ECLI:NL:GHARL:2022:6361

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 juli 2022
Publicatiedatum
25 juli 2022
Zaaknummer
200.308.316/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ondertoezichtstelling van minderjarigen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een moeder die verzoekt om verlenging van de ondertoezichtstelling van haar twee minderjarige kinderen, geboren in 2005 en 2009 in Suriname. De moeder heeft sinds 2018 en de kinderen sinds april 2019 zonder verblijfstitel in Nederland verbleven. De kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland heeft op 14 december 2021 het verzoek van de moeder tot verlenging van de ondertoezichtstelling afgewezen. De moeder is het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld. Het hof heeft de zaak behandeld op 4 juli 2022, waarbij de moeder en haar advocaat aanwezig waren. De gecertificeerde instelling, Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering, en de raad voor de kinderbescherming waren ook betrokken in de procedure.

Het hof overweegt dat de moeder niet-ontvankelijk is in haar verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling, omdat deze maatregel van rechtswege is geëindigd na de door de kinderrechter eerder bepaalde duur. De moeder had weliswaar tijdig een verzoek ingediend, maar de kinderrechter had de ondertoezichtstelling niet verlengd. Het hof verwijst naar eerdere uitspraken van de Hoge Raad en andere hoven die bevestigen dat een ondertoezichtstelling niet met terugwerkende kracht kan worden verlengd. De moeder heeft ook aangevoerd dat er een rechtmatigheidstoetsing van de bestreden beslissing moet plaatsvinden, maar het hof oordeelt dat dit niet meer mogelijk is, aangezien de ondertoezichtstelling inmiddels is verlopen. Uiteindelijk verklaart het hof de moeder niet-ontvankelijk in haar verzoek in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.308.316/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 531406)
beschikking van 21 juli 2022
in het hoger beroep van:
[verzoekster](de moeder),
niet ingeschreven in de basisregistratie personen,
stellende te verblijvende: [verblijfplaats] ,
advocaat: mr. P.J. van de Pol (in Haarlem).
Belanghebbende is:
de gecertificeerde instelling
Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering,
kantoorhoudende: Lelystad.
In zijn toetsende en/of adviserende taak is gekend:
de raad voor de kinderbescherming(de raad),
regio Utrecht, locatie Utrecht.

1.Onderwerp

Het gaat in deze zaak om de ondertoezichtstelling van:
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2005 te Suriname, en
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2009 te Suriname.

2.Belangrijke informatie

Uit het Uittreksel Gezagsregister blijkt dat de moeder de ouder is van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . De moeder (sinds 2018) en de kinderen (sinds april 2019) verblijven zonder verblijfstitel in Nederland. Volgens het rapport van de raad en de informatie van de moeder is de vader van de kinderen de heer [naam1] . Verdere gegevens over de moeder, de kinderen en deze vader zijn bij het hof niet bekend.
[de minderjarige1] en [de minderjarige2] verblijven bij de moeder.
[de minderjarige1] en [de minderjarige2] hebben sinds 3 december 2020 onder toezicht van de GI gestaan. Die ondertoezichtstelling heeft tot 3 december 2021 geduurd. Het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling heeft zij ter zitting bij de kinderrechter van de rechtbank van 25 november 2021 ingetrokken.
De moeder heeft op 1 december 2021 bij de kinderrechter een verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling ingediend voor een periode van 12 maanden. Uit haar verzoekschrift blijkt dat zij dat verzoek heeft gebaseerd op 1:260 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Dat verzoek heeft de kinderrechter bij beschikking van 2 december 2021 toegewezen met ingang van 2 december 2021 tot 16 december 2021. De rest van het verzoek van de moeder is aangehouden om ter zitting te worden behandeld. Na die behandeling ter zitting heeft de kinderrechter bij de nu bestreden beschikking een beslissing genomen.

3.De beslissing van de kinderrechter

De kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland (Lelystad) heeft op 14 december 2021 op het verzoek van de moeder een beslissing genomen. De kinderrechter heeft het verzoek van de moeder afgewezen.

4.Het hoger beroep

De moeder is het niet eens met de beslissing van de kinderrechter. Zij is in hoger beroep gegaan. Zij vraagt de beslissing van de kinderrechter te vernietigen en alsnog de ondertoezichtstelling van de kinderen te verlengen voor de duur van twaalf maanden subsidiair voor de duur van zes maanden en de GI te wijzigen.

5.De rechtszaak bij het hof

Het hof heeft de volgende stukken ontvangen:
- het beroepschrift van 11 maart 2022 met bijlage(n);
- een formulier namens de moeder van 31 maart 2022 met bijlage(n);
- een brief van de GI van 29 mei 2022;
- een formulier namens de moeder gedateerd op 21 juni 2022 met bijlage(n) (gedateerd op 22 juni 2022);
- een formulier namens de moeder van 24 juni 2022 met bijlage(n).
Het hof heeft [de minderjarige1] en [de minderjarige2] uitgenodigd om hun mening over de zaak te geven, maar zij hebben daar geen gebruik van gemaakt.
De zitting bij het hof was op 4 juli 2022. Aanwezig waren de moeder en haar advocaat.

