Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De vaststaande feiten
subsidiairte beslissen zoals de rechtbank in goede justitie juist en redelijk acht.
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding, waarbij de appellant, de man, vordert dat de vrouw, de geïntimeerde, wordt bevolen om de DigiD-gegevens van hun minderjarige kind aan hem te verstrekken. De kortgedingrechter had eerder de vordering van de man afgewezen, wat leidde tot het hoger beroep. Het hof overweegt dat de voorzieningenrechter de vordering ten onrechte heeft afgewezen, omdat de vrouw heeft verklaard dat de DigiD-gegevens van het kind zijn verwijderd. Het hof stelt vast dat de zaak niet geschikt is voor een beslissing in kort geding, omdat er al meerdere procedures lopen en de bodemprocedure nog niet is afgerond. De man heeft zijn vordering in hoger beroep vermeerderd, maar het hof oordeelt dat deze vermeerdering niet kan worden toegewezen. Het hof verwerpt het hoger beroep en bepaalt dat iedere partij haar eigen kosten draagt. De uitspraak van het hof is gedaan op 29 maart 2022.