ECLI:NL:RBOVE:2022:915

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
4 april 2022
Publicatiedatum
6 april 2022
Zaaknummer
C/08/278710 / KG ZA 22-62 en C/08/278818 / KG ZA 22-66
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Lossing van hypotheek op percelen tegen executiewaarde na openbare veiling; toewijzing vordering tot doorhaling hypotheek

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Overijssel op 4 april 2022 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [A] en de coöperatie Coöperatieve Rabobank U.A. en Rabo Groen Bank B.V. [A] vorderde onder andere dat Rabobank zou worden verboden om tot gunning van vier percelen over te gaan en dat de hypotheek op deze percelen doorgehaald zou worden. De achtergrond van de zaak is dat [A] in 2002 een boerderij heeft gekocht van zijn ouders, waarop een hypotheek rustte van Rabobank. Rabobank had aangekondigd de percelen te executeren omdat de ouders van [A] hun schuld niet hadden voldaan. Tijdens de zitting heeft Rabobank echter aangegeven af te zien van gunning, waardoor de eerste vordering van [A] geen belang meer had. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de lossing van de hypotheek door [A] is geslaagd, omdat hij een bedrag heeft betaald dat gelijk is aan de executiewaarde van de percelen plus de executiekosten. Hierdoor is Rabobank verplicht om haar hypotheekrecht door te halen. De vordering van [A] om Rabobank te verplichten te onderhandelen over de opheffing van de hypotheek op de overige percelen is afgewezen, omdat de executiewaarde daarvan niet vaststaat. Rabobank is veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
Vonnis in kort geding van 4 april 2022
in de zaak met kenmerk C/08/278710 / KG ZA 22-62:
[A],
wonende te de [woonplaats] ,
eiser,
hierna genoemd: “
[A]”,
advocaat: mr. J. de Jong van Lier,
tegen

1.de coöperatie COÖPERATIEVE RABOBANK U.A.,

statutair gevestigd in Amsterdam,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
RABO GROEN BANK B.V.,
gevestigd in Utrecht,
gedaagden,
hierna gezamenlijk in vrouwelijk enkelvoud genoemd: “
Rabobank”,
advocaten: mrs. R.M. Vermaire en R.E. de Groot,
en in de zaak met kenmerk C/08/278818 / KG ZA 22-66:

1.de coöperatie COÖPERATIEVE RABOBANK U.A.,

statutair gevestigd in Amsterdam,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
RABO GROEN BANK B.V.,
statutair gevestigd in Utrecht,
eiseressen,
hierna gezamenlijk in vrouwelijk enkelvoud genoemd: “
Rabobank”,
advocaten: mrs. R.M. Vermaire en R.E. de Groot,
tegen

1.[B] ,

2.
[C],
beiden wonend in [woonplaats] ,
gedaagden,
hierna gezamenlijk genoemd: “
de ouders van [A]”,
advocaten: mrs. S. de Recht en H.J. Tulp.

