Uitspraak
1.Het verloop van de procedure in hoger beroep
- het tussenarrest van 20 juli 2021
- het verslag (proces-verbaal) van de mondelinge behandeling die op 22 oktober 2021 is gehouden
- de memorie van grieven
- de memorie van antwoord
- een akte van de Kerk van 17 november 2021.
2.De kern van de zaak
3.Het oordeel van het hof
“[d]
e brief die u nu in handen hebt hebben wij u eerder gestuurd begin 2020[hof: bedoeld is kennelijk eind 2019]
maar toen bleek deze onbestelbaar.”
“In tweede instantie heeft zij[hof: moeder]
, ze maar, eh.. een verzoek gedaan aan mijn broer [appellant] , van jongen, dat graf moet weg, wil jij dat doen,”
“voor 1 april….zou ik doen”
“ja, ik heb het ook niet uit mijn eigen dinge..gedaan, het moest, dat moest voor 1 april geloof ik, dus toen zijn we hier nog op een donderdagavond heengegaan, …?”
“mijn moeder had gevraagd om erbij te zijn om te kijken of het goed ging”) en heeft niets gedaan om dit te voorkomen. [appellant] wist of behoorde te weten dat hun gezamenlijk handelen – ongeacht ieders aandeel daarin – gevaar schiep voor het ontstaan van schade zoals deze is geleden. De kans op het toebrengen van deze schade had hem en [naam1] dan ook in de zin van art. 6:166 lid 1 BW van dat handelen moeten weerhouden.
de Kerkde nieuwe grafsteen heeft laten plaatsen en heeft betaald. Naar het oordeel van het hof heeft de Kerk voldoende onderbouwd dat dit zo is. Zij heeft in de procedure bij de rechtbank een factuur overgelegd van 29 oktober 2019 van de Baarnsche Steenhouwerij Kreuning b.v. (hierna: de Steenhouwerij) met factuurnummer 308349 ter hoogte van € 4.995,- incl. BTW. Uit de omschrijving op de factuur volgt dat deze betrekking heeft op het monument van de pastoor. [appellant] wijst erop dat de factuur is gericht aan de ‘Kerkhof Comm. Parochie H. Nicolaas Eemne’ en niet aan de Kerk zelf. Waarom [appellant] dit aangrijpt om ter discussie te stellen dat de Kerk een nieuwe grafsteen heeft laten plaatsen, begrijpt het hof niet. De Kerk heeft al in de aansprakelijkheidsstelling van 9 april 2015 aan [appellant] toegelicht wat de rol van de kerkhofcommissie is en hoe zij zich verhoudt tot de Kerk. In hoger beroep heeft de Kerk onder verwijzing naar het Kerkhofreglement 2016 nogmaals toegelicht dat het kerkbestuur een locatieraad heeft aangesteld, die op haar beurt de kerkhofcommissie heeft aangesteld en haar heeft belast met het beheer en onderhoud van de begraafplaats. Dat verklaart dat de kerkhofcommissie de opdracht aan de Steenhouwerij heeft gegeven en dat de factuur aan haar is gericht. De kerkhofcommissie valt uiteindelijk onder het bestuur van de Kerk. De Kerk heeft de factuur ook aan de Steenhouwerij betaald. In hoger beroep heeft de Kerk een betaalbevestiging overgelegd waaruit volgt dat op 3 november 2019 vanaf een op naam van de Kerk gestelde bankrekening een bedrag van € 4.995,- is overgemaakt naar de Steenhouwerij, onder vermelding van het eerder genoemde factuurnummer. Door de betaling van de factuur voor het laten plaatsen van een nieuwe grafsteen heeft de Kerk schade geleden. [appellant] moet deze schade vergoeden.