Uitspraak
1.Het verloop van de procedure in hoger beroep
2.De kern van de zaak
3.Het oordeel van het hof
“in principe weer volledig inzetbaar voor eigen werk conform conclusie Arbeidsdeskundige d.d 15-08-2017”. [geïntimeerde] heeft zich toegenomen arbeidsongeschikt gemeld op 11 september 2017. Ook heeft hij een second opinion bij een andere bedrijfsarts ( [naam2] ) gevraagd. [naam2] schrijft op 6 oktober 2017:
“Mijn inziens is de medische situatie veranderd tov. het spreekuur dd. 5.08.2017. Beperkingen in persoonlijk en sociaal functioneren zijn fors toegenomen…Ik acht aannemelijk dat naast de in het IZP(hof: inzetbaarheidsprofiel)
genoemde beperkingen betrokkene als gevolg van de medische aandoening, beperkt was in vasthouden en verdelen van aandacht. Het herstel werd mogelijk belemmerd door oa. moeizame relatie tussen de werkgever en werknemer. Mijn inziens is verder medisch herstel en duurzame re-integratie pas mogelijk na het oplossen van de bestaande arbeidsrelatie problemen. Daarna is beoordeling van de (blijvende) beperkingen geadviseerd. Hiervoor is een expertise bij bvb. Ergatis te overwegen.”
Aanpassing IZP op persoonlijke en sociaal functioneren is niet aan de orde nu, daar er sprake is van arbeidsgerelateerde stressoren door het huidige conflict en geen ziekte en/ of gebrek volgens de STECR richtlijnen en geen medische arbeidsongeschiktheid dus.”Na het verzuimspreekuur van 12 februari 2018 volgt een nieuwe terugkoppeling: “
Bovenstaande conclusie was conform vorige spreekuur d.d. 24-10-2017. Er zijn sindsdien geen wijzigingen in de huidige belastbaarheid van werknemer opgetreden ondanks begeleiding in de curatieve sector….
“Tevens heeft u hem vanaf 7 oktober 2017 geschorst. Dit komt voor rekening en risico van werkgever waardoor cliënt aanspraak blijft maken op 100% van zijn salaris. Na de WIA-beschikking hebt u cliënt ook niet meer opgeroepen voor werkzaamheden.”De gemachtigde van MB Parts reageert op 18 december 2019 hierop:
“Tevens stelt u dat de heer [geïntimeerde] recht heeft op achterstallig loon na 23 april 2019…Vanaf 23 april 2019 bestaat er geen loonbetalingsplicht meer.”Op 27 december 2019 antwoordt de gemachtigde van [geïntimeerde] :
”Tevens is hij vanaf april 2019 bereid en beschikbaar om te zoeken naar passende werkzaamheden. (…) Belangrijk om hierbij te vermelden is het dat uw cliënt dhr. [geïntimeerde] heeft geschorst, waardoor mijn cliënt aanspraak blijft maken op zijn salaris.”
BW [2] , wat betekent dat er voor de situatie van arbeidsongeschiktheid een speciale regeling is opgenomen in artikel 7:629 BW die vóórgaat op artikel 7:628 BW.
week 40 2017 (2 t/m 8 oktober) 100% ziek”. [3] Ook wordt dit ondersteund door de second opinion van [naam2] van 6 oktober 2017 die spreekt over beperkingen door een medische aandoening (zie hiervoor 3.4). [geïntimeerde] is vervolgens na de schorsing ook arbeidsongeschikt gebleven. Bedrijfsarts [naam1] spreekt op 12 februari 2018 namelijk van ‘
beperkingen in persoonlijk en sociaal functioneren’, adviseert medische informatie ten behoeve van een WIA-aanvraag te verstrekken en benoemt als prognose dat er nog geen medische eindsituatie is bereikt (3.6). Ook uit het rapport van de arbeidsdeskundige van het UWV van 13 juni 2018 blijkt de voortdurende arbeidsongeschiktheid (3.7). Bovendien hebben partijen in oktober 2018 mediation gehad over het vlot trekken van de re-integratie én vermelden de loonstroken van oktober 2017 tot mei 2019 ‘
uren ziek’, ‘
doorbet. Ziekteen ‘
suppl. Ziekte’, wat eveneens wijst op doorlopende arbeidsongeschiktheid. Het oordeel van [naam1] van 24 oktober 2017 dat [geïntimeerde] arbeidsgeschikt was (3.6) acht het hof daarom niet van doorslaggevend belang, ook niet omdat dit oordeel is gebaseerd op het standpunt van de arbeidsdeskundige, die dat blijkens de loonsanctie niet adequaat heeft onderbouwd.