1.Samenvatting

Inleiding

1.1.
Dit vonnis bevat de beslissing van de voorzieningenrechter [1] over de vorderingen die [A] heeft ingesteld tegen Rabobank, en over de (voorwaardelijke) vordering die Rabobank op haar beurt heeft ingesteld tegen de ouders van [A] .
1.2.
Deze kort gedingprocedure gaat kort gezegd over het volgende. [A] is in 2002 eigenaar geworden van een boerderij die bestaat uit een woonhuis, bijgebouwen, erf en weilanden. De boerderij is aan [A] verkocht en overgedragen door zijn ouders. Kadastraal gezien is de boerderij opgedeeld in meer dan tien percelen.
In dit kort geding moet er van worden uitgegaan dat op deze percelen een hypotheekrecht van Rabobank rust, dat is verbonden aan een schuld van de ouders van [A] aan Rabobank. In dit kort geding is ook duidelijk dat Rabobank bevoegd is om haar hypotheekrecht uit te winnen door de percelen van [A] te verkopen, [2] omdat de ouders van [A] hun schuld aan Rabobank niet hebben voldaan.
Rabobank is overgegaan tot de executieveiling van vier van de verhypothekeerde percelen en het daarop staande woonhuis. Bij de veiling heeft alleen een dochtervennootschap van Rabobank biedingen gedaan, waarvan het hoogste bod € 1.400.000,00 bedraagt. De executiekosten [3] bedragen € 56.404,14.
[A] heeft aan Rabobank een bedrag betaald van € 1.458.000 - meer dan het hoogste bod en de executiekosten samen - welke betaling is bedoeld als lossing van de geveilde percelen. Bij een geslaagde lossing wordt de verkoop van de geveilde zaken voorkomen en vervalt het hypotheekrecht op die zaken. Lossing kan uiterlijk plaatsvinden tot aan de gunning van de geveilde zaken. Bij gunning accepteert de hypotheekhouder (Rabobank) een ter veiling gedaan bod, en komt een koopovereenkomst tot stand met de bieder. Rabobank bestrijdt dat de lossing door [A] is geslaagd en dat haar hypotheekrecht is vervallen.
De vorderingen van [A]
1.3.
[A] vordert in dit kort geding ten eerste dat het Rabobank wordt verboden om tot gunning van de geveilde vier percelen over te gaan. Echter, Rabobank heeft tijdens de zitting meegedeeld dat zij heeft besloten om af te zien van gunning. De rechter zal deze vordering daarom afwijzen, aangezien [A] daarbij geen belang meer heeft.
Daarnaast vordert [A] dat Rabobank wordt veroordeeld om de hypotheek op de vier percelen door te halen [4] . De voorzieningenrechter zal deze vordering toewijzen, omdat hij voorshands [5] van oordeel is dat het beroep van [A] op lossing slaagt.
Ten derde heeft [A] een vordering ingesteld die ziet op de overige percelen die tot de boerderij behoren, welke percelen (nog) niet door Rabobank zijn geveild. [A] wil dat Rabobank wordt veroordeeld om met hem te onderhandelen over de opheffing van de hypotheek op (ook) deze percelen, tegen een door hem te betalen bedrag ter hoogte van de executiewaarde. De voorzieningenrechter zal deze vordering afwijzen. De executiewaarde van deze percelen staat namelijk niet vast en Rabobank is niet verplicht tot een dergelijke onderhandeling.
De (voorwaardelijke) vordering van Rabobank
1.4.
Voor het geval Rabobank wordt veroordeeld om haar hypotheekrecht te schrappen, heeft Rabobank op haar beurt een vordering tegen de ouders van [A] ingesteld. Rabobank vordert dat de ouders van [A] dan worden veroordeeld om vervangende zekerheid te stellen voor hun volledige schuld aan Rabobank (ruim € 3.000.000) en bijkomende schade van Rabobank, en dat Rabobank pas daarna haar hypotheekrecht op de vier percelen hoeft te schrappen. De voorzieningenrechter zal deze vordering afwijzen. Anders dan Rabobank stelt, lijdt zij namelijk geen schade als gevolg van het verlies van haar hypotheekrecht op de vier percelen wegens de lossing.
Inhoudsopgave
1.5.
Hierna (onder 5.) wordt uitgelegd hoe de rechtbank tot haar beslissingen is gekomen. Maar eerst zal de rechtbank het verloop van de procedure weergeven (onder 2.), de feiten uiteenzetten die tussen partijen niet ter discussie staan (onder 3.), en de vorderingen en het verweer daartegen nader omschrijven (onder 4.).

2.Het verloop van de procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de door [A] uitgebrachte dagvaarding van 18 maart 2022,
  • de door Rabobank uitgebrachte dagvaarding van 18 maart 2022,
  • het door [A] per e-mail van 18 maart 2022 aan de rechtbank toegezonden stuk,
  • de door Rabobank per e-mail van 20 maart 2022 aan de rechtbank toegezonden stukken,
  • de mondelinge behandeling van 21 maart 2022,
  • de spreekaantekeningen van [A] , Rabobank en de ouders van [A] .

