ECLI:NL:GHARL:2022:3316

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
26 april 2022
Publicatiedatum
26 april 2022
Zaaknummer
200.306.619
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en rechtmatigheidstoetsing in jeugdzaken

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 26 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van een ondertoezichtstelling van minderjarigen. De gecertificeerde instelling (GI) Stichting Samen Veilig Midden-Nederland had verzocht om de ondertoezichtstelling van de minderjarige [de minderjarige2] te verlengen, maar de kinderrechter had dit verzoek afgewezen. De vader van de kinderen was in hoger beroep gegaan tegen deze beslissing, maar het hof heeft geoordeeld dat de GI en de vader niet-ontvankelijk zijn in hun verzoeken. De kinderrechter had eerder de ondertoezichtstelling van [de minderjarige3] verlengd, maar de ondertoezichtstelling van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] was niet verlengd, waardoor deze van rechtswege eindigde. Het hof heeft vastgesteld dat het niet mogelijk is om met terugwerkende kracht een ondertoezichtstelling te verlengen. Bovendien heeft het hof geoordeeld dat er geen rechtmatigheidstoetsing hoeft plaats te vinden, omdat er geen sprake meer is van een overheidsinbreuk op het gezinsleven van de vader, nu de ondertoezichtstelling niet is verlengd. De beslissing van het hof houdt in dat de GI en de vader niet-ontvankelijk worden verklaard in hun verzoeken in hoger beroep en dat het meer of anders verzochte wordt afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummers gerechtshof 200.306.619 en 200.307.165
(zaaknummer rechtbank Gelderland 395101)
beschikking van 26 april 2022
inzake
de gecertificeerde instelling
Stichting Samen Veilig Midden-Nederland,
gevestigd te Utrecht,
verzoekster in hoger beroep in de zaak met zaaknummer 200.306.619,
belanghebbende in hoger beroep in de zaak met zaaknummer 200.307.165,
verder te noemen: de GI,
en
[de vader],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep in de zaak met zaaknummer 200.307.165,
belanghebbende in hoger beroep in de zaak met zaaknummer 200.306.619,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. W.F. van Oostveen te Deventer,
en
[de moeder],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerster in hoger beroep in beide zaken,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J.H. Lodewijk te Wezep, gemeente Oldebroek.

1.1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem (hierna ook: de kinderrechter), van
1 december 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna ook: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties van de GI in de zaak met zaaknummer 200.306.619, ingekomen op 10 februari 2022;
- het beroepschrift met producties van de vader in de zaak met zaaknummer 200.307.165, ingekomen op 22 februari 2022;
- het verweerschrift met producties van de moeder in beide zaken.
2.2
De minderjarigen [de minderjarige1] en [de minderjarige2] (zie 3.1) hebben ieder in een brief aan het hof hun mening kenbaar gemaakt met betrekking tot het verzoek en zij hebben op 28 maart 2022 een gesprek gehad met een raadsheer van het hof.
2.3
Het hof heeft de twee hoger beroepen tijdens de mondelinge behandeling van
29 maart 2022 tegelijk behandeld. Daarbij waren aanwezig:
- een vertegenwoordiger van de GI;
  • de vader en zijn advocaat;
  • de moeder en haar advocaat.
  • een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming (verder te noemen: de raad).

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van:
- [de minderjarige1] ( [de minderjarige1] ), geboren [in] 2004 te [plaats1] ;
- [de minderjarige2] ( [de minderjarige2] ), geboren [in] 2007 te [plaats2] , en
- [de minderjarige3] ( [de minderjarige3] ), geboren [in] 2009 te [woonplaats1] ,
gezamenlijk te noemen: de kinderen. De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over de kinderen. De kinderen wonen bij de moeder.
3.2
Bij beschikking van 9 december 2020 heeft de kinderrechter op verzoek van de raad [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] onder toezicht gesteld van de GI tot 9 december 2021.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de kinderrechter op verzoek van de GI de ondertoezichtstelling van [de minderjarige3] verlengd tot 9 december 2022. De kinderrechter heeft het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] afgewezen.
4.2
De GI en de vader zijn in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Zij verzoeken het hof de bestreden beschikking deels te vernietigen en, opnieuw beschikkende, het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] alsnog toe te wijzen.
4.3
De moeder voert verweer en zij vraagt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Verzoek met betrekking tot [de minderjarige1]
5.1
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de GI het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [de minderjarige1] ingetrokken, omdat zij [in] 2022 achttien jaar zal worden. Het hof maakt hieruit op dat de GI de gronden van het hoger beroep voor zover die betrekking hebben op de afwijzing van het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [de minderjarige1] niet handhaaft. Dit brengt mee dat het hof de GI in zoverre niet-ontvankelijk zal verklaren in dat verzoek in hoger beroep.
5.2
De vader heeft gezegd zijn hoger beroep te willen handhaven. Aangezien de GI het verlengingsverzoek van de ondertoezichtstelling van [de minderjarige1] heeft ingetrokken, ligt aan het hof niet langer een beslissing voor op dat verzoek. De vader heeft dan ook geen belang meer bij zijn verzoek in hoger beroep zodat het hof hem in zoverre niet-ontvankelijk zal verklaren.
Verzoek met betrekking tot [de minderjarige2]
5.3
De kinderrechter kan een ondertoezichtstelling verlengen met maximaal een jaar. Dat staat in artikel 1:260 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek. De kinderrechter kan de ondertoezichtstelling alleen verlengen als is voldaan aan de gronden genoemd in artikel 1:255 BW.
5.4
In deze zaak heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling van [de minderjarige2] niet verlengd. Dit betekent dat de ondertoezichtstelling van [de minderjarige2] van rechtswege per 9 december 2021 is geëindigd. Het hof kan niet alsnog met terugwerkende kracht een ondertoezichtstelling verlengen. [1]
5.5
De vraag is of een zogenaamde rechtmatigheidstoetsing van deze beslissing moet plaatsvinden. Gelet op het door artikel 8 Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) gewaarborgde recht op eerbiediging van zijn gezinsleven, zou de vader een rechtens relevant belang kunnen hebben om de rechtmatigheid van de bestreden beschikking te laten toetsen en behoort aan hem niet zijn procesbelang te worden ontzegd op de enkele grond dat de periode waarvoor de maatregel gold, inmiddels is verstreken.
5.6
Een ondertoezichtstelling vormt een inbreuk op het gezinsleven. De kinderrechter heeft alleen besloten de ondertoezichtstelling niet te verlengen, zodat dus geen sprake (meer) is van een overheidsinbreuk op de door artikel 8 EVRM beschermde rechten. Het hof komt daarom niet toe aan een rechtmatigheidstoetsing.
5.7
Op grond van het vorenstaande zal het hof zowel de GI als de vader niet-ontvankelijk verklaren in hun verzoeken in hoger beroep met betrekking tot de afwijzing door de kinderrechter van het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [de minderjarige2] .

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
in de zaak met zaaknummer 200.306.619:
verklaart de GI niet-ontvankelijk in haar verzoeken in hoger beroep;
in de zaak met zaaknummer 200.307.165:
verklaart de vader niet-ontvankelijk in zijn verzoeken in hoger beroep;
in beide zaaknummers
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.B. Knottnerus, J.H. Lieber en D.J.M. van de Voort en is op 26 april 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.

Voetnoten

1.Hoge Raad 9 juli 2021 ECLI:NL:HR:2021:1113, r.o. 3.2