ECLI:NL:GHARL:2022:976

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 februari 2022
Publicatiedatum
8 februari 2022
Zaaknummer
200.290.947
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek tot voorlopig getuigenverhoor in civiele procedure tegen gemeente Soest

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 8 februari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor. Het verzoek was ingediend door [appellant1], eigenaar van het verblijfsrecreatieterrein Bungalowpark Het Jachthuis, en Jachthuis Residence B.V. De rechtbank Midden-Nederland had eerder dit verzoek afgewezen. Het hof oordeelde dat voldoende gebleken was dat het verhoor was aangevraagd met het oog op een procedure bij de civiele rechter, ondanks dat [appellant1] ook betrokken was bij bestuursrechtelijke procedures. Het hof vernietigde de beschikking van de rechtbank en wees het verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor alsnog toe. Het hof oordeelde dat de gemeente Soest onrechtmatig had gehandeld door [appellant1] niet tijdig te informeren over beleidswijzigingen die invloed hadden op het gebruik van zijn recreatiewoningen. Het hof verklaarde Jachthuis Residence niet-ontvankelijk in haar hoger beroep en verwees de zaak terug naar de rechtbank voor verdere afdoening. De gemeente werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.290.947
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, 504684)
beschikking van 8 februari 2022
in de zaak van

1.[appellant1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Jachthuis Residence B.V.,
gevestigd te Soesterberg,
verzoekers in het principaal hoger beroep,
verweerders in het (voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. V.H.B. Kruit,
tegen:
de publiekrechtelijke rechtspersoon
de gemeente Soest,
zetelende te Soest,
verweerster in het principaal hoger beroep,
verzoekster in het (voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. R.T. Wiegerink.
Hierna zal verzoeker in het principaal hoger beroep sub 1 [appellant1] en verzoekster in het principaal hoger beroep sub 2 Jachthuis Residence worden genoemd. Zij zullen gezamenlijk [appellanten] c.s. worden genoemd. Verweerster in het principaal hoger beroep zal hierna de gemeente worden genoemd.

1.De procedure bij de rechtbank

Voor de procedure bij de rechtbank verwijst het hof naar de inhoud van de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 2 december 2020.

2.De procedure in hoger beroep

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift (met producties), ingekomen op 2 maart 2021,
- het verweerschrift tevens houdende (voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep (met producties),
- het verweerschrift in incidenteel hoger beroep,
- de brief van 29 oktober 2021 van mr. Wiegerink (met producties),
- het e-mailbericht van mr. Kruit van 4 november 2021 (met producties).
2.2.
Op 10 november 2021 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Daarbij is [appellant1] verschenen, bijgestaan door mrs. Kruit en M. Gideonse, kantoorgenoot van mr. Kruit. Namens de gemeente is [naam1] , [functie] , verschenen, bijgestaan door mr. Wiegerink. Ter zitting hebben mrs. Kruit en Wiegerink spreekaantekeningen overgelegd.

3.Waar gaat deze zaak over?

