Het hof heeft ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
“hij op tijdstippen in de periode van 1 januari 2013 tot en met 24 november 2015 op meerdere locaties in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een samenwerkingsverband van een aantal natuurlijke personen, welke organisatie werd gevormd door verdachte en medeverdachten waaronder [betrokkene 3] en [betrokkene 2] en welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in de artikelen 11, derde en vijfde lid, van de Opiumwet, namelijk het meermalen in genoemde periode in een pand aan de
- [d-straat (1-2)] te [plaats] en
- [a-straat 1] te [plaats] en
- [c-straat 2] te [plaats] en
- [e-straat 1] te [plaats] en
- [b-straat 1] te [plaats]
- in de uitoefening van een beroep of bedrijf
- telkens opzettelijk telen en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of vervoeren en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of aanwezig hebben van één of meerdere kilogram(men) hennep en/of hennepstekken en/of een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.”
2.3.1Het hof heeft bij tussenarrest van 24 januari 2018 opdracht gegeven tot het doen van nader onderzoek naar - kort gezegd - de rol van de medeverdachte [betrokkene 5] in de strafzaak tegen de verdachte. Het tussenarrest houdt daarover onder meer het volgende in:
“Door de raadsman zijn ter terechtzitting op 20 december 2017 diverse verweren gevoerd. Onder meer is het standpunt ingenomen dat in het strafdossier verschillende aanwijzingen kunnen worden gevonden dat medeverdachte [betrokkene 5] een andere positie heeft gehad in het opsporingsonderzoek […] dan uitsluitend die van verdachte en/of getuige. De raadsman heeft gesteld dat er sterke aanwijzingen zijn dat [betrokkene 5] in het opsporingsonderzoek informant is geweest van de politie en dat dit verklaart dat hij (nog) niet is vervolgd voor zijn betrokkenheid bij strafbare feiten in dit dossier. Verslaglegging hiervan ontbreekt in het dossier hetgeen primair zou moeten leiden tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. Voorts zou dit, aldus de raadsman, de betrouwbaarheid van de verklaringen van [betrokkene 5] aantasten en overigens ook de betrouwbaarheid van andere opgemaakte processen-verbaal en daarom ook van invloed (kunnen) zijn op overige door het hof in deze zaak te nemen beslissingen.
Aanvullend onderzoek
Tijdens de beraadslaging in raadkamer is gebleken, dat het onderzoek niet volledig is geweest, aangezien het hof het noodzakelijk acht dat er aanvullend onderzoek wordt verricht naar de positie en rol van de in het dossier als verdachte aangemerkte [betrokkene 5].
Hiertoe dient een aanvullend proces-verbaal te worden opgemaakt waarin verslag wordt gedaan van nader onderzoek bij zowel de politie als het openbaar ministerie - in het bijzonder ook bij de CIE-officier van justitie - of er afspraken zijn gemaakt - en zo ja, welke - met [betrokkene 5] in het kader van deze strafzaak en/of er bijzondere redenen zijn waarom [betrokkene 5] (nog) niet is vervolgd voor zijn betrokkenheid bij strafbare feiten in het onderhavige opsporingsonderzoek.”
In het tussenarrest zijn door het hof vervolgens de in het aanvullend proces-verbaal te beantwoorden vragen geformuleerd.
2.3.2[verbalisant 1] (brigadier bij de politie), [verbalisant 5] en [verbalisant 6] (beiden officier van justitie) hebben naar aanleiding van de door het hof gestelde vragen aanvullende processenverbaal opgemaakt. Vervolgens heeft de verdediging het openbaar ministerie per e-mailbericht van 19 december 2018 verzocht [verbalisant 1], [verbalisant 5] en [verbalisant 6] als getuigen op te roepen. De raadsman van de verdachte heeft dit verzoek herhaald op de terechtzitting in hoger beroep van 25 januari 2019. Het proces-verbaal van die terechtzitting houdt hierover het volgende in:
“De voorzitter stelt de door de verdediging per e-mail d.d. 19 december 2018 gedane onderzoekswensen aan de orde, waarin de verdediging het openbaar ministerie verzoekt om [verbalisant 5], [verbalisant 1] en [verbalisant 6] als getuigen voor de zitting van heden op te roepen.
