ECLI:NL:GHARL:2023:6558

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
1 augustus 2023
Publicatiedatum
1 augustus 2023
Zaaknummer
200.317.318
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake inzage in gegevensbestanden en documenten tussen aandeelhouders van Belba B.V.

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden is behandeld, gaat het om een hoger beroep van Belba B.V. en andere appellanten tegen een deelvonnis van de rechtbank Overijssel. De appellanten vorderen inzage in gegevensbestanden en documenten die door de geïntimeerde, een mede-aandeelhouder, zijn vastgehouden. De zaak is gerelateerd aan een vechtscheiding tussen de aandeelhouders, waarbij de appellanten toegang willen tot hun administratie die in het huis van de geïntimeerde is achtergebleven. Het hof heeft op 1 augustus 2023 geoordeeld dat de appellanten geen recht hebben op inzage in de gevraagde stukken, omdat zij niet hebben aangetoond dat zij rechtmatig belang hebben bij de gevraagde inzage. Het hof heeft het hoger beroep tegen het tussenvonnis van 31 augustus 2022 niet-ontvankelijk verklaard, omdat hiervoor geen verlof was verleend. De vorderingen van de appellanten zijn afgewezen, en zij zijn veroordeeld in de proceskosten van de geïntimeerde. Het hof heeft de zaak aan zich gehouden en de vorderingen II, IIIb en IIIc afgewezen op dezelfde gronden als vorderingen I en III. De uitspraak benadrukt de noodzaak van voldoende onderbouwing van het rechtmatig belang bij inzage in gegevens.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem, afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof: 200.317.318
zaaknummer rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo: 268533
arrest van 1 augustus 2023
in de zaak van

1.Belba B.V.

die is gevestigd in Schuinesloot

2. A/B Financiën B.V.

die is gevestigd in Almelo
3. [appellant3] ,handelend onder de naam
[naam1]
die woont in [woonplaats1]
hierna: [appellant3]

4. Belba V.O.F.

die is gevestigd in Almelo

5. Stichting Kapituur

die is gevestigd in Aadorp
die hoger beroep hebben ingesteld
en bij de rechtbank optraden als eisers
hierna: Belba c.s.
advocaat: mr. M.S. van Knippenberg
tegen
[geïntimeerde]
die woont in [woonplaats2]
en bij de rechtbank optrad als gedaagde
hierna: [geïntimeerde]
advocaat: mr. S.J.M. Masselink

