ECLI:NL:PHR:1990:AC0960
Parket bij de Hoge Raad
- Mr. Verburg
- Rechtspraak.nl
Enquêterecht en vertegenwoordiging van rechtspersonen in vennootschapsrechtelijke geschillen
In deze zaak hebben aandeelhouders van de [verweerster] B.V. een verzoek tot cassatie ingediend bij de Hoge Raad, nadat hun pogingen om een statutenwijziging door te voeren waren mislukt. De aandeelhouders, die zich tot de Ondernemingskamer van het Gerechtshof te Amsterdam hadden gewend, voerden aan dat er gegronde redenen waren om aan het beleid van de vennootschap te twijfelen, zoals bedoeld in artikel 2:350 lid 1 BW. De directie van de vennootschap, geleid door de gebroeders [directeur 1] en [directeur 2], had zich tegen de wijziging van de statuten verzet, wat leidde tot een impasse binnen de vennootschap. De Hoge Raad diende te oordelen of de Ondernemingskamer terecht had geoordeeld dat het gedrag van de aandeelhouders niet onder het begrip beleid viel zoals bedoeld in de wet.
De Hoge Raad concludeerde dat de verzoekers ontvankelijk waren in hun verzoek, maar dat de afwijzing van de statutenwijziging door de algemene vergadering van aandeelhouders niet onder het begrip beleid viel. Dit leidde tot de vraag of er gegronde redenen waren om aan het beleid van de vennootschap te twijfelen. De Hoge Raad oordeelde dat de Ondernemingskamer niet had aangetoond dat het gevoerde beleid niet binnen de doelstellingen van de vennootschap viel. De uitspraak van de Ondernemingskamer werd vernietigd, en de Hoge Raad concludeerde dat er onvoldoende bewijs was voor wanbeleid.
Deze zaak benadrukt de complexiteit van vennootschapsrechtelijke geschillen en de rol van de Ondernemingskamer in het beoordelen van verzoeken tot enquête. Het toont ook aan hoe belangrijk het is voor aandeelhouders om hun belangen te behartigen binnen de kaders van de wet en de statuten van de vennootschap.