De raadsman voert aan:
Ik verzoek uw hof om [verbalisant 1], [verbalisant 5] en [verbalisant 6] alsnog als getuigen op te roepen opdat zij op een nadere terechtzitting gehoord kunnen worden over de door hen, naar aanleiding van het door het hof gewezen tussenarrest van 24 januari 2018, opgemaakte processen-verbaal. [verbalisant 1], [verbalisant 5] en [verbalisant 6] hebben de door het hof gestelde vragen, deels niet en deels onjuist beantwoord. Immers zijn bepaalde door hen gegeven antwoorden evident onjuist en/of zeer onzorgvuldig geformuleerd, gelet op hetgeen eerder geverbaliseerd is. Het kan dan ook niet anders dat [verbalisant 1], [verbalisant 5] en [verbalisant 6] onderling overleg hebben gehad over de door hen op te stellen processen-verbaal.
Ik had gehoopt dat ik deze getuigenverzoeken niet ter zitting had hoeven doen. Ik had daarom de advocaat-generaal tijdig verzocht om voornoemde personen als getuigen op te roepen. De advocaat-generaal heeft dat niet gedaan. Bij de beoordeling van de verzoeken heeft de advocaat-generaal een onjuist criterium gehanteerd, namelijk het noodzakelijkheidscriterium. In het onderhavige geval was het criterium van het verdedigingsbelang echter het juiste criterium. Immers zijn de door [verbalisant 1], [verbalisant 5] en [verbalisant 6] opgemaakte processen-verbaal pas naar aanleiding van het door het hof gewezen tussenarrest van 24 januari 2018 opgesteld en betreft het dus nieuwe processtukken die niet eerder aan het procesdossier zijn toegevoegd.
De raadsman licht de door de verdediging gedane getuigenverzoeken verder toe, overeenkomstig een aanvullende pleitnota, welke aan het hof is overgelegd en aan dit procesverbaal is gehecht.
De raadsman legt voorts, ter onderbouwing van de getuigenverzoeken, een door de verdediging opgestelde tijdlijn aan het hof over, welke tijdlijn aan dit proces-verbaal is gehecht.
De voorzitter onderbreekt het onderzoek om de advocaat-generaal in de gelegenheid te stellen om kennis te nemen van een kopie van de door de verdediging overgelegde stukken.
De voorzitter hervat het onderzoek.
De advocaat-generaal wordt in de gelegenheid gesteld om te reageren op de door de verdediging gedane getuigenverzoeken. Hij voert aan:
Het is bijna niet te doen om nu inhoudelijk op alle door de verdediging naar voren gebrachte argumenten te reageren. De verdediging kan dit ook niet verlangen van het openbaar ministerie. Men zou zich kunnen afvragen waarom de verdediging de getuigenverzoeken niet eerder heeft gedaan. Immers waren de door [verbalisant 1], [verbalisant 5] en [verbalisant 6] opgemaakte processen-verbaal al in juni 2018 naar het hof verzonden. Pas in december 2018 heeft de verdediging het openbaar ministerie verzocht om de betreffende personen als getuigen op te roepen. Deze verzoeken had de verdediging ook bij het hof kunnen doen. Dit is echter niet gebeurd. Het had veel sneller gekund. Door deze getuigenverzoeken wordt de behandeling van de zaak niet versneld.
Ik ben van oordeel dat bij de beoordeling van de getuigenverzoeken het noodzakelijkheidscriterium van toepassing is. Immers zijn de verzoeken niet binnen 14 dagen na het opmaken van de door [verbalisant 1], [verbalisant 5] en [verbalisant 6] processen-verbaal gedaan. Ik verzet mij dan ook tegen het horen van de door de verdediging verzochte getuigen. De noodzaak tot het horen van deze getuigen is mij overigens ook niet gebleken. Er is geen enkele aanwijzing dat [verbalisant 1], [verbalisant 5] en [verbalisant 6] onwaarheden hebben verklaard of dat [betrokkene 5] een zodanige positie heeft gehad dat hij op enigerlei wijze belang heeft gehad bij beïnvloeding van de strafzaak door het afleggen van een valse verklaring. Hetgeen de raadsman heeft aangevoerd betreft een grote mate van invulling. Er wordt veel gesuggereerd. Het nader horen van de getuigen zal naar mijn mening niet tot veel meer nieuwe informatie leiden. Ik acht het met het oog op de volledigheid van het onderzoek dan ook niet noodzakelijk dat [verbalisant 5], [verbalisant 1] en [verbalisant 6] nader gehoord worden. De door het hof gestelde vragen zijn reeds beantwoord.
De voorzitter onderbreekt het onderzoek voor het houden van beraad over de door de verdediging gedane getuigenverzoeken.
De voorzitter hervat het onderzoek en deelt mee:
Het hof heeft zich beraden over het verzoek van de verdediging om [verbalisant 1], [verbalisant 5] en [verbalisant 6] als getuigen te horen. Het hof zal vandaag geen beslissing nemen over deze verzoeken. Gelet op de hoeveelheid informatie die zich in het procesdossier bevindt wil het hof zich in alle rust kunnen beraden op de verzoeken. Het hof zal de zaak ter terechtzitting van heden daarom verder inhoudelijk behandelen. Tijdens de beraadslaging over deze zaken zal het hof ook acht slaan op de door de verdediging gedane getuigenverzoeken, hetgeen zal resulteren in een tussenarrest of een eindarrest.”