Omvang doorbetalingsverplichting 70%3.16 Als een werkgever van het UWV een loonsanctie opgelegd krijgt dan wordt het tijdvak van 104 weken loondoorbetaling bij ziekte uit artikel 7:629 lid 1 BW verlengd. Tijdens dat verlengde tijdvak moet in beginsel 70% van het naar tijdruimte vastgestelde loon worden betaald. Dat kan anders zijn bijvoorbeeld als uit cao of individuele arbeidsovereenkomst een hogere loondoorbetalingsplicht na 104 weken ziekte voortvloeit. [4] Dat is hier niet zo. Op de arbeidsovereenkomst met [geïntimeerde] was namelijk de cao voor het Motorvoertuigen- en Tweewielerbedrijf van toepassing, met in artikel 94 het volgende:
“1 a. De werkgever is bij gehele of gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van de werknemer gedurende een tijdvak van maximaal 24 maanden gehouden het salaris aan de werknemer door te betalen dat de werknemer bij arbeidsgeschiktheid zou hebben verdiend, waarbij geldt dat gedurende de eerste zes maanden 100% van dat salaris wordt doorbetaald en gedurende de volgende 18 maanden 90% van dat salaris wordt doorbetaald...b. In afwijking van het in lid 1 sub a gestelde wordt aan de werknemer die het werk gedeeltelijk dan wel op arbeidstherapeutische basis hervat gedurende de in lid 1 sub a bedoelde periode van maximaal 24 maanden tijdens die periode van werkhervatting 100% van het salaris door de werkgever doorbetaald dat de werknemer bij arbeidsgeschiktheid zou hebben verdiend.”Alleen tijdens de eerste 24 maanden van arbeidsongeschiktheid was MB Parts verplicht het loon bij arbeidsongeschiktheid van [geïntimeerde] aan te vullen tot 100% respectievelijk 90%, maar daarna niet meer. Dat betekent dat MB Parts slechts 70% van het naar tijdruimte vastgestelde loon hoefde door te betalen tijdens het derde ziektejaar.
voorlopig’betitelde- eindigt. Daarnaast komt het redelijkerwijs voor rekening en risico van MB Parts dat zij niet het oordeel van het UWV van arbeidsgeschiktheid voor het eigen werk volgde maar vanaf april 2019 (onterecht) uitging van voortdurende arbeidsongeschiktheid en een slapend dienstverband.
conform de mogelijkheden die hij heeft in het kader van zijn arbeidsongeschiktheid’ voldoende duidelijk zijn dat [geïntimeerde] bereid was de werkzaamheden te verrichten waartoe hij in staat was. Vanaf 23 april 2019 was dat de bedongen arbeid.
€ 5.353,71 netto -waarin opgenomen is de € 834,45 bruto- minus € 458,65 netto en
€ 1.958,02 netto, waarop wel aanspraak bestaat). MB Parts heeft tenslotte onvoldoende gemotiveerd waarom de wettelijke rente, zowel over het achterstallige loon als over de wettelijke verhoging niet kan worden toegewezen, zodat het hof hieraan voorbij gaat.
4.De beslissing
(i) tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [geïntimeerde] te betalen een bedrag van
€ 21.414,84 netto aan achterstallig loon (berekend over de periode 1 november 2016 tot en met 31 december 2019), vermeerderd met de wettelijke verhoging van
€ 5.353,71 netto (zijnde 25%), beide bedragen vermeerderd met de wettelijke rente steeds vanaf de datum van opeisbaarheid tot aan de dag van volledige betaling; en