3.De feiten

3.1.
De ouders van [A] hebben als toenmalige eigenaren van de boerderij [6] , bij notariële akte van 21 november 2001 een recht van hypotheek op de boerderij verstrekt aan (de rechtsvoorgangers van) Rabobank. De hypotheek is gevestigd als zekerheid voor de terugbetaling van een lening die Rabobank aan de ouders van [A] heeft verstrekt. Het aan de hypotheek verbonden maximum waarvoor Rabobank verhaal kan nemen op de boerderij (in het geval tot executie wordt overgegaan) is in de hypotheekakte bepaald op € 3.000.000.
3.2.
Op 28 maart 2002 hebben de ouders van [A] de boerderij aan [A] verkocht en in eigendom overgedragen.
3.3.
[A] is in 2020 een bodemprocedure [7] tegen Rabobank gestart bij de rechtbank Amsterdam. De inzet van die procedure was onder meer dat [A] door de rechtbank wilde laten vaststellen dat een bepaald gedeelte van de percelen van de boerderij, is uitgezonderd van het hypotheekrecht van Rabobank. Echter, de rechtbank heeft bij vonnis van 16 juni 2021 geoordeeld dat wel degelijk een hypotheekrecht van Rabobank rust op (ook) het betreffende gedeelte van de boerderij. [A] heeft hoger beroep tegen dit vonnis ingesteld. De hoger beroepsprocedure loopt nog.
3.4.
Op 11 februari 2022 heeft Rabobank aangezegd [8] dat zij door middel van een openbare veiling zal overgaan tot de parate executie [9] van vier van de verhypothekeerde percelen en het daarop staande woonhuis (welke percelen kadastraal bekend zijn als Gemeente [D] , sectie H, nummers [1] , [2] , [3] en [4] ).
3.5.
Op 16 februari 2022 is namens [A] een bedrag van € 334.000 aan Rabobank overgeboekt, met de mededeling dat de betaling dient als lossing van de vier percelen.
3.6.
De ouders van [A] hebben Rabobank vervolgens in een kort geding procedure betrokken bij de rechtbank Overijssel. De ouders van [A] vorderden, kort gezegd, veroordeling van Rabobank tot staking van de executie van de vier percelen en het daarop staande woonhuis (dat door hen wordt bewoond). Daartoe hebben de ouders van [A] onder meer aangevoerd dat geen hypotheekrecht op deze percelen is gevestigd, dan wel dat het hypotheekrecht is vervallen door het ter lossing betaalde bedrag van € 334.000.
Bij vonnis van 10 maart 2022 heeft de voorzieningenrechter de vordering van de ouders van [A] afgewezen. Daarbij heeft de voorzieningenrechter onder meer overwogen: dat er gelet op het vonnis van 16 juni 2021 van de rechtbank Amsterdam vanuit moet worden gegaan dat de vier percelen wel degelijk zijn belast met een hypotheekrecht van Rabobank; dat Rabobank een omvangrijke vordering op de ouders van [A] heeft die gedekt wordt door het hypotheekrecht; dat Rabobank bevoegd is haar hypotheekrecht uit te winnen, omdat de ouders van [A] hebben verzuimd om aan hun betalingsverplichting te voldoen; en dat geen geslaagde lossing heeft plaatsgevonden, omdat de executiewaarde van de vier percelen niet vaststaat en dus niet zeker is of de betaling van € 334.000 de executiewaarde dekt.
3.7.
Rabobank heeft de eerder aangekondigde executieveiling van de vier percelen doorgezet. De veiling heeft plaatsgevonden op 14 maart 2022. Bij opbod is € 1.400.000 geboden. De enige biedingen zijn gedaan door een dochtervennootschap [10] van Rabobank zelf, namelijk Bodemgoed B.V. Bij de daaropvolgende afslag heeft niemand gemijnd, zodat het veilingresultaat € 1.400.000 bedraagt. De executiekosten bedragen € 56.404,14.
3.8.
Na het sluiten van de veiling heeft [A] zijn eerdere betaling van € 334.000 aangevuld tot een bedrag van € 1.458.000 met (opnieuw) de mededeling dat de betaling dient als lossing van de vier percelen.
3.9.
Ten aanzien van de overige percelen die tot de boerderij behoren, bestaande uit ongeveer 14 hectare cultuurgrond [11] , is Rabobank vooralsnog niet tot executie overgegaan. Hierover heeft de advocaat van [A] op 18 maart 2022 het volgende voorstel toegezonden aan de advocaat van Rabobank:
“Mijn cliënt biedt aan, aan uw cliënten tegenover royement van de ingeschreven hypotheek het bedrag te betalen, dat zij bij hypotheekexecutie uit het goed kunnen verkrijgen.
Op deze manier kan verkoop van het goed, die voor cliënt nadelig is, voorkomen worden.
Het aanbod heeft betrekking op de gronden waarop volgens de akte van 21 november 2001 een hypotheekrecht is gevestigd, met uitzodering van de percelen waarop de hypotheek al is geroyeerd en eveneens met uitzondering van de vier percelen, waarvan op 14 maart 2022 de veiling is begonnen.
Over het exacte bedrag het volgende. Het gaat om cultuurgrond. Ik denk dat er over de waarde daarvan weinig wezenlijke discussie kan bestaan. Indien uw cliënten uit willen gaan van de waarde in onverpachte staat, dan heeft dat de instemming van mijn cliënt, met dien verstande dat we dan wel een correctiemechanisme moeten overeenkomen, voor het geval in de bodemprocedure komt vast te staan dat het huurbeding niet tegen de pachter kan worden ingeroepen.
Het aanbod kent verder geen nevenvoorwaarden en het beïnvloedt de discussies en procedures ook niet, die er bestaan met betrekking tot de vier percelen, die eerder deze week in veiling zijn gebracht.
Wilt u een voorstel doen over bindende prijsvaststelling?”.