2.3.3Uit de aan het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 25 januari 2019 gehechte pleitnota blijkt dat de verdediging heeft aangevoerd dat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim omdat de getuigen [verbalisant 1], [verbalisant 5] en [verbalisant 6] de door het hof opgestelde vragen deels niet, deels onvolledig en deels onjuist hebben beantwoord. De pleitnota bevat de volgende conclusie:
“De verdediging persisteert bij het door de verdediging op 20 december gevoerde nietontvankelijkheidsverweer ex Art. 359a Sv. De conclusie van het verweer ex. 359a Sv wordt dan ook gehandhaafd:
‘Er kan, alles overziend, geen andere conclusie zijn dan dat er door de politie en het OM getracht is, en getracht wordt, uw gerechtshof te misleiden. [betrokkene 5] is een verboden, gestuurde, infiltrerende criminele burgerinformant met een vrijgeleide op zak.
Door het doelbewust opstellen van onjuiste processen-verbaal, het geen inzicht verschaffen over de bijzondere positie van [betrokkene 5], is het belang van [verdachte] bij een eerlijk proces geschonden.
Het hieraan te verbinden rechtsgevolg dient primair niet-ontvankelijkheid van het OM te zijn, subsidiair bewijsuitsluiting en meer subsidiair strafvermindering.’”
2.3.4Het hof heeft het verzoek tot het horen van [verbalisant 1], [verbalisant 5] en [verbalisant 6] als getuigen bij eindarrest afgewezen. Het arrest houdt hierover het volgende in:
“De raadsman heeft het hof ter terechtzitting in hoger beroep verzocht om [verbalisant 1] (brigadier), [verbalisant 5] (officier van justitie) en [verbalisant 6] (Cl-officier van justitie) als getuigen op te roepen teneinde hen op een nadere terechtzitting te horen over de door hen, naar aanleiding van het door het hof gewezen tussenarrest van 24 januari 2018, opgemaakte processen-verbaal. Daartoe heeft de verdediging aangevoerd dat [verbalisant 1], [verbalisant 5] en [verbalisant 6] de door het hof gestelde vragen, deels niet en deels onjuist hebben beantwoord. Volgens de verdediging hebben [verbalisant 1], [verbalisant 5] en [verbalisant 6] dit doelbewust gedaan zodat geen inzicht verkregen zou kunnen worden in de - door de raadsman zo genoemde - “bijzondere positie” die medeverdachte [betrokkene 5] in de onderhavige strafzaak zou hebben gehad. [betrokkene 5] zou volgens de verdediging in deze strafzaak een “verboden, gestuurde, infiltrerende criminele burger informant met een vrijgeleide op zak” (het hof begrijpt: infiltrant of informant) zijn geweest.
De advocaat-generaal heeft zich verzet tegen het horen van de door de verdediging verzochte getuigen. Daartoe heeft de advocaat-generaal aangevoerd dat de noodzaak tot het horen van deze getuigen niet is gebleken nu er geen enkele aanwijzing is dat de getuigen onwaarheden hebben verklaard en [betrokkene 5] een zodanige positie heeft gehad dat hij op enigerlei wijze belang heeft gehad bij beïnvloeding van de strafzaak door het afleggen van een valse verklaring.
Beoordeling van de getuigenverzoeken
Het hof is van oordeel dat de raadsman het verzoek tot het horen van de getuigen [verbalisant 1], [verbalisant 5] en [verbalisant 6] onvoldoende heeft onderbouwd. Het hof begrijpt de verzoeken zo dat deze ertoe strekken dat de verdediging wil aantonen door het horen van de verzochte getuigen dat [verbalisant 1], [verbalisant 5] en [verbalisant 6] in de door hen opgemaakte aanvullende processen-verbaal leugenachtigheden hebben verkondigd met als kennelijk doel te verhullen dat [betrokkene 5] een informant of infiltrant zou zijn.
Het hof heeft naar aanleiding van de verweren van de raadsman op de zitting van 20 december 2017 aanvullend onderzoek laten verrichten naar de positie en de rol van verdachte [betrokkene 5] in het opsporingsonderzoek tegen verdachte en daarbij de vraag gesteld of met hem afspraken zijn gemaakt over zijn vervolging. Hiertoe hebben de getuigen [verbalisant 1], [verbalisant 5] en [verbalisant 6] vragen van het hof hierover schriftelijk beantwoord. Uit deze schriftelijke antwoorden ‑ neergelegd in aanvullende processen-verbaal - zijn geen concrete aanwijzingen naar voren gekomen, waaruit blijkt dat de getuigen niet de waarheid hebben verklaard. Het hof acht die verklaringen betrouwbaar en vindt dat niet aannemelijk is geworden dat [betrokkene 5] een infiltrant of informant is geweest.
