In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, gaat het om een hoger beroep in een kort geding met betrekking tot een recht van hypotheek. De zaak betreft de Coöperatieve Rabobank U.A. en Rabo Groen Bank B.V. als appellanten, en [geïntimeerde1], [geïntimeerde2], en [geïntimeerde3] als geïntimeerden. De procedure is ontstaan uit een geschil over de vraag of Rabobank een recht van hypotheek heeft op bepaalde kadastrale percelen, waaronder een woonboerderij, die eigendom zijn van [geïntimeerde1]. De rechtbank Overijssel had eerder in een kort geding uitspraak gedaan, waarbij een deel van de vorderingen van [geïntimeerde1] was toegewezen en de vorderingen van Rabobank waren afgewezen. Rabobank is tegen deze uitspraak in hoger beroep gegaan.
De kern van het geschil draait om de vraag of [geïntimeerde1] met een betaling van € 1.458.000 aan Rabobank de hypotheek heeft gelost, zoals hij stelt, of dat het recht van hypotheek nog steeds van kracht is. Het hof heeft vastgesteld dat de rechtbank in een eerdere bodemprocedure heeft geoordeeld dat er geen lossing heeft plaatsgevonden. Dit oordeel is voor het hof leidend, en het hof heeft geoordeeld dat het hypotheekrecht van Rabobank met terugwerkende kracht herleeft. De vorderingen van Rabobank zijn toegewezen, en de overige vorderingen van [geïntimeerde1] zijn afgewezen.
Daarnaast zijn de vorderingen van Rabobank tegen [geïntimeerde2] en [geïntimeerde3] afgewezen, omdat deze vorderingen afhankelijk waren van de herleving van het hypotheekrecht, wat het hof heeft vastgesteld. Het hof heeft de proceskosten aan [geïntimeerde1] opgelegd, evenals aan [geïntimeerde2] en [geïntimeerde3]. De uitspraak is gedaan op 4 juli 2023.