4.De vorderingen en de verweren

De vorderingen van [A]

4.1.
vordert: [12]
om Rabobank te verbieden de vier percelen te gunnen;
om Rabobank te bevelen de hypotheek door te halen die is ingeschreven op de vier percelen, op straffe van een dwangsom;
om Rabobank te bevelen om met hem verder te onderhandelen over het voorstel van 18 maart 2022.
4.2.
Aan zijn vorderingen legt [A] het volgende ten grondslag.
Er heeft lossing van de vier percelen plaatsgevonden, doordat [A] aan Rabobank een bedrag heeft betaald dat hoger is dan de executiewaarde van deze percelen vermeerderd met de executiekosten. Daarom is het hypotheekrecht op de vier percelen vervallen en mag Rabobank niet tot gunning van deze percelen overgaan.
Rabobank is gehouden om met [A] in redelijk overleg te treden over het opheffen van de hypotheek op de overige percelen, tegen een door [A] te betalen bedrag dat Rabobank door een executieverkoop van deze percelen kan verkrijgen. Rabobank kan bij executie namelijk hooguit de executiewaarde van deze percelen verkrijgen, terwijl een executieverkoop voor [A] nadelig is.
4.3.
Rabobank concludeert dat de vorderingen van [A] moeten worden afgewezen.
Rabobank stelt dat zij niet tot gunning van de vier percelen zal overgaan, waardoor [A] geen belang meer heeft bij zijn eerste vordering.
Rabobank betwist dat lossing heeft plaatsgevonden en dat haar hypotheekrecht is vervallen; van lossing is volgens Rabobank pas sprake als [A] de gehele openstaande vordering van Rabobank op zijn ouders voldoet.
Verder betwist Rabobank dat zij gehouden is om met [A] in onderhandeling te treden over het schrappen van haar hypotheek op de overige percelen tegen de executiewaarde daarvan.
De (voorwaardelijke) vordering van Rabobank
4.4.
Rabobank vordert voorwaardelijk, voor het geval de vorderingen van [A] worden toegewezen: om de ouders van [A] te veroordelen om vervangende zekerheid te stellen voor hun volledige uitstaande schuld aan Rabobank van € 3.201.961,07 en voor bijkomende (processuele) schade die Rabobank door hun toedoen lijdt, waarna Rabobank pas tot schrapping van haar hypotheekrechten hoeft over te gaan. [13]
4.5.
Rabobank legt aan haar vordering het volgende ten grondslag.
Rabobank wordt benadeeld als zij wordt gedwongen om haar hypotheekrecht door te halen zonder dat de volledige uitstaande schuld van de ouders van [A] aan haar is voldaan. De ouders van [A] moeten dat nadeel opheffen door vervangende zekerheid te stellen. De benadeling van Rabobank wordt namelijk veroorzaakt doordat de ouders van [A] (bewust) niet aan hun betalingsverplichting voldoen, en doordat laatstgenoemden de verhypothekeerde percelen aan [A] hebben overgedragen zonder toestemming van Rabobank.
4.6.
De ouders van [A] concluderen dat de door Rabobank uitgebrachte dagvaarding nietig is, althans dat haar vorderingen moeten worden afgewezen.
De ouders van [A] voeren onder meer aan dat dat zij niet rechtsgeldig in deze procedure zijn opgeroepen omdat daarvoor geen grond bestaat, en dat Rabobank geen nadeel ondervindt door de lossing die heeft plaatsgevonden.

