ECLI:NL:GHARL:2023:3

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
3 januari 2023
Publicatiedatum
23 december 2022
Zaaknummer
20/00986 em 20/00987
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake immateriële schadevergoeding en proceskosten in belastingzaken

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 3 januari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de aanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor de jaren 2010 en 2011, opgelegd aan de belanghebbende. De belanghebbende had eerder bezwaar gemaakt tegen de uitspraken van de Inspecteur, die deze bezwaren ongegrond verklaarde. De rechtbank Gelderland had de beroepen van de belanghebbende eveneens ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft de belanghebbende verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn en om vergoeding van proceskosten.

Het Hof heeft vastgesteld dat de aanslagen en beschikkingen ambtshalve zijn verminderd tot nihil en dat de belanghebbende heeft ingestemd met deze verminderingen. Het geschil concentreerde zich op de vraag of de belanghebbende recht heeft op een schadevergoeding voor de overschrijding van de redelijke termijn. Het Hof concludeerde dat de redelijke termijn in eerste aanleg met bijna vijf jaar was overschreden, wat aanleiding gaf tot een schadevergoeding van € 5.000, te betalen door de Inspecteur. Daarnaast heeft het Hof de Inspecteur veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de belanghebbende, die in totaal op € 1.347 zijn vastgesteld.

De uitspraak benadrukt het belang van een redelijke termijn in belastingprocedures en de gevolgen van overschrijding daarvan. Het Hof heeft de eerdere uitspraken van de rechtbank vernietigd en het beroep van de belanghebbende gegrond verklaard, waarbij de ambtshalve verminderingen zijn bevestigd. De beslissing is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummers BK-ARN 20/00986 en 20/00987
uitspraakdatum: 3 januari 2023

Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van
[belanghebbende]te
[woonplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 23 september 2020, nummers AWB 19/1227 en 19/1229, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Eindhoven(hierna: de Inspecteur) en
de
Staat(de minister van Justitie en Veiligheid) (hierna: de Staat)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende zijn voor de jaren 2010 en 2011 aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd. Bij beschikkingen is heffingsrente berekend.
1.2.
De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar de bezwaren ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft bij brief van 18 februari 2022 nadere inlichtingen verstrekt.
1.5.
Bij ambtshalve genomen beschikking van 16 juni 2022 heeft de Inspecteur de aanslag voor 2010 en de daarmee verband houdende heffingsrente verminderd tot nihil. Voorts heeft de Inspecteur het verzamelinkomen dienovereenkomstig verminderd.
1.6.
Bij ambtshalve genomen beschikking van 28 juni 2022 heeft de Inspecteur de aanslag voor 2011 en de daarmee verband houdende heffingsrente verminderd tot nihil. Voorts heeft de Inspecteur het verzamelinkomen dienovereenkomstig verminderd.
1.7.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 november 2022. Ter zitting zijn gelijktijdig behandeld de zaken met nummers 20/00961, 20/00980 t/m 20/00984, 20/00986, 20/00987, 20/01032, 20/01033, 20/01060 t/m 20/01062, 20/01077 t/m 20/01079, 21/00044, 21/00528 en 21/01617. Namens belanghebbende is verschenen [naam1] . Namens de Inspecteur zijn verschenen [naam2] en [naam3] , bijgestaan door [naam4] en [naam5] . Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.De vaststaande feiten

2.1.
De in geding zijnde aanslagen en beschikkingen zijn ambtshalve verminderd tot nihil. Voorts heeft de Inspecteur de verzamelinkomens dienovereenkomstig verminderd. Belanghebbende heeft ter zitting ingestemd met deze verminderingen.
2.2.
Het Hof zal daarom het beroep gegrond verklaren en deze verminderingen bevestigen.

3.Het geschil

In geschil is of belanghebbende recht heeft op vergoeding van immateriële schade in verband met overschrijding van de redelijke termijn en of belanghebbende recht heeft op vergoeding van proceskosten.

4.Beoordeling van het geschil

Overschrijding van de redelijke termijn

4.1.
Het eerste bezwaarschrift in de onderhavige procedures is ingediend op 26 maart 2013. De uitspraken op bezwaar zijn gedaan op 8 februari 2019. De Rechtbank heeft uitspraak gedaan op 23 september 2020. Het Hof doet heden uitspraak. De voor het toekennen van vergoeding van immateriële schade in aanmerking te nemen periode is geëindigd met de ambtshalve verminderingen van 16 en 28 juni 2022 (vgl. HR 2 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1128).
4.2.
Voor de berechting van de zaak in eerste aanleg heeft als uitgangspunt te gelden dat deze niet binnen een redelijke termijn is geschied indien de rechtbank niet binnen twee jaar nadat die termijn is aangevangen uitspraak doet. Voor de berechting van de zaak in hoger beroep heeft als uitgangspunt te gelden dat het gerechtshof uitspraak doet binnen twee jaar nadat hoger beroep is ingesteld (HR 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252, r.o. 3.4.2 en 3.4.3). Deze termijnen, die gehanteerd moeten worden als uitgangspunt, gelden behoudens bijzondere omstandigheden (HR 22 april 2005, ECLI:NL:HR:2005:AO9006, r.o. 4.5). Tot de bijzondere omstandigheden die aanleiding kunnen zijn voor verlenging van de redelijke termijn, worden onder meer gerekend de ingewikkeldheid van de zaak en de invloed van de belanghebbende en/of diens gemachtigde op de duur van het proces, bijvoorbeeld door het doen van herhaalde verzoeken om verlenging van gestelde termijnen of om uitstel voor (het voldoen aan) uitnodigingen of oproepingen (HR 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252, r.o. 3.5.1). Voor het herstellen van een verzuim dat kleeft aan een ingediend bezwaarschrift pleegt de inspecteur, gelet op paragraaf 7, lid 1, van het Besluit fiscaal bestuursrecht, een termijn van vier weken te stellen. Het tijdsverloop dat daarmee is gemoeid, kan niet worden aangemerkt als een aan de belanghebbende toerekenbare bijzondere omstandigheid (vgl. HR 7 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3117). Als aan een belanghebbende op zijn verzoek een langer uitstel is verleend, is de daardoor ontstane vertraging wel toe te rekenen aan de belanghebbende en wordt de redelijke termijn verlengd met de duur van dat uitstel (vgl. HR 21 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3321).
4.3.
Belanghebbende heeft het bezwaar inzake 2010 ingediend op 26 maart 2013. Bij brief van 2 april 2013 is aan belanghebbende de gelegenheid gegeven het bezwaar voor 23 april 2013 te motiveren. Op verzoek van belanghebbende heeft de Inspecteur deze termijn verlengd tot 7 september 2013. Bij brief van 27 augustus 2013, door de Inspecteur ontvangen op 30 augustus 2013 zijn de gronden van het bezwaar ingediend. De redelijke termijn moet daarom worden verlengd met het tijdsverloop tussen 23 april 2013 en 30 augustus 2013, ofwel vier maanden en zeven dagen.
4.4.
De Rechtbank is ten onrechte ervan uitgegaan dat de redelijke termijn moet worden verlengd omdat belanghebbende heeft ingestemd met verlenging van de termijn voor het doen van uitspraak op bezwaar (vgl. HR 9 oktober 2020, ECLI:NL:HR:2020:1574).
4.5.
Het beroep is ingediend op 27 februari 2019. Bij brief van 4 maart 2019 is aan belanghebbende de gelegenheid is gegeven het beroep binnen vier weken, dus uiterlijk 1 april 2019, te motiveren. Bij brief van 29 maart 2019 is op verzoek van belanghebbende uitstel van motivering verleend tot 29 april 2019. De gronden van het beroep zijn ingediend op 25 april 2019. De redelijke termijn moet daarom worden verlengd met het tijdsverloop tussen 1 april 2019 en 25 april 2019, ofwel 24 dagen.
4.6.
Tussen de indiening van de bezwaarschriften en de uitspraak op bezwaar is een termijn verstreken van vijf jaar, tien maanden en dertien dagen. De redelijke termijn (verlengd op grond van hetgeen hiervoor onder 4.3 is overwogen) van tien maanden en zeven dagen is in deze fase derhalve overschreden met ruim vijf jaar.
4.7.
Tussen de indiening van de bezwaarschriften en de uitspraak van de Rechtbank is een termijn verstreken van bijna zeven jaar en zes maanden. De redelijke termijn (verlengd op grond van hetgeen hiervoor onder 4.3 en 4.5 is overwogen) van twee jaar en vijf maanden is in deze fase derhalve overschreden met ruim vijf jaar.
4.8.
Tussen de indiening van het hoger beroep op 5 november 2020 en de ambtshalve verleende verminderingen van 16 en 28 juni 2022 is een termijn verstreken van bijna een jaar en acht maanden. De redelijke termijn van twee jaar is in hoger beroep derhalve niet overschreden.
4.9.
De gehele procedure tussen de indiening van het bezwaar op 26 maart 2013 en de ambtshalve verleende verminderingen van 16 en 28 juni 2022 heeft ongeveer negen jaar en drie maanden geduurd. De redelijke termijn (verlengd op grond van hetgeen hiervoor onder 4.3 en 4.5 is overwogen) van vier jaar en vijf maanden is daarom met vier jaar en tien maanden overschreden.
4.10.
Omdat de overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg bijna vijf jaar bedroeg had de Rechtbank op het verzoek van belanghebbende een daarop gebaseerde vergoeding voor immateriële schade moeten toekennen. Daarom bedraagt de vergoeding tien maal € 500, ofwel € 5.000. Deze vergoeding komt geheel voor rekening van de Inspecteur.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

5.1.
Omdat het Hof het hoger beroep gegrond verklaart, bepaalt het Hof dat de Inspecteur aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt.
5.2.
Het Hof ziet aanleiding de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende voor de behandeling van het bezwaar, het beroep en het hoger beroep heeft moeten maken (vgl. Hof Arnhem-Leeuwarden 30 juni 2020, ECLI:NL:GHARL:2020:5097).
5.3.
In bezwaar en beroep hangt deze zaak samen met de zaak met de nummers 20/00980 en 20/00981 en met de zaak met de nummers 20/00982 tot en met 20/00984. Het Hof stelt de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep heeft moeten maken overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 296 voor de kosten in de bezwaarfase (1 punt (bezwaarschrift) × wegingsfactor 1 × € 296) en € 1.674 voor de kosten in eerste aanleg (2 punten (beroepschrift, bijwonen zitting) × wegingsfactor 1 × € 837), ofwel in totaal op € 1.970. Dit bedrag wordt verdeeld over drie uitspraken dus € 657 per uitspraak.
5.4.
In hoger beroep hangt deze zaak samen met de zaken met de nummers 20/00980-981, 20/00982-984, 20/01060-1062 en 20/1077-1079. Het Hof stelt de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het hoger beroep heeft moeten maken overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 3.139 (2,5 punten (hogerberoepschrift, schriftelijke inlichtingen en bijwonen zitting)  wegingsfactor 1 (gewicht van de zaak)  wegingsfactor 1,5 (samenhangende zaken)  € 837). In de zaak met de nummers 20/01077 tot en met 20/01079 is al € 380 toegekend. De rest van dit bedrag wordt verdeeld over vier uitspraken dus € 690 per uitspraak.
5.5.
De proceskostenvergoeding komt daarmee op € 1.347.

6.Beslissing

Het Hof:
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,
– verklaart het beroep tegen de uitspraken van de Inspecteur gegrond,
– vernietigt de uitspraken van de Inspecteur,
– bevestigt de ambtshalve vermindering van de aanslagen inkomstenbelasting/‌premie volksverzekeringen, de verzamelinkomens en de heffingsrente,
– veroordeelt de Inspecteur in de door belanghebbende geleden schade tot een bedrag van € 5.000,
– veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1.347,
– gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt, te weten € 47 in verband met het beroep bij de Rechtbank en € 131 in verband met het hoger beroep bij het Hof.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. van de Merwe, voorzitter, mr. A.J.H. van Suilen en mr. V.F.R. Woeltjes, in tegenwoordigheid van mr. E.D. Postema als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 januari 2023.
De griffier,
De voorzitter,
(E.D. Postema)
(J. van de Merwe)
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op 3 januari 2023.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.