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

Naar aanleiding van het arrest van 25 april 2023 heeft op 27 juni 2023 een mondelinge behandeling bij het hof plaatsgevonden. Daarvan is een verslag gemaakt dat aan het dossier is toegevoegd (het proces-verbaal), waarbij akte is verleend van de door [geïntimeerde] ingediende producties 3 tot en met 9 en wijziging (aanvulling/verduidelijking) van eis.
De kern van de zaak
1.1.
Deze zaak gaat over gegevensbestanden en documenten van Belba c.s die [geïntimeerde] in wil zien, respectievelijk wil ontvangen.
Feiten
1.2.
Tussen partijen staan de feiten vast zoals genoemd in rechtsoverwegingen 2.1 en 3.1 tot en met 3.16 van het vonnis van 6 juli 2022. Deze zaak is gerelateerd aan een vechtscheiding tussen [appellant3] en [geïntimeerde] . [appellant3] en [geïntimeerde] zijn beiden aandeelhouder in Belba B.V. Belba c.s. hielden kantoor althans hielden hun administratie in het voorheen gezamenlijke huis in [woonplaats2] , waar [geïntimeerde] nu nog woont. Op enig moment is het kantooradres van Belba c.s. naar een bedrijfsverzamelgebouw verhuisd. De relatie tussen [appellant3] en [geïntimeerde] is verslechterd en [geïntimeerde] heeft [appellant3] de toegang tot het huis ontzegd. Volgens Belba c.s. is een groot gedeelte van de administratie, bestaand uit fysieke mappen met stukken en uit digitale bestanden, in het huis van [geïntimeerde] achtergebleven. Zij willen toegang tot deze administratie en afgifte van de originele stukken. Daarom hebben zij in maart 2021 beslag laten leggen op documenten en bestanden bij [geïntimeerde] . De documenten zijn door de bewaarder, DigiJuris B.V., gescand en de elektronische datadragers zijn gekopieerd. Van de 10 miljoen bestanden die hierdoor zijn verkregen, zijn door DigiJuris aan de hand van door Belba c.s. opgestelde zoektermen ongeveer 650.000 bestanden geselecteerd, die op een gegevensdrager (hierna: de Gegevensdrager) zijn geplaatst.
De vordering, de procedure bij de rechtbank en de vordering in hoger beroep
1.3.
[appellant3] c.s. hebben bij de rechtbank gevorderd, samengevat, I. om te bepalen dat Belba c.s. toegang krijgen tot de bestanden op de Gegevensdrager, II. om [geïntimeerde] te veroordelen de administraties van Belba c.s., zoals nader in die dagvaarding omschreven, aan hen af te geven, III. om [geïntimeerde] te veroordelen om de beslagkosten (tot en met de dag van dagvaarding in ieder geval al € 34.688,74) te betalen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten.
1.4.
De rechtbank heeft in een vonnis van 6 juli 2022 vorderingen I. en III. afgewezen. Volgens de rechtbank is het beslag op de bestanden is vervallen omdat de eis in de hoofdzaak te laat is ingesteld (art. 700 lid 3 Rv). Ten aanzien van vordering II heeft de rechtbank de zaak naar de rol verwezen voor het nemen van een akte door [geïntimeerde] .
1.5.
Naar aanleiding van dit vonnis hebben Belba c.s. per brief de rechtbank gevraagd terug te komen op een aantal bindende eindbeslissingen, waarop [geïntimeerde] heeft gereageerd. De rechtbank is vervolgens in haar vonnis van 31 augustus 2022 wel teruggekomen van een aantal overwegingen, maar niet van haar beslissing dat vordering I en III zijn afgewezen.
1.6.
Na dit vonnis hebben Belba c.s. na verkregen verlof begin september 2022 conservatoir beslag gelegd onder DigiJuris op de Gegevensdrager. Belba c.s. hebben vervolgens hun eis in de procedure bij de rechtbank bij akte van 21 september 2022 gewijzigd. Aan vordering II is onder c) een specificatie van bepaalde ordners toegevoegd die afgegeven zouden moeten worden en er zijn nieuwe vorderingen IIIb en IIIc toegevoegd, die er kort gezegd op neerkomen dat Belba c.s. alsnog toegang krijgen tot de Gegevensdrager en dat [geïntimeerde] wordt veroordeeld in de kosten van het in september 2022 gelegde beslag onder DigiJuris en de kosten van DigiJuris en de deurwaarder. [geïntimeerde] heeft op 21 september 2022 ook een akte genomen. Daarna hebben partijen op 19 oktober 2022 en 2 november 2022 bij de rechtbank ook nog aktes ingediend.
1.7.
Tegen de vonnissen van de rechtbank van 6 juli 2022 en 31 augustus 2022 hebben Belba c.s. in een dagvaarding van 30 september 2022 hoger beroep ingesteld. Zij willen dat hun vorderingen I en III (zie r.o. 1.3) alsnog worden toegewezen. Daarbij maken zij ook bezwaar tegen overwegingen van de rechtbank over vordering II en tegen het vonnis van 31 augustus 2022.