5.De beoordeling

De vorderingen van [A]
Het gevorderde verbod om tot gunning over te gaan
5.1.
De voorzieningenrechter zal de eerste vordering van [A] afwijzen, omdat [A] daarbij geen belang meer heeft (artikel 3:303 BW). Rabobank heeft tijdens de mondelinge behandeling namelijk onvoorwaardelijk toegezegd dat zij niet tot gunning van de vier percelen zal overgaan. [A] heeft niet bestreden dat hij om die reden geen belang meer heeft bij het gevraagde verbod tot gunning.
De vordering tot doorhaling van de hypotheek op de vier percelen
Het beroep van [A] op lossing van de vier percelen slaagt
5.2.
Rabobank bestrijdt dat lossing heeft plaatsgevonden wegens de betaling door [A] van (meer dan) het veilingresultaat van € 1.400.000 en de executiekosten. Primair [14] voert Rabobank daartoe aan dat lossing niet mogelijk is door slechts de executiewaarde inclusief de executiekosten te betalen; volgens haar is lossing alleen mogelijk door voldoening van de gehele uitstaande schuld inclusief de executiekosten (die volgens haar per 15 maart 2022 in totaal € 3.201.961,07 bedragen). Subsidiair [15] betoogt Rabobank dat lossing tegen executiewaarde alleen mogelijk is als een tijdens de executie gedaan bod daadwerkelijk is geaccepteerd, waarvan in dit geval geen sprake is; Rabobank voert aan dat het ter veiling uitgebrachte bod op de vier percelen van € 1.400.000 voor haar niet acceptabel is.
5.3.
De voorzieningenrechter neemt voorshands tot uitgangspunt dat lossing (ook) mogelijk is tegen de executiewaarde van de percelen vermeerderd met de gemaakte executiekosten, ook al is de uitstaande vordering van Rabobank op de ouders van [A] hoger. Het lossingsrecht, dat is opgenomen in artikel 3:269 BW, wordt in de parlementaire geschiedenis onder meer als volgt toegelicht:
“De schuldeiser, die toch niet meer dan het aangeboden bedrag uit het goed kan verkrijgen, mag niet een voor de eigenaar nadelige verkoop doorzetten, alleen omdat hem misschien niet alles wat hij daarenboven nog van de schuldenaar te vorderen heeft, aangeboden wordt. Evenals in geval van executie van het goed, moet hij het niet door een hypotheek gedekt deel van de schuld op andere wijze trachten zich te verschaffen”. [16] Hieruit moet worden afgeleid dat Rabobank lossing moet accepteren tegen het bedrag dat zij anders zou kunnen verkrijgen door de executie van de percelen. De gedachte hierbij is dat de positie van Rabobank als hypotheekhouder niet mag verslechteren door lossing, maar zij er ook niet beter van hoeft te worden.
5.4.
Naar het voorshandse oordeel van de voorzieningenrechter staat in de gegeven omstandigheden in voldoende mate vast dat de executiewaarde van de vier percelen niet hoger is dan € 1.400.000. Dat oordeel wordt als volgt gemotiveerd.
5.4.1.
Rabobank was naar eigen zeggen tot zeer kort (één of twee dagen) voor de mondelinge behandeling van dit kort geding, voornemens om tot gunning van de percelen over te gaan op basis van het ter veiling uitgebrachte bod van € 1.400.000. Zij heeft dat voornemen ook tegenover [A] uitgesproken.
5.4.2.
Rabobank heeft pas verklaard dat zij toch afziet van gunning nadat [A] zijn voorliggende vordering tot doorhaling van het hypotheekrecht had ingesteld. De voorzieningenrechter ziet daarin een aanwijzing dat het besluit van Rabobank om bij nader inzien niet tot gunning over te gaan, er (met name) door is ingegeven dat [A] deze vordering heeft ingesteld en niet (zozeer) doordat zij het geboden bedrag van € 1.400.000 daadwerkelijk onacceptabel vindt.
5.4.3.
Naast de dochtervennootschap van Rabobank zelf, hebben geen andere partijen biedingen uitgebracht. In dat licht ziet de voorzieningenrechter geen reden om aan te nemen dat een nieuwe veiling van de vier percelen tot een hogere executieopbrengst zal leiden, daargelaten de mogelijkheid dat een door Rabobank zelf aangestuurde vennootschap een hoger bod zal uitbrengen.
Rabobank heeft geopperd dat de vier percelen bij een eventueel nieuw executietraject samen met de overige percelen kunnen worden aangeboden, waarmee een hogere opbrengst kan worden behaald. De voorzieningenrechter gaat daaraan echter voorbij. Nu Rabobank er zelf voor heeft gekozen om de vier percelen afzonderlijk van de overige grond te veilen, kan zij de mogelijkheid om in tweede instantie alle percelen gezamenlijk aan te bieden niet aan [A] tegenwerpen.
5.4.4.
Waar [A] ter zitting onweersproken heeft aangevoerd dat de executiewaarde van de vier percelen bij een eerdere taxatie is begroot op ongeveer € 300.000, heeft Rabobank geen onderbouwing aangedragen voor haar stelling dat de waarde die met executie kan worden behaald hoger is dan € 1.400.000.
5.4.5.
