ECLI:NL:RBMNE:2021:912

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 maart 2021
Publicatiedatum
8 maart 2021
Zaaknummer
UTR 21/110, UTR 21/142, UTR 21/162 en UTR 21/163
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Last onder dwangsom en bestuursdwang betreffende recreatiewoningen op bestemmingen Verblijfsrecreatieterrein en Bos-Bostuin

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 8 maart 2021 uitspraak gedaan over de beroepen en verzoeken om voorlopige voorzieningen van eiser, die eigenaar is van een verblijfsrecreatieterrein in Soest. Eiser had te maken met twee lasten die door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Soest aan hem waren opgelegd. De eerste last betrof een last onder dwangsom, waarbij eiser werd gelast om het aantal recreatiewoningen op zijn terrein terug te brengen van 35 naar maximaal 31. De tweede last was een last onder bestuursdwang, waarbij eiser werd gelast om vier recreatiewoningen die zich op een onjuiste bestemming bevonden, te verwijderen of te verplaatsen naar de juiste bestemming. Eiser had tegen deze lasten bezwaar gemaakt en verzocht om voorlopige voorzieningen.

De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die het college hadden moeten brengen om van handhavend optreden af te zien. De rechter stelde vast dat er sprake was van overtredingen van het bestemmingsplan, en dat het college bevoegd was om handhavend op te treden. Eiser had aangevoerd dat het college positief stond tegenover een bestemmingswijziging, maar de rechter oordeelde dat dit niet betekende dat het college van handhaving af had moeten zien. De voorzieningenrechter verlengde de begunstigingstermijn voor eiser om aan de lasten te voldoen tot zes weken na de verzenddatum van de uitspraak, maar wees de verzoeken om voorlopige voorzieningen voor het overige af. De beroepen van eiser werden ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 21/110, UTR 21/142, UTR 21/162 en UTR 21/163
uitspraak van de voorzieningenrechter van 8 maart 2021 op de beroepen en de verzoeken om voorlopige voorziening in de zaken tussen

[eiser] , woonplaats [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M. Gideonse),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Soest(hierna: het college), verweerder
(gemachtigden: mr. P.S. Dijkstra en mr. L. Soolsma).

Procesverloop

Eiser is sinds 2015 eigenaar van het aan de [adres] te [woonplaats] gelegen verblijfsrecreatieterrein. [naam] BV heeft dit terrein geëxploiteerd en de recreatiewoningen verhuurd maar is op 22 december 2020 gefailleerd.
Partijen verschillen van mening over de (gebruiks)mogelijkheden van het perceel en zijn om die reden in een aantal procedures verwikkeld. De zaken in deze procedure gaan over twee lasten die het college aan eiser heeft opgelegd.
Last onder dwangsom (verzoek UTR 21/162 en beroep UTR 21/163)
Bij besluit van 4 maart 2020 heeft het college eiser gelast om vóór 1 augustus 2020 het aantal recreatiewoningen, gelegen binnen de bestemming Recreatie - Verblijfsrecreatie – [naam] (hierna: Verblijfsrecreatieterrein), terug te brengen van 35 naar maximaal 31.
Als dit niet tijdig gebeurt, verbeurt verzoeker een eenmalige dwangsom van € 25.000,-.
Last onder bestuursdwang (verzoek UTR 21/110 en beroep UTR 21/142)
Bij besluit van 30 juli 2020 heeft het college eiser gelast om vóór 1 oktober 2020:
- de twee zomer- en recreatiewoningen die geheel zijn gelegen op gronden met de
bestemming Bos - Bostuin (de met rood omcirkelde zomer- en recreatiewoningen in de bijlage) te verwijderen en verwijderd te houden of zodanig te verplaatsen en verplaatst te houden dat deze geheel gelegen zijn op gronden met de bestemming Verblijfsrecreatieterrein.
- de twee zomer- en recreatiewoningen die gedeeltelijk zijn gelegen op gronden met de
bestemming Bos - Bostuin (de met zwart omcirkelde zomer- en recreatiewoningen in de bijlage) aan te passen, zodat deze twee zomer- en recreatiewoningen geheel gelegen zijn op gronden met de bestemming Verblijfsrecreatieterrein.
Als dit niet tijdig gebeurt, dan zal het college zelf de hiervoor genoemde recreatiewoningen (laten) verwijderen, aanpassen of verplaatsen en de daarbij gemaakte kosten bij eiser in rekening brengen.
Bij twee afzonderlijke besluiten van 16 december 2020 (de bestreden besluiten) heeft het college eisers bezwaren ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om voorlopige voorzieningen te treffen.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 februari 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
Tijdens de zitting zijn de overtredingen met partijen besproken en hebben partijen hun standpunten toegelicht. De afspraken die partijen hebben gemaakt, zijn opgenomen in een verkort proces-verbaal, dat naar partijen is gezonden. Op 19 februari 2021 heeft de gemachtigde van eiser laten weten dat het college niet akkoord gaat met de voorgelegde offerte. De gemachtigde heeft de voorzieningenrechter verzocht alsnog uitspraak te doen op de verzoeken en beroepen.
Begunstigingstermijn
Bij besluit van 20 januari 2021 heeft het college de begunstigingstermijn van beide lasten verlengd tot en met de uitspraak van de voorzieningenrechter maar uiterlijk tot 20 februari 2021. Tijdens de zitting heeft het college de begunstigingstermijn van beide lasten verlengd tot twee weken na de uitspraak van de rechtbank.