2.Het oordeel van het hof

Eiswijziging en ontvankelijkheid in hoger beroep
2.1.
Het meest verstrekkende verweer van [geïntimeerde] is dat Belba c.s. in hoger beroep geen vernietiging hebben gevorderd van de eindbeslissingen in de vonnissen waartegen zij opkomen. In reactie daarop hebben Belba c.s. ter zitting hun eis gewijzigd, om voor de zekerheid alsnog deze vernietiging te eisen. Tegen deze eiswijziging in hoger beroep heeft [geïntimeerde] bezwaar gemaakt. Het hof oordeelt hierover als volgt. In de dagvaarding waarmee hoger beroep werd ingesteld was al de vernietiging van de vonnissen van 20 oktober 2021 (waarin een mondelinge behandeling werd bepaald), 6 juli 2022 en 31 augustus 2022 gevorderd. De memorie van grieven kan in het licht van die dagvaarding redelijkerwijs niet anders begrepen worden dan dat Belba c.s. vernietiging van de vonnissen van 6 juli 2022 en 31 augustus 2022 wil (en niet langer van het vonnis van 20 oktober 2021). Er is dus geen sprake van een eisvermeerdering.
2.2.
Het hof moet ambtshalve beoordelen in hoeverre Belba c.s. in hoger beroep kunnen komen van de vonnissen van 6 juli 2022 en 31 augustus 2022. Art. 337 lid 2 Rv bepaalt dat als geen voorlopige voorziening is getroffen, geen hoger beroep openstaat van een tussenvonnis, tenzij de rechter anders bepaalt. Wordt in een vonnis door een uitdrukkelijk dictum over enig deel van het gevorderde een einde gemaakt aan de instantie, dan is dat vonnis in zoverre een eindvonnis en voor het overige een tussenvonnis. Wordt van het eindvonnisgedeelte van een zodanig vonnis hoger beroep ingesteld, dan kan daarin ook het tussenvonnisgedeelte worden betrokken. [1] In dit geval heeft de rechtbank in het vonnis van 6 juli 2022 in haar dictum vorderingen I. en III. afgewezen en daarmee voor die vorderingen een einde aan de instantie gemaakt. Daartegen mogen Belba c.s. hoger beroep instellen. Daarbij kunnen – en dat hebben zij ook gedaan – Belba c.s. dus ook hoger beroep instellen tegen het tussenvonnisgedeelte van het vonnis van 6 juli 2022, dat ziet op vordering II.
2.3.
Dat is echter anders voor het hoger beroep tegen het tussenvonnis van 31 augustus 2022. Wanneer verlof is verleend om hoger beroep in te stellen tegen een tussenvonnis, betekent dat niet dat ook tussentijds hoger beroep ingesteld mag worden tegen een later tussenvonnis. Daarvoor kan en moet opnieuw verlof gevraagd worden. [2] In dit geval is geen verlof voor tussentijds hoger beroep verleend. Dat was niet nodig, omdat Belba met het hoger beroep tegen het eindvonnisgedeelte van het vonnis van 6 juli 2022 ook hoger beroep tegen het tussenvonnisgedeelte mochten instellen. Ook in dat geval moet echter voor een hoger beroep tegen het latere tussenvonnis van 31 augustus 2022 op grond van art. 337 lid 2 Rv verlof gevraagd worden. Dat is niet gebeurd. Belba c.s. is daarom in haar hoger beroep tegen het vonnis van 31 augustus 2022 niet ontvankelijk. Op de uitkomst van dit geschil heeft dit overigens geen invloed.
Belba c.s. hebben geen recht op inzage (vordering I en III)
2.4.
Belba c.s. komen in hoger beroep op tegen de afwijzing van hun vorderingen I en III. Het hof oordeelt dat Belba c.s niet op grond van art. 843a Rv recht hebben op inzage in de gevraagde stukken/bestanden. Dat betekent dat het oorspronkelijke bewijsbeslag gelegd op 5 maart 2021 ook ten onrechte is gelegd en vordering I en III moeten worden afgewezen. Het hof komt als volgt tot dit oordeel.
2.5.
Art. 843a Rv bepaalt dat iemand inzage in gegevens van een ander kan vorderen. Er moet dan wel aan bepaalde eisen worden voldaan. Het moet gaan om gegevens die verband houden met een rechtsbetrekking (een juridische relatie) waarbij degene die de gegevens wil inzien partij is, het moet gaan om voldoende bepaalde gegevens en degene die inzage wil moet daar rechtmatig belang bij hebben. Tussen deze begrippen bestaat samenhang: om te kunnen beoordelen of er rechtmatig belang bestaat moet duidelijk zijn ten aanzien van welke rechtsbetrekking en voor welke bestanden inzage wordt gevorderd.
2.6.
Belba c.s. hebben deze vereisten in hun procestukken echter onvoldoende uitgewerkt. Belba c.s. hebben onvoldoende concreet gemaakt welke rechtsbetrekkingen waar zij partij bij zijn hier aan de orde zijn. Belba c.s. verwijzen naar verschillende procedures tussen [geïntimeerde] en klanten van Belba c.s. en tussen [geïntimeerde] en [appellant3] , maar noemen geen concrete rechtsbetrekkingen waarbij Belba c.s. partij zijn, behalve een procedure waarin het ontslag van [appellant3] als bestuurder van de stichting Kapituur wordt gevorderd. Behalve bij de procedure over de Stichting Kapituur wordt ook niet gespecificeerd wie van Belba c.s. dan bij welke rechtsbetrekking betrokken is. Bij de mondelinge behandeling heeft [appellant3] toegelicht dat hij inzage vooral nodig heeft omdat [geïntimeerde] als geldlener geld terugvordert van “klanten” van Belba c.s., die zich vervolgens tot hem wenden. Hij wil inzage om op die manier [geïntimeerde] argumenten in die zaken te kunnen ontkrachten en aan te kunnen tonen dat [geïntimeerde] vervalste documenten gebruikt. Daarmee is echter onvoldoende concreet gemaakt