Uitspraak
wonende te [woonplaats],
gevestigd te Amsterdam,
wonende te [woonplaats],
wonende te [woonplaats],
2.Uitgangspunten en feiten
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
9 juli 2021.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 juli 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door de vader van een minderjarige. De vader verzocht om cassatie tegen een beschikking van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, die de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige had bekrachtigd. De minderjarige was eerder onder toezicht gesteld door de kinderrechter, en deze ondertoezichtstelling was meerdere keren verlengd. De vader betoogde dat de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing niet mogelijk was, omdat de ondertoezichtstelling op 24 november 2019 was geëindigd en de kinderrechter deze pas op 28 november 2019 opnieuw had verlengd. De Hoge Raad oordeelde dat de kinderrechter de ondertoezichtstelling had verlengd, ook al was deze eerder geëindigd, en dat het hof bij zijn beslissing op het hoger beroep moest uitgaan van deze verlenging. De Hoge Raad verwierp het beroep van de vader, omdat de klachten die hij naar voren had gebracht niet tot cassatie konden leiden. De beslissing van de Hoge Raad bevestigt het gesloten stelsel van rechtsmiddelen in het jeugdrecht, waarbij de verlenging van de ondertoezichtstelling effect sorteert, ook al is er een tijdsverloop tussen de beëindiging en de verlenging.