6.De redenen voor de beslissing

6.1
De GI geeft aan dat de moeder niet-ontvankelijk is in haar verzoek in hoger beroep, omdat een ondertoezichtstelling niet met terugwerkende kracht kan worden verlengd. De GI heeft daarbij gewezen op een uitspraak van de Hoge Raad van 9 juli 2021, [1] een uitspraak van hof Amsterdam van 20 september 2021 [2] en van dit hof van 26 april 2022. [3]
6.2
De moeder stelt dat zij ontvankelijk is in haar verzoek en brengt daartoe naar voren dat zij tijdig heeft verzocht om verlenging van de ondertoezichtstelling. Zij heeft voor het einde van de toen geldende ondertoezichtstelling die op 3 december 2021 afliep, haar verzoek ingediend. Dat leidt dan ook niet tot niet-ontvankelijkheid van de moeder in haar verzoek.
6.3
Het is juist dat de moeder vóór het einde van de nog lopende ondertoezichtstelling haar verzoek tot verlenging heeft ingediend bij de kinderrechter. De moeder is desondanks niet-ontvankelijk in haar verzoek. Het hof zal hierna uitleggen waarom. Uit de hier eerder genoemde uitspraak van de Hoge Raad en uit de inmiddels vaste rechtspraak van de hoven (waaronder de onder 6.1. genoemde uitspraken) volgt dat het hof een ondertoezichtstelling niet meer kan verlengen nadat de maatregel van rechtswege is geëindigd na verloop van de door de kinderrechter eerder bepaalde duur.
In deze zaak heeft de kinderrechter in de bestreden beschikking de ondertoezichtstelling van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] niet verlengd. Dit betekent dat de in de beschikking van 2 december 2021 bepaalde duur van de ondertoezichtstelling van 2 december 2021 tot 16 december 2021 per die laatste datum van rechtswege is geëindigd. Het verzoek van de moeder is daarom niet ontvankelijk. Daaraan doet niet af dat de door de moeder beoogde maximale termijn van de verlenging nog niet is verstreken op dit moment.
6.4
De moeder heeft ter zitting van het hof nog naar voren gebracht dat de kinderrechter in de bestreden beschikking een verzoek tot verlening van een ondertoezichtstelling heeft afgewezen en niet een verzoek tot verlenging. Ze wijst er daarbij op dat de kinderrechter in haar beschikking van 2 december 2021 de ondertoezichtstelling verleend heeft tot 16 december 2021 en niet verlengd.
De tekst van het dictum van de beschikking van de kinderrechter van 2 december 2021 luidt inderdaad dat de ondertoezichtstelling verleend wordt tot 16 december 2021, maar de kinderrechter heeft daarvoor in deze beschikking nog overwogen dat de moeder om een verlenging heeft verzocht en dat de kinderrechter de ondertoezichtstelling zal verlengen. In de kop van de beschikking van 2 december 2021 wordt eveneens gesproken over een verlenging van de ondertoezichtstelling terwijl ook vaststaat dat de grondslag van deze beschikking is gebaseerd op het verzoek van de moeder om de ondertoezichtstelling te verlengen. Ook als de ondertoezichtstelling in het dictum niet een verschrijving zou zijn neemt die beslissing – die het hof overigens niet zal toetsen nu die beschikking niet aan het hof voorligt – niet weg dat in de daarop volgende beschikking - dat is de hier bestreden beschikking van 14 december 2021 - niet de ondertoezichtstelling is afgewezen maar de verlenging daarvan. In het inleidend verzoek en ook in haar beroepschrift heeft de moeder immers verzocht om de ondertoezichtstelling te verlengen. Dat staat ook in de kop van de bestreden beschikking: ‘Beschikking van de kinderrechter over een verlenging van de ondertoezichtstelling.’ Dat wijst er – anders dan de moeder wil – niet op dat de afwijzing van de kinderrechter een verzoek tot verlening van een ondertoezichtstelling betrof. Het betoog van de moeder faalt dan ook. Ten overvloede wijst het hof de moeder erop dat het haar bij wet als ouder ook niet is toegestaan een dergelijk verzoek te doen. Dat kan pas indien de raad niet tot indiening van een dergelijk verzoek overgaat.
6.5
De moeder stelt voorts dat een zogenaamde rechtmatigheidstoetsing van de bestreden beslissing moet plaatsvinden. De moeder heeft daarbij evenwel onvoldoende belang, om navolgende reden. Als gezegd kan een beoordeling van de bestreden beschikking niet meer leiden tot verlenging van de ondertoezichtstelling. Op zichzelf terecht wijst de moeder erop dat in de door haar genoemde andere beschikking van de Hoge Raad van 9 juli 2021 [4] is overwogen dat indien de periode waarvoor een machtiging (tot uithuisplaatsing of ondertoezichtstelling) is gegeven ten tijde van de uitspraak in hoger beroep is verstreken, het hof aan de hand van de aangevoerde grieven heeft te beoordelen of de bestreden beslissing terecht is gegeven. Het hof overweegt evenwel dat deze beoordeling op zijn plaats is indien in eerste aanleg een jeugdbeschermingsmaatregel is getroffen waartegen door een belanghebbende ouder of de minderjarige in kwestie hoger beroep is ingesteld. Er is dan immers sprake van een overheidsinbreuk op door artikel 8 lid 1 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) beschermde rechten, waartegen in hoger beroep moet kunnen worden opgekomen. Verzoeker of verzoekster verliest dan niet zijn/haar belang op de enkele grond dat de maatregel inmiddels is verlopen. In het onderhavige geval is door de GI het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling ingetrokken. Van een inbreuk door de overheid op een door artikel 8 lid 1 EVRM beschermd recht is aldus geen sprake (meer).
6.6
Al het overige dat de moeder heeft aangevoerd kan evenmin tot een ander oordeel leiden. Het hof zal de moeder niet-ontvankelijk verklaren in haar verzoek in hoger beroep.

7.De beslissing

Het hof:
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar verzoek in hoger beroep;
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.P. den Hollander, I.A. Vermeulen en
M.A.F. Veenstra, in samenwerking met mr. E.L.K. Bijma, griffier. De beschikking is in het openbaar uitgesproken op 21 juli 2022.