welke rechtsbetrekkingen dan aan de orde zijn en wie van Belba c.s., en op welke manier, daar dan bij betrokken zijn. Voor al deze procedures (ook die over de Stichting Kapituur) geldt dat niet wordt gespecificeerd hoe de grofweg 650 duizend bestanden waarin Belba c.s. inzage wil krijgen daaraan gerelateerd zijn. Omdat onduidelijk is op welke rechtsbetrekkingen Belba c.s. doelen bij hun verzoek en ook niet duidelijk is hoe deze bestanden daaraan dan gerelateerd zijn, kan het hof ook niet vaststellen in hoeverre Belba c.s. rechtmatig belang hebben bij de gevraagde inzage in deze bestanden. Belba c.s. stellen verder dat zij met hun vordering I willen bewerkstelligen dat zij toegang krijgen tot hun administratie en dat met de gehanteerde zoektermen zo zorgvuldig mogelijk een selectie is gemaakt. Zelfs als hiermee voldoende concreet een rechtsbetrekking is geïdentificeerd, geldt dat de gehanteerde zoekvragen om de grofweg 650 duizend bestanden te selecteren zodanig ruim zijn, dat het hof niet overtuigd is dat de daarmee geselecteerde bestanden allemaal behoren tot de administratie van Belba c.s. Belba c.s. hebben hun vordering gezien de betwisting door [geïntimeerde] dan ook onvoldoende onderbouwd. De vordering tot inzage (vordering I) moet daarom afgewezen worden.
2.7.
Door dit oordeel hoeft het hof niet in te gaan op de bezwaren van Belba c.s. tegen het oordeel van de rechtbank dat het in maart 2021 gelegde beslag van rechtswege is vervallen door het te laat aanhangig maken van de eis in de hoofdzaak, omdat dat niet tot een andere conclusie kan leiden. Ook de andere verweren van [geïntimeerde] hoeven niet behandeld te worden. Vordering I is terecht afgewezen. Bij afwijzing van de inzagevordering zou het bewijsbeslag dat gelegd was ook teniet gaan. [geïntimeerde] zou dan ook niet in de beslagkosten zijn veroordeeld. De rechtbank heeft ook vordering III daarom terecht afgewezen.
De klacht tegen het tussenvonnisgedeelte over vordering II slagen
2.8.
Belba c.s. maken ook bezwaar tegen het tussenvonnisgedeelte van het vonnis van 6 juli 2022. Dat gaat over Vordering II, de vordering tot afgifte van stukken omdat deze eigendom van Belba c.s. zijn. Volgens Belba c.s. heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat relevant is, of [geïntimeerde] een procedure op grond van art. 2:15 BW zal beginnen om besluitvorming van Belba B.V. en A/B Financiën B.V. om de onderhavige procedure te starten te vernietigen (zie r.o. 5.4, 5.17 en 5.18 van het vonnis van 6 juli 2022).
2.9.
Het hof volgt Belba c.s. hierin. Indien degenen die een rechtspersoon volgens haar statuten kunnen vertegenwoordigen, namens die rechtspersoon een rechtshandeling verrichten, dan geldt deze handeling als rechtshandeling van de rechtspersoon, ook als de statutair aangewezen vertegenwoordigers aldus in strijd zouden hebben gehandeld met een binnen de interne verhoudingen van de rechtspersoon geldende regel om een dergelijke rechtshandeling slechts te verrichten op grond van een - geldig tot stand gekomen - bestuursbesluit. Deze regel lijdt slechts uitzondering indien onder de omstandigheden van het geval de statutair aangewezen vertegenwoordigers, door hun bevoegdheid uit te oefenen zonder een daaraan ten grondslag liggend - rechtsgeldig tot stand gekomen - bestuursbesluit, jegens de wederpartij van de rechtspersoon misbruik van die bevoegdheid zou maken. [3] [geïntimeerde] wijst er in haar processtukken onder andere op, dat voor het instellen van een rechtsvordering door Belba B.V. en A/B Financiën goedkeuring van de algemene vergadering van (prioriteits)aandeelhouders van Belba B.V. nodig is, die niet of in ieder geval niet rechtsgeldig is gegeven. Door Belba c.s. is echter niet gesteld dat Belba B.V. en A/B Financiën in de procedure niet rechtsgeldig zijn vertegenwoordigd of dat er sprake is van misbruik van bevoegdheid. De overwegingen van de rechtbank over de rol die een actie tot vernietiging van eventuele goedkeuringsbesluiten op grond van art. 2:15 BW zou kunnen spelen is bij deze stand van zaken dus onjuist. Het hof zal daarom het tussenvonnis van 6 juli 2022, voor zover het van deze onjuiste opvatting uitgaat vernietigen.
Het hof houdt de zaak aan zich
2.10.
Omdat het hoger beroep tegen het tussenvonnisgedeelte van het vonnis van 6 juli 2022 slaagt, moet het hof beslissen of zij het geding over vordering II zal terugverwijzen of aan zich zal houden. Artikel 356 Rv bepaalt dat als een tussenvonnis vernietigd wordt, het hof de zaak aan zich kan houden. Het hof heeft tijdens de mondelinge behandeling aan beide partijen gevraagd wat hun voorkeur op dit punt heeft. Belba c.s. hebben zich ervoor uitgesproken dat het hof de zaak aan zich zou houden, als die mogelijkheid zich voor zou doen. [geïntimeerde] heeft zich uitgesproken voor terugverwijzing. Het hof zal de zaak aan zich houden en afdoen om proceseconomische redenen.
2.11.
