigen in de zaak van verdachte ontbreekt.
Conclusie
Het voorgaande betekent dat het hof de zaak
zal verwijzennaar het kabinet van de raadsheercommissaris en de stukken in zijn handen stelt
om de toegewezen getuigen te horen. De periode waarin de verhoren zullen plaatsvinden is in overleg met de advocaatgeneraal en verdediging (onder voorbehoud van toewijzing) reeds vastgesteld.

BESLISSING

Het hof:
heropent het onderzoek onder gelijktijdige schorsing daarvan;
wijst toede volgende verzoeken:
het horen van de getuigen:
9. de begeleiders van A-4110; B-2820, B-2821 en B-2992;
overige verzoeken:
10. inzage in de dataset van de aan verdachte toegeschreven PGP-accounts (Encrochat: gebruikersnaam [naam 1] en Wickr: gebruikersnaam [naam 2] );
draagt de advocaat-generaal opom ervoor te zorgen dat de verdediging inzage kan krijgen in de dataset van de PGP-accounts die aan verdachte worden toegeschreven. Het hof bepaalt voor de situatie dat de verdediging meent dat bepaalde communicatie via Encrochat en/of Wickr in de visie van de verdediging
zodanig relevant is dat het hof en de advocaat-generaal daar ook kennis van neemt,dat de verdediging dit
uiterlijk op 1 december 2023specifiek met aanduiding van de datum, het tijdstip en de inhoud van die communicatie schriftelijk bij het hof en de advocaat-generaal kenbaar maakt. De advocaat-generaal dient ervoor zorg te dragen dat deze (delen van de) chatgesprekken in het dossier worden gevoegd;
stelt de stukken in handen van de
raadsheer-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in dit hof om de toegewezen getuige te (doen) horen;
wijst afde volgende verzoeken:
overige verzoeken:
1. toevoeging aan het dossier van alle schriftelijke bescheiden/correspondentie in onderzoek Vidar, betreffende de inzet van A-4110, tussen het Ministerie van Justitie, het College, de CTC en het arrondissementsparket Noord-Nederland;
het horen van de getuigen:
2. [getuige 1] ;
3. [getuige 2] ;
4. de voorzitter van het CTC;
5. [getuige 3] ;
6. [getuige 4] ;
7. de leden van het zaaksteam Vidar; en
8. A-4110;
bepaalt dat het onderzoek zal worden hervat tegen een nog nader te bepalen terechtzitting;
beveelt de oproeping van de verdachte tegen het nog nader te bepalen tijdstip, met tijdige kennisgeving daarvan aan de raadsvrouw van verdachte, mr. M. Schmit;
om de klemmende redenen dat het zittingsrooster van het hof een eerdere behandeling van de zaak niet toelaat en de onderzoekshandelingen naar verwachting niet binnen een maand zullen zijn voltooid, zal het onderzoek
langer dan een maand, maar
niet langer dan drie maandenworden geschorst.

Aldus gewezen door

mr. J. Dolfing, voorzitter,
mr. L.T. Wemes en mr. T.H. Bosma, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. K.M. Diender, griffier,
en op 29 augustus 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.De advocaten-generaal mrs. I.A.H.M. Schepers en P.M. van der Spek zijn in hoger beroep als advocaten-generaal aan het onderzoek Vidar verbonden en hebben namens het openbaar ministerie in de schriftelijke ronde standpunten ingenomen ten aanzien van de onderzoekswensen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting van het hof van 4 en 10 juli 2023 vertegenwoordigd door de advocaat-generaal mr. I.A.H.M. Schepers. Omwille van de leesbaarheid is in het vervolg van het arrest telkens voor ‘advocaat-generaal’ in enkelvoud gekozen.
2.Hoge Raad 16 februari 2021, ECLI:NL:HR:2021:218.
4.Hoge Raad 1 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1496, Hoge Raad 4 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1015, Hoge Raad 4 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1219 en Hoge Raad 4 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1220.
5.Vgl. Hoge Raad 20 juni 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA6245, no. 3.3-3.5. en Conclusie A-G Wortel
6.Hoge Raad 19 december 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZD0328.
8.Hoge Raad 1 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1496, Hoge Raad 4 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1015, Hoge Raad 4 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1219 en Hoge Raad 4 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1220.
9.Vgl. Hoge Raad 20 juni 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA6245, no. 3.3-3.5. en Conclusie A-G Wortel
10.Hoge Raad 19 december 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZD0328.
11.Hoge Raad 13 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1198.
12.Hoge Raad 10 februari 2004, ECDLI:NL:HR:2004:AL8446.
13.Getuige A-4110.
14.Getuigen [getuige 5] , [getuige 6] , [getuige 7] , [getuige 8] (de broer van medeverdachte [medeverdachte] ), [getuige 9] , [getuige 10] , [getuige 11] , [getuige 12] , [getuige 13] , [getuige 14] en [getuige 15] .