Anders dan Rabobank betoogt, kan in zijn algemeenheid niet worden aanvaard dat lossing tegen executiewaarde alleen mogelijk is als de hypotheekhouder daadwerkelijk een bod heeft geaccepteerd. Anders zou lossing tegen executiewaarde in de praktijk namelijk (vrijwel) nooit mogelijk zijn ingeval de executie plaatsvindt door middel van veiling. Lossing is immers niet meer mogelijk zodra een ter veiling uitgebracht bod eenmaal is geaccepteerd (zo volgt uit artikel 3:269 BW). Het komt de voorzieningenrechter voor dat de wetgever een dergelijke inperking van het lossingsrecht niet heeft beoogd.
5.5.
Uit het voorgaande volgt dat de voorzieningenrechter voorshands van oordeel is dat lossing van de vier percelen heeft plaatsgevonden, nu het door [A] aan Rabobank betaalde bedrag op zijn minst gelijk is aan de executiewaarde van deze percelen inclusief de executiekosten. Door de lossing van de percelen is Rabobank gehouden haar daarop rustende hypotheekrecht door te halen.
Belangenafweging
5.6.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat [A] een groot en spoedeisend belang heeft bij de doorhaling van de hypotheek op de vier percelen. Immers, zolang de hypotheek niet wordt opgeheven kan Rabobank opnieuw tot de executieverkoop van deze percelen overgaan. Ook verhindert het hypotheekrecht van Rabobank dat [A] de percelen in onderpand kan geven aan een andere partij om financiering te verkrijgen, bij welke financiering [A] mogelijk belang heeft in verband met het hypotheekrecht van Rabobank op de overige percelen.
5.7.
Het belang van [A] bij opheffing van de hypotheek weegt naar het oordeel van de voorzieningenrechter zwaarder dan het door Rabobank aangevoerde belang om de hypotheek niet te hoeven opheffen zolang niet in een eventuele hoger beroepsprocedure en/of een bodemprocedure is beoordeeld of lossing heeft plaatsgevonden. Dat de doorhaling van de hypotheek mogelijk niet teruggedraaid zal kunnen worden, staat op zichzelf niet aan toewijzing van de vordering in de weg. [17]
Rabobank wordt veroordeeld tot doorhaling van de hypotheek op de vier percelen
5.8.
Op basis van de voorgaande belangenafweging zal Rabobank worden veroordeeld om het hypotheekrecht op de vier percelen door te halen.
5.9.
Deze belangenafweging rechtvaardigt ook dat de veroordeling uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard. [18]
Er wordt een dwangsom opgelegd
5.10.
Zoals gevorderd zal een dwangsom aan de veroordeling tot doorhaling van de hypotheek worden verbonden om de nakoming daarvan te bevorderen. De voorzieningenrechter acht enerzijds de door [A] voorgestelde dwangsom van € 100.000 per dag te hoog, en anderzijds de door Rabobank voorgestelde dwangsom van € 5.000 per dag te laag. Er zal een dwangsom worden opgelegd van € 10.000 per dag dat de hypotheek niet is doorgehaald nadat na de betekening van dit vonnis twee werkdagen zijn verstreken, met een maximum van € 200.000. Anders dan gevorderd, worden de gedaagde vennootschappen hiertoe hoofdelijk veroordeeld, dus niet ieder voor zich, zodat voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd.
De vordering om Rabobank te verplichten te onderhandelen over doorhaling van de hypotheek op de overige percelen
5.11.
De derde vordering van [A] zal worden afgewezen. Aangezien Rabobank (nog) niet tot de executieverkoop van de overige percelen is overgegaan, staat de executiewaarde van deze percelen niet vast. Op dit moment is lossing van de overige percelen dan ook niet mogelijk, behalve door betaling van de volledige openstaande vordering van Rabobank (of het maximumbedrag waarvoor de hypotheek is ingeschreven van € 3.000.000) [19] . Rabobank is op geen enkele grond verplicht om te onderhandelen over het doorhalen van haar hypotheekrecht tegen een lager bedrag. Zou dat anders zijn, dan zou het nut van een hypotheekrecht in zijn algemeenheid sterk inboeten.
Rabobank wordt veroordeeld in de proceskosten en nakosten
5.12.
Rabobank zal worden veroordeeld in de proceskosten van dit geding, nu zij overwegend in het ongelijk is gesteld. De discussie in deze procedure ziet immers voornamelijk op de vordering tot opheffing van de hypotheek op de vier percelen, en deze vordering wordt toegewezen. De proceskosten aan de zijde van [A] tot aan deze uitspraak worden vastgesteld op:
  • € 125,03 aan betekeningskosten,
  • € 314,00 aan griffierecht,
  • € 1.016,00 aan salaris advocaat,
in totaal € 1.455,03.
5.13.
De gevorderde nakosten en de gevorderde wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten zijn niet door Rabobank bestreden, en zullen worden toegewezen zoals in de beslissing vermeld.
De vordering van Rabobank
5.14.
Aan de voorwaarde waaronder Rabobank haar vordering heeft ingesteld is voldaan, nu de vordering van [A] tot doorhaling van de hypotheek op de vier percelen zal worden toegewezen. De voorzieningenrechter zal de vordering van Rabobank hieronder behandelen.
De vordering van Rabobank wordt behandeld als zelfstandige zaak
5.15.
Rabobank heeft de ouders van [A] met toestemming van de voorzieningenrechter opgeroepen om op de zitting te verschijnen.