Overwegingen

1. Na afloop van de zitting is de voorzieningenrechter tot de conclusie gekomen dat nader
onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De voorzieningenrechter doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet alleen uitspraak op de verzoeken om voorlopige voorziening, maar ook op de beroepen.
Is er sprake van een overtreding?
2. Partijen zijn het er over eens dat volgens het geldende bestemmingsplan binnen de
bestemming Verblijfsrecreatieterrein maximaal 31 recreatiewoningen aanwezig mogen zijn. Eiser betwist niet dat, zoals het college zegt, binnen deze bestemming op dit moment meer dan 31 recreatiewoningen staan. Partijen zijn het er ook over eens dat de vier recreatiewoningen die gedeeltelijk of geheel op de bestemming Bos - Bostuin staan, niet zijn toegestaan op grond van het geldende bestemmingsplan. Dat betekent dat in beide gevallen sprake is van een overtreding en het college bevoegd is om handhavend op te treden.
Handhavingsplicht
3. Als sprake is van een overtreding, is het college bevoegd en in beginsel ook verplicht
om handhavend op te treden. Slechts onder bijzondere omstandigheden kan het college van handhavend optreden afzien, namelijk als er concreet zicht op legalisatie bestaat of als handhavend optreden onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen.
Bijzondere omstandigheden - concreet zicht op legalisatie
4. Eiser voert aan dat het college positief staat tegenover een bestemmingswijziging om
het aantal toegestane recreatiewoningen binnen de bestemming Verblijfsrecreatieterrein op te hogen naar 35. De reden dat deze wijziging niet is doorgezet, is de discussie over het gebruik van de woningen. Over de vier woningen op de bestemming Bos - Bostuin voert eiser aan dat het college concreet zicht op legalisatie ten onrechte frustreert door de omgevingsvergunning voor deze woningen te weigeren. Ter ondersteuning wijst eiser op het advies van de bezwaarschriftencommissie over de geweigerde omgevingsvergunning, waaruit blijkt dat het college bewust de gemeenteraad heeft gepasseerd.
5. Deze beroepsgrond slaagt niet. In het geval van strijdigheid met de voorschriften van
het bestemmingsplan volstaat volgens vaste rechtspraak het enkele feit dat het college niet bereid is omgevingsvergunning te verlenen en/of niet bereid is gebruik te maken van zijn afwijkingsbevoegdheid voor het oordeel dat geen concreet zicht op legalisering bestaat [1] . De voorzieningenrechter is van oordeel dat de positieve houding van het college ten opzichte van 35 recreatiewoningen niet wegneemt dat er, ook in het geval dat van dat aantal wordt uitgegaan, op dit moment teveel recreatiewoningen op het Verblijfsrecreatieterrein staan en het college geenszins bereid is om al deze recreatiewoningen tot te staan. Verder heeft het college terecht opgemerkt dat het totaal aan aantal recreatiewoningen waaraan hij zou willen meewerken, niet los kan worden gezien van de voorwaarden die hij aan het positieve advies heeft gekoppeld. Voor de vier recreatiewoningen op de bestemming Bos - Bostuin bestaat evenmin concreet zicht op legalisatie aangezien het college de aanvraag om een omgevingsvergunning heeft geweigerd. In deze handhavingsprocedure kan die weigering niet worden beoordeeld. De voorzieningenrechter zal de vraag of het advies van de bezwaarschriftencommissie over het weigeringsbesluit juist is dan ook niet beantwoorden. Op het moment van het nemen van het bestreden besluit was de weigering nog van kracht, zodat ook op dat moment geen concreet zicht op legalisatie bestond. Ook als achteraf wordt vastgesteld dat het college de omgevingsvergunning ten onrechte heeft geweigerd, zoals eiser stelt, dan brengt die vaststelling geen verandering in het feit dat die vergunning op het moment van het opleggen en het in bezwaar handhaven van de last was geweigerd en er daarom op die momenten geen concreet zicht op legalisatie bestond. De situatie dat op voorhand vaststaat dat het college de vergunning had moeten verlenen doet zich hier niet voor.
Bijzondere omstandigheden - handhaven optreden onevenredig?
6. Eiser vindt de lasten, gelet op de verschillende procedures die lopen over het gebruik
van de recreatiewoningen en de geweigerde omgevingsvergunning, veel te voorbarig en voor wat betreft de last onder dwangsom ook niet passend bij de positieve houding van het college ten aanzien van het ophogen van het aantal recreatiewoningen. Eiser wijst er ook op dat leden van het college zelf in het verleden meermaals niet-recreatief hebben verbleven op het verblijfsrecreatieterrein (toen nog Bungalowpark [naam] ). Dat nu zo strak wordt vastgehouden aan recreatief gebruik vindt eiser dan ook onbehoorlijk. Het college heeft verder onvoldoende rekening gehouden met zijn belangen door de handhavingsprocedures door te zetten terwijl duidelijk is dat er samenhang is met het weigeringsbesluit over de omgevingsvergunning en het positieve advies over 35 recreatiewoningen.
7. Deze beroepsgrond slaagt niet. De voorzieningenrechter is van oordeel dat geen sprake
is van door het college gewekte verwachtingen op grond waarvan het van handhavend optreden had behoren af te zien. Aan de omstandigheid dat het college, onder strikte voorwaarden, positief staat tegenover het binnen de bestemming Verblijfsrecreatieterrein ophogen van het aantal toegestane recreatiewoningen naar 35, kan geen gerechtvaardigd vertrouwen worden ontleend dat de overtredingen ongemoeid zouden worden gelaten. Het college heeft eiser juist steeds gewezen op de illegale situatie. Ook het betoog van eiser dat de lasten grote (financiële) gevolgen zullen hebben, leidt niet tot het oordeel dat het college van handhaving had moeten afzien. De ontstane situatie is immers door eiser zelf veroorzaakt doordat hij zonder vereiste omgevingsvergunningen het perceel op deze wijze in gebruik heeft genomen. Eisers opmerking over leden van het college vindt de voorzieningenrechter in deze handhavingsprocedures niet relevant omdat beide lasten niet zien op het gebruik dat van de recreatiewoningen wordt gemaakt.
Last onduidelijk?
8. Tijdens de zitting heeft eiser er nog op gewezen dat de last onder bestuursdwang niet in
overeenstemming is met de last onder dwangsom. Indien de vier recreatiewoningen op de bestemming Bos - Bostuin moeten worden verplaatst naar binnen de bestemming Verblijfsrecreatieterrein, klopt het maximale aantal van 31 uit de last onder dwangsom niet meer.
9. Eiser betoog slaagt niet. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft het college
voldoende duidelijk gemaakt dat binnen de bestemming Verblijfsrecreatieterrein maximaal 31 recreatiewoningen zijn toegestaan. Het college heeft daarbij, gelet op de verschillende staat van de woningen, aan eiser de keuze willen laten wélke 31 recreatiewoningen dat zullen zijn. Als het bijvoorbeeld eisers voorkeur heeft om de vier woningen op de bestemming Bos - Bostuin te verplaatsen, zodat ze binnen de bestemming Verblijfsrecreatieterrein staan, in plaats van ze te verwijderen dan kan dat, mits het totaal aantal recreatiewoningen binnen deze laatste bestemming maximaal 31 blijft. Er zullen dan dus andere recreatiewoningen moeten worden verwijderd. Dat betekent dat beide lasten elkaar niet “bijten”.
Conclusie beroepen
10. De beroepen zijn ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen
aanleiding.
Verzoeken om voorlopige voorziening
11. De voorzieningenrechter overweegt ten aanzien van de verzoeken nog het volgende. De
begunstigingstermijn is voor beide lasten verlengd tot twee weken na deze uitspraak. Om eiser nog voor het verstrijken van de begunstigingstermijn de gelegenheid te bieden om zelf aan de lasten te voldoen, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om, bij wijze van voorlopige voorziening, te bepalen dat de begunstigingstermijn van beide lasten wordt verlengd tot zes weken na de verzenddatum van de uitspraak van de voorzieningenrechter. Voor het overige wijst de voorzieningenrechter de verzoeken af omdat beide beroepen ongegrond zijn.
De voorzieningenrechter ziet ook in de voorzieningenprocedures geen aanleiding om het college in de proceskosten te veroordelen.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart de beroepen ongegrond;
- verlengt de begunstigingstermijn van beide lasten tot zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak;
- wijst de verzoeken om voorlopige voorziening voor het overige af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.H.J.M. Veldman-Gielen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.H.L. Debets, griffier. De beslissing is uitgesproken op 8 maart 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
de voorzieningenrechter
is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan, voor zover daarbij is beslist op de beroepen, binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 10 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2343.