3.1.
[appellant1] is sinds 2015 eigenaar van het verblijfsrecreatieterrein Bungalowpark Het
Jachthuis aan de Amersfoortsestraat 126B in Soesterberg (hierna: het
verblijfsrecreatieterrein). Jachthuis Exploitatie B.V. (hierna: Jachthuis Exploitatie) heeft het verblijfrecreatieterrein geëxploiteerd. In 2016 is Jachthuis Exploitatie begonnen met de revitalisatie van het verblijfsrecreatieterrein. In dat kader zijn een aantal oude recreatiewoningen gesloopt en een aantal nieuwe recreatiewoningen gerealiseerd.
3.2.
Naar aanleiding van handhavingsverzoeken van een groep van buurtbewoners heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente (hierna: het college) op 7 mei 2018 [appellant1] onder aanzegging van een dwangsom gelast om vier recreatiewoningen die zich geheel of gedeeltelijk bevinden op grond die volgens het bestemmingsplan alleen is bestemd voor tuinen en bos te verwijderen of te verplaatsen.
Daarna heeft het college aan [appellant1] invorderingsbesluiten opgelegd, omdat hij niet heeft voldaan aan de last onder dwangsom. Het door [appellant1] ingestelde bezwaar en beroep zijn door respectievelijk het college en de rechtbank ongegrond verklaard. [1] [appellant1] heeft hoger beroep ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling).
3.3.
Vervolgens heeft het college [appellant1] bij besluit van 30 juli 2020 onder aanzegging van bestuursdwang gelast om de vier onder 3.2 genoemde recreatiewoningen te verwijderen of te verplaatsen. Daarnaast heeft het college bij besluit van 4 maart 2020 [appellant1] onder aanzegging van een dwangsom gelast het aantal recreatiewoningen op het verblijfsrecreatieterrein terug te brengen naar maximaal 31. Het door [appellant1] ingestelde bezwaar en beroep zijn door respectievelijk het college en de rechtbank ongegrond verklaard. [2] [appellant1] heeft hoger beroep ingesteld bij de Afdeling.
3.4.
Voor voornoemde vier recreatiewoningen heeft [appellant1] bij het college een omgevingsvergunning voor een planologische gebruikswijziging aangevraagd. Die aanvraag heeft het college bij besluit van 5 juni 2020 afgewezen. De rechtbank heeft het beroep van [appellant1] tegen het niet-tijdig beslissen door het college op zijn bezwaarschrift niet-ontvankelijk verklaard, omdat het college inmiddels een beslissing heeft genomen op zijn bezwaar. [3] Het inhoudelijke beroep heeft de rechtbank gegrond verklaard.
3.5.
Verder heeft het college bij besluit van 17 juni 2019 [appellant1] onder aanzegging van een dwangsom gelast het gebruik van de recreatiewoningen “anders dan voor recreatieve doeleinden” te staken en gestaakt te houden. De recreatiewoningen zijn onder meer gebruikt om arbeidsmigranten te huisvesten. Volgens de gemeente kan dat niet als recreatief gebruik worden aangemerkt. Het door [appellant1] en Jachthuis Exploitatie ingestelde bezwaar, beroep en hoger beroep zijn door respectievelijk het college, de rechtbank en de Afdeling ongegrond verklaard. [4]
3.6.
[appellant1] en Jachthuis Exploitatie hebben een verzoek gedaan tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor. De rechtbank heeft dat verzoek afgewezen.
3.7.
Het hof zal de beschikking van de rechtbank vernietigen. Jachthuis Residence zal niet-ontvankelijk worden verklaard in haar hoger beroep. Ten aanzien van [appellant1] zal het verzoek om een voorlopig getuigenverhoor alsnog worden toegewezen. Hieronder zal het hof uitleggen hoe het tot dat oordeel is gekomen.