Als oproepingsgrond heeft Rabobank artikel 118 Rv in combinatie met artikel 210 Rv aangedragen. Gezien de verwijzing naar laatstgenoemd artikel neemt de voorzieningenrechter aan dat Rabobank heeft bedoeld om de ouders van [A] in vrijwaring op te roepen. [20]
Echter, een vordering om een derde in vrijwaring op te roepen verdraagt zich niet goed met de aard van het kort geding. Daarom is voor een officiële vrijwaring in de zin van artikel 210 Rv geen plaats in kort geding. [21]
De rechtbank zal de door Rabobank opgestarte zaak daarom opvatten als zelfstandig kort geding dat tegelijk, gevoegd, met de door [A] gestarte zaak wordt behandeld en beslist. Aanleiding voor de gezamenlijke behandeling is de onderlinge samenhang van de zaken.
5.16.
De voorzieningenrechter gaat daarmee voorbij aan het verweer van de ouders van [A] dat de vordering van Rabobank moet worden afgewezen wegens het ontbreken van een rechtsgeldige grond voor hun oproeping in de procedure.
Het beroep op nietigheid van de dagvaarding wordt verworpen
5.17.
Het beroep van de ouders van [A] op nietigheid van de door Rabobank uitgebrachte dagvaarding wordt verworpen. De voorzieningenrechter overweegt daartoe het volgende.
5.18.
De ouders van [A] hebben ter onderbouwing van hun beroep ten eerste aangedragen dat Rabobank heeft nagelaten om de dagvaarding die [A] aan Rabobank heeft uitgebracht aan hen mee te betekenen. [22] De voorzieningenrechter verwerpt dit beroep omdat de ouders van [A] in het geding zijn verschenen en zij door het gestelde gebrek niet onredelijk in hun belangen zijn geschaad (artikel 122 Rv lid 1). Ter zitting is namelijk gebleken dat de ouders van [A] volledig op de hoogte waren van de vorderingen die [A] tegen Rabobank heeft ingesteld en de gronden daarvoor. Dat zij bemoeilijkt zijn in het voeren van verweer tegen de vordering van Rabobank is niet gebleken.
5.19.
Ten tweede hebben de ouders van [A] gesteld dat Rabobank op misleidende wijze heeft gesuggereerd dat zij geen andere zekerheidsrechten heeft dan het hypotheekrecht op de vier percelen, terwijl Rabobank ook een hypotheekrecht op de overige percelen heeft. Anders dan de ouders van [A] betogen, is de voorzieningenrechter van oordeel dat Rabobank geen misleidende inlichtingen heeft verstrekt en niet in strijd heeft gehandeld met het voorschrift van artikel 21 Rv. [23]
De vordering van Rabobank wordt afgewezen
5.20.
De vordering van Rabobank om de ouders van [A] te veroordelen om vervangende zekerheid te stellen zal worden afgewezen.
5.21.
Anders dan Rabobank stelt, lijdt zij namelijk geen schade als gevolg van het verlies van haar hypotheekrecht op de vier percelen wegens de lossing. In het geval de lossing niet had plaatsgevonden, had Rabobank door het hypotheekrecht uit te winnen geen hoger bedrag kunnen verkrijgen dan zij feitelijk door de lossing heeft ontvangen. Als Rabobank de het hypotheekrecht door executoriale verkoop van de percelen zou hebben uitgewonnen, zou het hypotheekrecht ook zijn vervallen. De lossing door [A] heeft Rabobank dus niet in een slechtere positie gebracht. Het maximale bedrag dat Rabobank feitelijk uit haar hypotheekrecht op de vier percelen kon verkrijgen is wegens de lossing aan Rabobank toegekomen. Als de ouders van [A] gedwongen zouden worden om nadere zekerheid te stellen, dan zou Rabobank in een gunstiger positie raken dan waarin zij vóór het tenietgaan van de hypotheek verkeerde.
5.22.
Rabobank stelt verder dat zij is benadeeld doordat de ouders van [A] de verhypothekeerde percelen aan [A] hebben overgedragen, waartoe de ouders van [A] volgens haar niet bevoegd waren. Rabobank voert daartoe aan dat als de eigendom van de percelen nog steeds bij de ouders van [A] zou hebben berust, Rabobank geen lossing tegen slechts de executiewaarde van de percelen had hoeven accepteren. Dat geldt volgens Rabobank te meer omdat de ouders van [A] bewust nalaten hun volledige schuld te betalen terwijl zij daartoe naar eigen zeggen wel in staat zijn.
De voorzieningenrechter gaat hieraan voorbij. In het licht van het juridische kader dat hierboven is weergegeven in overweging 5.3, heeft Rabobank onvoldoende gemotiveerd dat zij haar hypotheekrecht niet tegen executiewaarde had hoeven opheffen als de lossing zou zijn gedaan door de ouders van [A] , en dat haar hypotheekrecht dan tot een hogere opbrengst zou hebben geleid.
Proceskosten
5.23.
Rabobank zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van dit geding.
Anders dan de ouders van [A] aanvoeren, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om hen een hogere proceskostenvergoeding toe te kennen dan het gebruikelijke liquidatietarief. Dat Rabobank misbruik maakt van procesrecht, zoals de ouders van [A] betogen, is niet aannemelijk geworden.
De proceskosten aan de zijde van de ouders van [A] worden tot aan deze uitspraak vastgesteld op:
  • € 314,00 aan griffierecht,
  • € 1.016,00 aan salaris advocaat,
in totaal € 1.330,00.