Het hof gaat daarbij uit van de eis zoals gewijzigd in de procedure bij de rechtbank, uiteengezet in de akte van eiswijziging van 19 september 2022 (die dus is genomen voordat met de dagvaarding in hoger beroep van 30 september 2022 op grond van art. 350 lid 1 Rv de procedure ten aanzien van vordering II bij de rechtbank werd geschorst). Dat betekent dat het hof nog een beslissing moet nemen over vorderingen II, IIIb en IIIc, waarover de rechtbank na deze eiswijziging in de procedure bij de rechtbank nog niet beslist heeft. Vordering IIIb en IIIc moeten worden afgewezen op dezelfde gronden als vorderingen I en III (zie boven). Het in september 2022 gelegde beslag is onterecht gelegd. Er resteert dan nog vordering II (a tot en met c).
Belba c.s. hebben geen recht op afgifte van de gevraagde stukken (vordering II)
2.12.
Belba c.s. hebben afgifte gevorderd van de administratie die hun eigendom is. Het gaat, kort gezegd om: (a) de ordners waarin zich stukken bevinden die ook op de Gegevensdrager staan, (b) akten waarbij appellanten of klanten die op een bijlage genoemd zijn partij zijn, (c) alle orders die zich op 5 maart 2021 in de woning van [geïntimeerde] bevonden waarop aan de buitenkant een van de namen van Belba c.s. of van eerder genoemde klanten staan.
2.13.
Het hof overweegt als volgt. De eigenaar van een zaak, zoals in dit geval een map met documenten of individuele akten, is bevoegd deze van eenieder die ze zonder recht houdt, op te eisen (art. 5:2 BW). Vastgesteld moet dus worden dat Belba c.s. eigenaar zijn van bepaalde specifiek te identificeren ordners of documenten, die [geïntimeerde] onder zich houdt zonder dat zij daar recht op heeft. Op grond van de stellingen van Belba c.s. kan het hof dit echter niet vaststellen. Dat een document ook voorkomt op de Gegevensdrager betekent namelijk niet dat de relevante akte ook eigendom is van Belba c.s. Datzelfde geldt als één van Belba c.s. partij is bij een akte of als de naam van een van de personen of entiteiten die tot Belba c.s. behoren op een ordner staat. Daarbij komt dat vast staat dat [geïntimeerde] ook was betrokken bij Belba c.s., onder andere als aandeelhouder. Zij heeft gesteld dat dit ook verklaart waarom zij documenten/ordners heeft met de door Belba c.s. gebruikte zoektermen en dat dit haar administratie is. Waarom dan voor een bepaald document toch geconcludeerd moet worden dat het betreffende stuk eigendom is van Belba c.s., is niet duidelijk. Op grond van de stellingen van Belba c.s. en genoemd verweer van [geïntimeerde] kan het hof ook niet identificeren van welke documenten het hof afgifte aan Belba c.s. zou moeten bevelen, zonder dat het daarmee het aanmerkelijke risico loopt ook stukken die niet eigendom zijn van Belba c.s. aan hen toe te wijzen. Het hof kan bij een revindicatie-actie, een rechtszaak om eigendom terug te halen, zoals deze, niet bepalen dat goederen waarvan slechts mogelijk is dat ze aan Belba c.s. toebehoren, eigendom van Belba c.s. zijn. Daarbij komt, ten overvloede, dat Belba c.s. niet hebben aangegeven welke documenten dan van [appellant3] , Belba B.V., A/B Financiën B.V., Belba V.O.F, of de Stichting Kapituur zijn. Ook de vordering tot afgifte moet dus worden afgewezen.
Overige standpunten en weren
2.14.
[geïntimeerde] heeft geen belang bij haar overige verweren, zodat het hof die niet hoeft te behandelen. Bij het bezwaar van Belba c.s. tegen het oordeel van de rechtbank dat zij opdracht moeten geven tot het wissen van de bestanden op de Gegevensdrager hebben zij geen belang. De rechtbank heeft deze opdracht namelijk niet in het dictum van de uitspraak gezet. Het betreft klaarblijkelijk een overweging ten overvloede, ervan uitgaande dat het beslag was vervallen. De andere bezwaren van Belba c.s. hoeft het hof niet te behandelen, omdat zij niet tot een andere uitkomst kunnen leiden.
Slotsom
2.15.
Het hof zal het vonnis van de rechtbank van 6 juli 2022 bekrachtigen voor zover daarin vordering I en III heeft afgewezen. Het hof zal het vonnis van 6 juli 2022 voor het overige vernietigen en vorderingen II, IIIb, en IIIc afwijzen.
2.16.
Belba c.s. worden in het ongelijk gesteld en moeten daarom de proceskosten van [geïntimeerde] betalen. In hoger beroep heeft [geïntimeerde] echter gevraagd om alleen [appellant3] in de proceskosten te veroordelen en alleen als dat niet mogelijk is (subsidiair) gevraagd om Belba c.s. hoofdelijk in de proceskosten te veroordelen, met wettelijke rente indien niet tijdig wordt betaald. [geïntimeerde] mag ervoor kiezen om, in plaats van een hoofdelijke veroordeling van alle tot Belba c.s. behorende partijen, alleen [appellant3] aan te spreken voor de proceskosten. Het hof zal daarom [appellant3] in de kosten van het hoger beroep veroordelen. Ten aanzien van de procedure bij de rechtbank heeft [geïntimeerde] gevraagd om Belba c.s. hoofdelijk in de proceskosten te veroordelen, zonder wettelijke rente daarover. Belba c.s. zullen hoofdelijk veroordeeld worden om die proceskosten te betalen, voor zover het verrichtingen betreft voor de schorsing van rechtswege van dat geding door het instellen van het hoger beroep op 30 september 2022. Onder deze proceskostenveroordeling vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak en de wettelijke rente daarover. De rente is verschuldigd vanaf veertien dagen na die betekening. [4]
2.17.
De veroordelingen in deze uitspraak kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

3.De beslissing

Het hof:
3.1.
verklaart Belba c.s. niet-ontvankelijk in het hoger beroep tegen het vonnis van 31 augustus 2022;
3.2.
bekrachtigt het vonnis van 6 juli 2022 ten aanzien van het dictum onder 6.1 en vernietigt dit vonnis voor het overige;
3.3.
wijst de vorderingen van Belba c.s. af, voor zover deze niet al in het vonnis van 6 juli 2022 zijn afgewezen;
3.4.
veroordeelt Belba c.s. tot betaling van de volgende proceskosten van [geïntimeerde] tot aan de uitspraak van de rechtbank:
€ 309,- aan griffierecht;
€ 1.407,50 aan salaris van de advocaat van [geïntimeerde] (2,5 punten x tarief II à € 563, het ten tijde van het vonnis geldende tarief);
3.5.
veroordeelt [appellant3] tot betaling van de volgende proceskosten van [geïntimeerde] in hoger beroep:
€ 343,- aan griffierecht;
€ 2.366,- aan salaris van de advocaat van [geïntimeerde] (2 punten x appeltarief II);
3.6.
bepaalt dat de proceskosten in hoger beroep moeten worden betaald binnen 14 dagen na vandaag. Als niet op tijd wordt betaald, dan worden de proceskosten in hoger beroep en de nakosten verhoogd met de wettelijke rente;
3.7.
verklaart de veroordelingen onder 3.4 tot en met 3.6 uitvoerbaar bij voorraad;
3.8.
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.S.A. van Dam, L. Janse en J.P.H. van Driel van Wageningen en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 1 augustus 2023.

Voetnoten

1.Hoge Raad 17 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1924.
2.Hoge Raad 24 november 2017, ECLI:NL:HR:2017:3018.
3.HR 9 juli 1990, ECLI:NL:PHR:1990:AC0960.
4.HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853.