4.De motivering van de beslissing in hoger beroep

Ontvankelijkheid Jachthuis Residence
4.1.
De beschikking waarvan beroep is gewezen tussen [appellant1] en Jachthuis Exploitatie als verzoekers en de gemeente als verweerster. Jachthuis Exploitatie is op 22 december 2020 in staat van faillissement verklaard. Jachthuis Residence heeft hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank. De gemeente stelt dat Jachthuis Residence niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar hoger beroep. Jachthuis Residence voert daartegen geen verweer.
4.2.
De curator van Jachthuis Exploitatie heeft een “overeenkomst tot koop en verkoop van activa” gesloten met Horeca Exploitatie De Wijngaard B.V. (hierna: De Wijngaard). Uit die overeenkomst en een bericht van de curator blijkt dat De Wijngaard de bedrijfsactiviteiten en de activa, waaronder de vorderingen, per januari 2021 van Jachthuis Exploitatie heeft overgenomen. De Wijngaard B.V. heeft in januari 2021 haar naam gewijzigd in Jachthuis Residence B.V. en in april 2021 in haar huidige naam Jachthuis Resort B.V. Deze vennootschap is gevestigd in Zeist en is in het handelsregister van de Kamer van Koophandel (KvK) geregistreerd onder nummer 30057136. Het onderhavige hoger beroep is echter ingesteld door Jachthuis Residence B.V. gevestigd te Soesterberg, geregistreerd onder KvK-nummer 75288575. Nu niet is gebleken dat Jachthuis Residence de rechtsopvolgster is van Jachthuis Exploitatie, zal het hof Jachthuis Exploitatie niet-ontvankelijk verklaren in haar hoger beroep.
Inhoudelijke beoordeling
4.3.
Artikel 186 Rv bepaalt dat de rechter toestemming voor een voorlopig getuigenverhoor kan geven als aan bepaalde voorwaarden is voldaan. Dat zijn voorwaarden die te maken hebben met de inhoud van het verzoekschrift en met het doel van het voorlopig getuigenverhoor. In het verzoekschrift moet de verzoeker duidelijk vermelden waar de zaak globaal om gaat, wat hij vordert of wil vorderen, welke feiten hij wil bewijzen en wie de getuigen zijn. Vooral wat hij wil bewijzen moet voldoende duidelijk zijn voor de betrokken rechter(s) en de wederpartij. Ook moet duidelijk genoeg zijn wat de getuigen daarover kunnen verklaren. Heel gedetailleerd hoeft de verzoeker niet te zijn, omdat een voorlopig getuigenverhoor nu juist dient om onduidelijkheden op te helderen.
4.4.
Als aan de formele eisen voor toewijzing van het verzoek is voldaan, kan de rechter het verzoek toch afwijzen. Dat kan als de verzoeker misbruik maakt van de bevoegdheid om een voorlopig getuigenverhoor te verzoeken (artikel 3:13 BW). Daarvan kan sprake zijn als het belang van de verzoeker veel minder zwaarwegend is dan het belang van de wederpartij bij het niet houden van een voorlopig getuigenverhoor. Ook kan het verzoek in strijd zijn met de eisen van een goede procesorde, bijvoorbeeld omdat het verzoek wordt gedaan op een moment dat het houden van een voorlopig getuigenverhoor een lopende procedure teveel doorkruist. De rechter kan ook oordelen dat er een andere, zwaarwegende reden is om het verzoek toch af te wijzen. Daarnaast kan van de bevoegdheid om een voorlopig getuigenverhoor te vragen geen gebruik worden gemaakt, als de verzoeker onvoldoende belang heeft bij toewijzing van het verzoek (artikel 3:303 BW).
4.5.
[appellant1] wil met het voorlopig getuigenverhoor bezien of een civielrechtelijke vordering op grond van artikel 6:162 BW tegen de gemeente kans van slagen heeft. [appellant1] stelt, hetgeen de gemeente betwist, dat de gemeente jarenlang (eigenaren van) verblijfsrecreatieterreinen de ruimte heeft geboden voor niet-recreatief gebruik, zolang maar geen sprake was van daadwerkelijke permanente bewoning. Tijdelijke bewoning door bijvoorbeeld arbeidsmigranten was toegestaan, aldus [appellant1] . [appellant1] stelt dat de gemeente abrupt haar bestendige beleid heeft gewijzigd. Volgens [appellant1] heeft de gemeente onrechtmatig jegens hem gehandeld door deze beleidswijziging niet tijdig met hem te communiceren. Daarnaast heeft de gemeente volgens [appellant1] jegens hem onrechtmatig gehandeld door onjuiste inlichtingen te verstrekken over haar beleid en de wijzigingen daarvan. Verder stelt [appellant1] dat hij op onrechtmatige wijze wordt bejegend door de gemeente. Alle andere verblijfsrecreatieterreinen in de gemeente Soest worden niet met de gewijzigde bestuurspraktijk geconfronteerd, aldus [appellant1] . Daarnaast heeft de gemeente volgens [appellant1] bewust bepaalde besluitvorming vertraagd. Volgens [appellant1] heeft de gemeente hem onrechtmatig onder druk gezet met het dreigen met het op korte termijn ten uitvoer leggen van het onder 3.3 genoemde besluit tot bestuursdwang om vier recreatiewoningen te verwijderen of te verplaatsen. Dat terwijl de gemeente aan de andere kant lang heeft gewacht met het nemen van een beslissing op het bezwaar van [appellant1] tegen de afwijzing van zijn onder 3.3 genoemde aanvraag om een omgevingsvergunning, door welke vergunning effectuering van het besluit tot bestuursdwang kon worden voorkomen.
[appellant1] stelt schade te hebben geleden door de directe gevolgen van het handelen van de gemeente voor de exploitatie van het verblijfsrecreatieterrein. De grondwaarde van het verblijfsrecreatieterrein is gedaald, aldus [appellant1] . Daarnaast stelt [appellant1] dat hij kosten voor de revitalisatie heeft gemaakt die hij nooit zou hebben gemaakt indien het verblijfsrecreatieterrein alleen voor recreatieve doeleinden zou mogen worden gebruikt.
4.6.
Het verzoek om een voorlopig getuigenverhoor is toewijsbaar. Anders dan de gemeente betoogt, heeft [appellant1] de civiele vordering die hij mogelijk wil instellen en de feiten die hij wil bewijzen voldoende duidelijk en concreet omschreven. Ook is door [appellant1] duidelijk gemaakt wie hij als getuigen wil horen en waarover zij mogelijk kunnen verklaren. Van een “fishing expedition”, zoals de gemeente aanvoert, is geen sprake. Heel gedetailleerd hoeft [appellant1] op dit moment niet te zijn. Het voorlopig getuigenverhoor is juist bedoeld zodat [appellant1] kan beoordelen of het zinvol is de voorgenomen vordering in te stellen.
4.7.
Verder is voldoende gebleken dat, anders dan de gemeente stelt en de rechtbank heeft geoordeeld, het verhoor is verzocht met het oog op een procedure bij de civiele rechter. De Afdeling heeft in de onder 3.5 genoemde uitspraak het besluit van het college om [appellant1] onder aanzegging van een dwangsom te gelasten het gebruik van de recreatiewoningen “anders dan voor recreatieve doeleinden” te staken en gestaakt te houden in stand gelaten. Deze uitspraak maakt niet noodzakelijkerwijs, zoals de gemeente betoogt, dat in dit geval geen ruimte meer bestaat voor een civiele procedure. Ook los van dit (rechtmatige) besluit kan sprake zijn van onrechtmatig handelen van de gemeente. De omstandigheid dat in het voorlopig getuigenverhoor mogelijk vragen aan de orde komen die ook voor de bestuursrechtelijke procedures van belang zijn en dat [appellant1] het proces-verbaal van het voorlopig getuigenverhoor mogelijk wil inbrengen in (één van) de nog aanhangige bestuursrechtelijke procedures, is geen grond voor afwijzing van het verzoek. Niet is gebleken dat het voorlopig getuigenverhoor uitsluitend is verzocht voor het verkrijgen van bewijs in (één van) de bestuursrechtelijke procedures. Ook is niet gebleken dat het voorlopig getuigenverhoor de bestuursrechtelijke procedures zal verstoren.
4.8.
Voorts is niet gebleken dat [appellant1] met het verzoek misbruik maakt van zijn bevoegdheid om een voorlopig getuigenverhoor te verzoeken. De gemeente heeft onvoldoende onderbouwd dat het verzoek slechts tot doel heeft politieke druk uit te oefenen op de betrokkenen in een poging om planologische medewerking af te dwingen wat betreft het gebruik door [appellant1] van het verblijfsrecreatieterrein. Tot slot is niet gebleken dat het verzoek in strijd is met de eisen van de goede procesorde of dat het verzoek moet afstuiten op een ander zwaarwichtig bezwaar.
4.9.
Het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep was gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat geen sprake is van een fishing expedition. Zoals uit het voorgaande volgt denkt het hof daar net zo over. Het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep – daargelaten dat het niet nodig was om dit verweer aan het hof voor te leggen – faalt dus.

5.De slotsom

5.1.
Het principaal hoger beroep slaagt en het (voorwaardelijk) incidentele hoger beroep faalt. De bestreden beschikking zal worden vernietigd. Jachthuis Residence zal niet-ontvankelijk worden verklaard in haar hoger beroep. Ten aanzien van [appellant1] zal het verzoek om een voorlopig getuigenverhoor alsnog worden toegewezen. Het hof zal de zaak terugverwijzen naar de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, ter verdere afdoening.
5.2.
Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof de gemeente in de kosten van beide instanties veroordelen.
De kosten voor de procedure bij de rechtbank aan de zijde van [appellant1] zullen worden vastgesteld op:
- salaris advocaat € 1.086,- (2 punten x tarief II geldend vóór 1 februari 2021).
De rechtbank heeft aan [appellant1] geen griffierecht in rekening gebracht, enkel aan Jachthuis Residence.
De kosten voor de procedure in principaal hoger beroep aan de zijde van [appellant1] zullen worden vastgesteld op:
- griffierecht € 338,-
- salaris advocaat € 2.228,- (2 punten x tarief II).

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 2 december 2020 en doet opnieuw recht:
verklaart Jachthuis Residence niet-ontvankelijk in haar hoger beroep;
wijst ten aanzien van [appellant1] het verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor alsnog toe;
veroordeelt de gemeente in de kosten van beide instanties, tot aan de bestreden uitspraak aan de zijde van [appellant1] wat betreft de procedure bij de rechtbank vastgesteld op € 1.086,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en tot aan deze uitspraak wat betreft het principaal hoger beroep vastgesteld op € 338,- voor griffierecht en op € 2.228,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
verwijst de zaak terug naar de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, ter verdere afdoening;
verklaart dit arrest voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. S.B. Boorsma, S.C.P. Giesen en G.P. Oosterhoff, is bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door mr. Giesen en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 8 februari 2022.

Voetnoten

1.Zie rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, 23 maart 2021, UTR 20/2760 (niet gepubliceerd).
2.Zie Rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, 8 maart 2021, ECLI:NL:RBMNE:2021:912.
3.Zie rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, 20 juli 2021, ECLI:NL:RBMNE:2021:3299.
4.Zie rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, 16 april 2020, ECLI:NL:RBMNE:2020:1556 en Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State 17 februari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:327.