In het licht van de reeds door [verbalisant 1] en [verbalisant 5] gegeven antwoorden is door de verdediging onvoldoende concreet onderbouwd wat er nog aan de getuigen zou moeten worden gevraagd. Door deze afwijzing wordt verdachte niet in zijn verdedigingsbelang geschaad. Nu er ook overigens geen noodzaak is om [verbalisant 1], [verbalisant 5] en [verbalisant 6] te horen zal het hof de verzoeken afwijzen.”
2.3.5Verder heeft het hof in zijn arrest het volgende overwogen:
“De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat er sprake is geweest van een onherstelbaar vormverzuim omdat de door verbalisant [verbalisant 1] opgemaakte processen-verbaal van verhoor van de medeverdachte [betrokkene 5] en het door [verbalisant 1] opgemaakte aanvullend proces-verbaal d.d. 11 mei 2018, leugenachtigheden zouden bevatten. De politie en het openbaar ministerie zouden getracht hebben het gerechtshof te misleiden. Door deze leugenachtigheden is het beginsel dat de rechter en de verdediging uit moeten kunnen gaan van de juistheid van een ambtsedig proces-verbaal geschonden. Volgens de verdediging ligt het geschonden belang in de omstandigheid dat er tussen [betrokkene 5], [verbalisant 1] en het openbaar ministerie afspraken zijn gemaakt over het afleggen van een voor verdachte belastende verklaring door [betrokkene 5] in ruil voor vrijwaring van vervolging.
(...)
Het hof overweegt ter zake als volgt:
In de pleitnotitie suggereert de raadsman van alles, waaruit zou blijken dat verbalisant [verbalisant 1] en/of officier van justitie [verbalisant 5] opzettelijk onwaarheden in hun processen-verbaal hebben gezet. Hetgeen de raadsman daarover aanvoert, betreft echter niet meer dan speculaties en conclusies die geen steun vinden in de feiten en waarvoor in het dossier geen concrete aanwijzingen zijn. Zoals hierboven al is overwogen is het hof van oordeel dat het niet aannemelijk is geworden, mede gelet op de inhoud van de aanvullende processen-verbaal van [verbalisant 1], [verbalisant 5] en [verbalisant 6], dat [betrokkene 5] optrad als informant of infiltrant.
Dat in de processen-verbaal van verhoor van [betrokkene 5], opgemaakt door de verbalisant [verbalisant 1] enkele onjuistheden voorkomen, zoals de rechtbank ook overwoog, over de plaats en het tijdstip van de verhoren, kan daaraan niet afdoen. Het gaat daarbij om onjuistheden die van ondergeschikt belang zijn en het hof is het met de rechtbank eens dat die vaststelling niet de conclusie rechtvaardigt dat door of namens het openbaar ministerie op zodanige wijze is gehandeld dat daarmee doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte aan zijn recht op een eerlijk proces tekort is gedaan.”
2.4.3In de onderhavige zaak heeft de raadsman van de verdachte verzocht om drie personen als getuige op te roepen en te horen over - kort gezegd - de rol van [betrokkene 5] in de strafzaak tegen de verdachte en de verslaglegging daarover in processen-verbaal die in opdracht van het hof zijn opgesteld. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat deze personen in de opgestelde aanvullende processen-verbaal doelbewust de door het hof gestelde vragen niet of onjuist hebben beantwoord om te voorkomen dat zou worden ontdekt dat [betrokkene 5] een verboden, gestuurde (burger)infiltrant of (burger)informant zou zijn geweest. De raadsman heeft in dat verband een beroep gedaan op artikel 359a Sv. Het verzoek strekt er dus toe dat de verdediging door middel van het horen van die getuigen de rechtmatigheid van het voorbereidend onderzoek aan de orde wil stellen, en betreft niet het horen van een getuige over een door deze persoon afgelegde verklaring zoals die door de rechter voor het bewijs van het tenlastegelegde feit zou kunnen worden gebruikt of al is gebruikt. In deze situatie geldt de in het hiervoor genoemde arrest van 4 juli 2017 neergelegde regel dat het verzoek tot het oproepen en het horen van getuigen door de verdediging moet worden gemotiveerd. Het arrest van 20 april 2021 heeft daarin geen verandering gebracht.