6.De beslissing

De voorzieningenrechter:
in de zaak met kenmerk C/08/278710 / KG ZA 22-62
6.1.
veroordeelt Rabobank tot doorhaling van de hypotheek die is ingeschreven op de percelen kadastraal bekend als gemeente [D] , sectie H, nummers [1] , [2] , [3] en [4] , op straffe van de hoofdelijke verbeurte van een onmiddellijk opeisbare dwangsom aan [A] van € 10.000 per dag dat die inschrijving niet is geroyeerd nadat na de betekening van dit vonnis twee werkdagen zijn verstreken, met een maximum van € 200.000;
6.2.
veroordeelt Rabobank hoofdelijk in de proceskosten, aan de zijde van [A] tot aan deze uitspraak vastgesteld op € 1.455,03, met bepaling dat indien deze kosten niet binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis zijn betaald, daarover vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis de wettelijke rente is verschuldigd tot aan de dag van volledige betaling;
6.3.
veroordeelt Rabobank hoofdelijk in de na dit vonnis ontstane kosten, aan de zijde van [A] vastgesteld op € 157,00, te verhogen met € 82,00 in geval betekening van het vonnis plaatsvindt, te voldoen binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis, met bepaling dat indien deze kosten niet binnen deze termijn zijn betaald, daarover vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis de wettelijke rente is verschuldigd tot aan de dag van volledige betaling;
6.4.
verklaart de onderdelen 6.1 tot en met 6.3 van deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad;
6.5.
wijst het meer of anders gevorderde af;
in de zaak met kenmerk C/08/278818 / KG ZA 22-66
6.6.
wijst het gevorderde af;
6.7.
veroordeelt Rabobank hoofdelijk in de proceskosten, aan de zijde van de ouders van [A] tot aan deze uitspraak vastgesteld op € 1.330,00;
6.8.
verklaart onderdeel 6.7 van deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. U. van Houten, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 4 april 2022. (HJB)

Voetnoten

1.De benaming van de rechter die uitspraak doet in een kort gedingprocedure zoals deze.
2.De uitwinning van verhypothekeerde zaken door de verkoop daarvan, wordt hierna ook wel “executie” genoemd.
3.Dat zijn de kosten die verband houden met de openbare veiling.
4.Daarmee wordt bedoeld het doorhalen van de inschrijving van het hypotheekrecht op deze percelen in het Hypotheekregister van het Kadaster.
5.Dat betekent: voorlopig. In een kort geding kan de rechter alleen voorlopige oordelen geven. Definitieve oordelen kunnen alleen gegeven worden in een ‘normale’ procedure.
6.Zoals bedoeld in de voorgaande overweging 1.2.
7.Dat is een ‘normale’ procedure, wat wil zeggen geen kort geding procedure.
8.Dat wil zeggen: formeel aangekondigd via een deurwaarder.
9.De bank heeft als hypotheekhouder het zogeheten recht van “parate executie”. Dat betekent dat ingeval de schuldenaren van de bank verzuimen om aan hun betalingsverplichting te voldoen, de bank tot de executieverkoop van de verhypothekeerde percelen mag overgaan zonder vonnis van de rechter.
10.Een vennootschap waarover Rabobank de zeggenschap uitoefent.
11.Wat een andere benaming is voor landbouwgrond.
12.De vordering is verkort weergegeven.
13.De vordering is verkort weergegeven.
14.Dat betekent: in de eerste plaats.
15.Dat betekent: in het andere geval.
16.Zie Parl. Gesch. BW Boek 3 1981, p. 828. Door de Hoge Raad geciteerd in ECLI:NL:HR:2010:BK5999, r.o. 3.5.
17.Zie HR 11-02-1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC1262
18.Als een veroordeling uitvoerbaar bij voorraad is verklaard dan wordt de tenuitvoerlegging daarvan niet geschorst door een eventueel hoger beroep.
19.Zie overweging 3.1 hiervoor
20.Vrijwaring is een in de wet geregelde bijzondere procedure die ertoe dient om een derde partij in een procedure te betrekken, om de negatieve gevolgen van het eventuele verlies van de hoofdzaak op die derde partij af te wentelen.
21.Zie ook: mr. R.J.B. Boonekamp, Asser Procesrecht/Boonekamp 6 2020/103.
22.“Betekenen” wil zeggen: formeel door de deurwaarder laten overhandigen.
23.Dit artikel bepaalt dat partijen verplicht zijn om de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren.