In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 3 januari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de aanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor de jaren 2010 en 2011, opgelegd aan de belanghebbende. De belanghebbende had eerder bezwaar gemaakt tegen de uitspraken van de Inspecteur, die deze bezwaren ongegrond verklaarde. De rechtbank Gelderland had de beroepen van de belanghebbende eveneens ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft de belanghebbende verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn en om vergoeding van proceskosten.
Het Hof heeft vastgesteld dat de aanslagen en beschikkingen ambtshalve zijn verminderd tot nihil en dat de belanghebbende heeft ingestemd met deze verminderingen. Het geschil concentreerde zich op de vraag of de belanghebbende recht heeft op een schadevergoeding voor de overschrijding van de redelijke termijn. Het Hof concludeerde dat de redelijke termijn in eerste aanleg met bijna vijf jaar was overschreden, wat aanleiding gaf tot een schadevergoeding van € 5.000, te betalen door de Inspecteur. Daarnaast heeft het Hof de Inspecteur veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de belanghebbende, die in totaal op € 1.347 zijn vastgesteld.
De uitspraak benadrukt het belang van een redelijke termijn in belastingprocedures en de gevolgen van overschrijding daarvan. Het Hof heeft de eerdere uitspraken van de rechtbank vernietigd en het beroep van de belanghebbende gegrond verklaard, waarbij de ambtshalve verminderingen zijn bevestigd. De beslissing is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen.