ECLI:NL:GHARL:2022:10075

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 november 2022
Publicatiedatum
23 november 2022
Zaaknummer
21-000965-21
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bedreiging van de minister-president via Twitter

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 30 november 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Gelderland. De verdachte is beschuldigd van bedreiging van de minister-president, Mark Rutte, via een tweet op 23 april 2020. Het hof heeft de bedreiging bewezen verklaard, ondanks de verweren van de verdediging dat de minister-president de tweet niet had gezien en dat er geen redelijke vrees kon ontstaan voor de uitvoering van de bedreiging. Het hof oordeelt dat de tweet, die de minister-president '100% dood' verklaarde, voldoende ernstig was om bij de minister-president vrees te veroorzaken. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 40 dagen, met aftrek van het voorarrest, en een contactverbod met de minister-president voor de duur van drie jaar. Ook is de telefoon waarmee de bedreigende tweet is verstuurd verbeurd verklaard. Het hof heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de bedreiging, de maatschappelijke impact en de eerdere veroordelingen van de verdachte. De uitspraak benadrukt het belang van de veiligheid van politici in een democratische rechtsstaat.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000965-21
Uitspraak d.d.: 30 november 2022
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 12 februari 2021 met parketnummer 05-112870-20 in de strafzaak tegen

[voor- en achternamen verdachten] ,

geboren op [geboortedatum verdachte] 1970 in [geboorteplaats verdachte] ,
wonende aan het [woonadres verdachte] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 16 november 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw, mr. M.M.C. Glismeijer, naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van het hoger beroep

Verdachte heeft blijkens de akte instellen hoger beroep van 25 februari 2021 onbeperkt hoger beroep ingesteld. Verdachte kan in dat beroep echter niet worden ontvangen voor zover het gaat om de vrijspraak van de aan verdachte oorspronkelijk onder feit 1 ten laste gelegde (poging tot) bedreiging van de koning, nu de wet daartegen van de zijde van verdachte geen hoger beroep mogelijk maakt. Het hof zal verdachte in zoverre niet-ontvankelijk verklaren in het hoger beroep.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft verdachte veroordeeld voor de bedreiging van Mark Rutte (hierna: de minister-president) via een bericht op Twitter en heeft verdachte daarvoor een gevangenisstraf voor de duur van vijfenveertig dagen en een dadelijk uitvoerbare maatregel op grond van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht voor de duur van drie jaren opgelegd, waarmee het verdachte verboden is om contact te hebben met de minister-president.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere strafoplegging komt. Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg en voor zover thans in hoger beroep nog aan de orde – tenlastegelegd dat:
2.
hij op of omstreeks 23 april 2020 te [woonadres verdachte] M. Rutte (premier van Nederland) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door een bericht op Twitter te plaatsen met de tekst: ''Rutte is v voor maandag ochtend dood 100% en NIEMAND zal er voor worden veroordeeld want deze man plaagt genocide samen met Ik n billwmlilleetjw nu gates die ook al en zoals het vaticaan en onze incest familie die zich al 100 jaar iligaal op de wereld door spa homatistoache mach'', althans woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze – in geval van bewezenverklaring – in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewijsmiddelen

De hierna te noemen bewijsmiddelen betreffen – tenzij anders vermeld – bijlagen van het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van de politie Oost-Nederland, genummerd ON5R020035 Caravaggio, opgemaakt door [verbalisant 1] , brigadier van politie Oost-Nederland, gesloten en getekend op 4 mei 2020, doorgenummerde pagina’s 1-68.
1. een
proces-verbaal aangifte, genummerd PL1500-2020115129-1, opgemaakt door [verbalisant 2] , inspecteur van politie Den Haag, als bijlage op
pagina’s 13-15, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als
verklaring van [aangever] namens M. Rutte:
Op pagina 13:
Ik ben beveiligingsautoriteit bij het ministerie van algemene zaken door de heer M. Rutte, minister-president, gemachtigd tot het doen van aangifte van bedreiging.
Op 23 april 2020 werd ik door het Team Bedreigde Politici van de politie Den Haag in kennis gesteld van een bedreiging tegen de minister-president. Blijkens de informatie die mij werd verstrekt werd de minister-president bedreigd in een bericht dat was geplaatst op de website van Twitter.
Op pagina 14:
De bedreigende tweet (het hof begrijpt uit het bewijsmiddel: het bericht op Twitter) werd op 23 april 2020 om 00:37 uur geplaatst door de gebruiker van het Twitter-account [naam Twitter-account] .
De inhoud betreft:
"
Rutte is v voor maandag ochtend dood 100% en NIEMAND zal er voor worden veroordeeld want deze man plaagt genocide samen met Ik n billwmlilleetjw nu gates die ook al en zoals het vaticaan en onze incest familie die zich al 100 jaar iligaal op de wereld door spa homatistoache mach"
Ik heb het Twitter account van deze persoon bekeken. Ik zag dat de coverfoto op het profiel van een account een foto betrof waarop een mij onbekende man met een vuurwapen tegen zijn hoofd stond afgebeeld.
De minister-president werd door mij in kennis gesteld van de inhoud van voornoemde tweet. Hij voelt zich hierdoor ernstig bedreigd en wenst hiervan aangifte te doen. Het feit dat deze persoon kennelijk in het bezit is van een vuurwapen, maakt de dreiging die vanuit dit bericht gaat nog ernstiger.
2. een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5° van het Wetboek van Strafvordering, te weten een
machtiging van de heer M. Rutte, als bijlage op pagina
15B, voor zover – zakelijk weergegeven – inhoudende:
hierbij machtig ik, Mark Rutte, als minister-president, de heer [aangever] , tot het doen van aangifte van bedreiging. De bedreigende tweet werd op donderdag 23 februari 2020 om 00:37 uur geplaatst op Twitter door de gebruiker van het Twitter-account [naam Twitter-account] . Ik voel mij bedreigd door de tweet.
3. een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5° van het Wetboek van Strafvordering, te weten een
schermafbeelding van voornoemde tweet, als bijlage op
pagina 15A, voor zover – zakelijk weergegeven – inhoudende:
4. de
verklaring van verdachte ter terechtzittingvan dit hof
van 16 november 2022, in het bijzonder zoals weergegeven in het proces-verbaal van de terechtzitting van dit hof van 16 november 2022, voor zover – zakelijk weergegeven – inhoudende:
Ik ga ervan uit dat ik die tweet (het hof begrijpt: de tweet waarop bewijsmiddelen 1 tot en met 3 zien) gestuurd hebt. Ik was die nacht thuis in [woonadres verdachte] . U, voorzitter, houdt mij voor dat Mark Rutte de tweet heeft gezien en zich bedreigd heeft gevoeld. Nou het zou goed kunnen dat hij zich bedreigd heeft gevoeld door het zien van mijn tweet.

Overweging met betrekking tot het bewijs

De advocaat-generaal heeft zich, kort weergegeven, op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen verklaard. De minister-president heeft de tweet onder ogen gekregen, het betreft een doodsbedreiging en die is onder zodanige omstandigheden geschied, dat daarbij in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat de bedreiging ten uitvoer zou kunnen worden gelegd.
Door de raadsvrouw van verdachte is vrijspraak bepleit. Daartoe is, zakelijk weergegeven, primair aangevoerd dat de tweet is geplaatst op donderdag 23 april 2020 en dat de minister-president die tweet pas op dinsdag 28 april 2020 onder ogen heeft gekregen. Dat is een dag na de maandagochtend die in de tweet wordt genoemd. Op het moment van kennisname van de tweet door de minister-president was derhalve al gebleken dat het betekenisloze woorden waren, waardoor bij de minister-president niet in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat de bedreiging ten uitvoer zou (kunnen) worden gelegd. Subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat verdachte geen (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de bedreiging van de minister-president, omdat hij niet de bedoeling heeft gehad om hem te bedreigen. Het enkele plaatsen van het bericht op Twitter en het adresseren van het bericht (zogenoemd '
taggen') aan de Nederlandse Omroep Stichting (NOS) is daarvoor niet voldoende.
Verdachte heeft voorts betwist dat de minister-president de tweet daadwerkelijk onder ogen heeft gekregen.
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde deels wordt weersproken door de hierboven gebezigde bewijsmiddelen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Met betrekking tot de verweren die door de raadsvrouw zijn gevoerd overweegt het hof als volgt.
Volgens vaste jurisprudentie is voor een veroordeling ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht volgens de Hoge Raad onder meer vereist dat de bedreigde daadwerkelijk van de bedreiging op de hoogte is geraakt en de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied, dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen. Voorts moet het opzet van de verdachte zijn gericht op zowel het daadwerkelijk op de hoogte raken van de bedreiging door de bedreigde als op het ontstaan van die vrees bij de bedreigde. Voorwaardelijk opzet is daarvoor voldoende (vgl. o.a. HR 11 september 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX4474).
Uit de bewijsmiddelen leidt het hof af dat de tweet de minister-president heeft bereikt en dat daarmee de bedreigde daadwerkelijk op de hoogte is geraakt van de bedreiging. De tekst van de bedreiging bevat de aankondiging dat de minister-president – kort gezegd – '100% dood' zal zijn en dat dit voor een niet nader genoemde maandagochtend zal zijn. Het verweer van de raadsvrouw dat bij het passeren van de eerstvolgende maandagochtend de woorden betekenisloos zouden zijn gebleken, gaat naar het oordeel van het hof dan ook niet op, eveneens gezien de aard van de doodsbedreiging en de omstandigheden waaronder deze is geschied, mede in het licht van de profielfoto met daarop een foto van verdachte met een op een vuurwapengelijkend voorwerp. Deze zijn zodanig dat bij de minister-president in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen, ook al was er een maandag verstreken toen hij kennis kreeg van de bedreiging. Het hof volgt de raadsvrouw daarom niet in haar primaire verweer.
Voorts heeft verdachte ter terechtzitting in hoger beroep verklaard – zoals een en ander ook is opgenomen in bewijsmiddel 4 – dat hij zich kan voorstellen dat de minister-president zich bedreigd heeft kunnen voelen. Door desondanks het bericht openbaar op Twitter te plaatsen heeft verdachte – zich bewust van de aanmerkelijke kans dat de minister-president zich bij het zien van de tweet, daardoor bedreigd zou kunnen voelen – minst genomen het voorwaardelijk opzet gehad dat de minister-president op de hoogte zou raken van zijn bedreigende tweet en op het ontstaan van vrees bij de minister-president. Het hof volgt de raadsvrouw daarom ook niet in haar subsidiaire verweer.

Bewezenverklaring

Door de wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
2.
hij op
of omstreeks23 april 2020 te [woonadres verdachte] M. Rutte (premier van Nederland) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht
en/of met zware mishandeling, door een bericht op Twitter te plaatsen met de tekst: ''Rutte is v voor maandag ochtend dood 100% en NIEMAND zal er voor worden veroordeeld want deze man plaagt genocide samen met Ik n billwmlilleetjw nu gates die ook al en zoals het vaticaan en onze incest familie die zich al 100 jaar iligaal op de wereld door spa homatistoache mach''
, althans woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De rechtbank Gelderland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijfenveertig dagen, met aftrek van het voorarrest, en een dadelijk uitvoerbare maatregel op grond van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht gedurende drie jaren, namelijk een contactverbod met de minister-president.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van veertig dagen, met aftrek van het voorarrest, en een dadelijk uitvoerbare maatregel op grond van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht gedurende drie jaren, namelijk een contactverbod met minister-president en een locatieverbod voor Den Haag.
De raadsvrouw heeft verzocht om een strafoplegging die het door verdachte ondergane voorarrest niet overschrijdt, waarbij de raadsvrouw in bijzonder heeft verzocht om de oplegging van een taakstraf. Voorts heeft de raadsvrouw verzocht in strafmatigende zin rekening te houden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte en de toepasselijkheid van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreiging van de minister-president via Twitter door daar een bericht te plaatsen waarin hij suggereert dat de minister-president '100% dood' zal zijn. Het plaatsen van dergelijke berichten op het internet via een veelal niet direct te herleiden internetaccount is een ernstige en laakbare vorm van bedreiging. Veelal is niet direct duidelijk wat de concrete ernst is van de geuite bedreiging waardoor in de eerste plaats rekening moet worden gehouden met het ergste scenario, met alle maatschappelijke gevolgen, zoals acute inzet van politie en justitie, van dien. Dergelijke bedreigingen worden daardoor als beangstigend ervaren door slachtoffers en de daarmee gepaard gaande inzet versterkt gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving.
Bedreiging is voor een slachtoffer in algemene zin zeer ingrijpend en veroorzaakt gevoelens van angst en onveiligheid. Dat het een ernstig feit betreft volgt ook uit het feit dat de wetgever het delict tevens heeft opgenomen in de regelingen met betrekking tot de terbeschikkingstelling en de toepasselijkheid van voorlopige hechtenis. In dit geval betreft het bovendien de bedreiging van een politicus. In een democratische rechtsstraat is het van bijzonder belang dat (alle) politici – ongeacht hun politieke achtergrond – hun werk, dat per definitie in de openbaarheid ten behoeve van de maatschappij plaatsvindt, zonder angst voor en beperkingen in hun veiligheid kunnen verrichten. Dat verdachte hier geen oog voor heeft gehad, rekent het hof hem aan.
Mede door de laagdrempelige en lichtvaardige wijze waarop deze berichten kunnen worden geplaatst moeten dergelijke bedreigingen, vanuit het oogpunt van generale preventie, naar het oordeel van het hof hard worden aangepakt. Het hof is dan ook van oordeel dat voor een dergelijk feit in beginsel geen aansluiting kan worden gezocht bij het rechterlijk oriëntatiepunt voor straftoemeting dat ziet op bedreiging, dat uitgaat van een geldboete van € 250,-. Het hof heeft gelet op de door Nederlandse rechters voor soortgelijke zaken opgelegde straffen, waaronder de volgende recente uitspraken: rechtbank Den Haag 19 januari 2022 ECLI:NL:RBDHA:2022:933 en ECLI:NL:RBDHA:2022:935, gerechtshof 10 februari 2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:327, rechtbank Rotterdam 11 februari 2022, ECLI:NL:RBROT:2022:2790, rechtbank Noord-Holland 15 maart 2022, ECLI:NL:RBNHO:2022:2210, en rechtbank Rotterdam 25 maart 2022, ECLI:NL:RBROT:2022:2238. Op basis daarvan acht het hof de door advocaat-generaal gevorderde gevangenisstraf in beginsel passend en geboden.
Het hof heeft verder gekeken naar het strafblad van verdachte. Daaruit blijkt dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor met name vermogens- en geweldsdelicten, waaronder door de politierechter op 24 november 2016 voor bedreiging. Het gros van verdachtes veroordelingen dateert echter van meer dan vijf jaren geleden. Hoewel dit in de regel strafverzwarend zou kunnen meewegen, ziet het hof in het tijdsverloop tussen de veroordelingen en het huidige feit aanleiding om dat niet in strafverzwarende zin mee te wegen. Het hof heeft daarbij ook meegewogen dat verdachte al een periode van vierentachtig dagen in voorarrest heeft doorgebracht. Anders dan de raadsvrouw is het hof van oordeel dat van de toepassing van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht geen strafmatigende werking uitgaat, maar slechts een strafmaximumbeperkende werking.
Het hof heeft verder kennisgenomen van de over verdachte uitgebrachte rapportages, waarin onder meer zijn verminderde toerekeningsvatbaarheid aan de orde wordt gesteld, en wat door en namens verdachte naar voren is gebracht met betrekking tot zijn persoonlijke omstandigheden. Het beeld dat daaruit naar voren komt, is niet erg positief. Bij verdachte leeft een hardnekkig anti-overheidssentiment, volgens de reclassering door het door hem waargenomen onrecht. Verdachte wordt door de reclassering aangemerkt als een problematische complotdenker die niet ontvankelijk is voor gedragsverandering. Bij verdachte is geen motivatie voor interventies, die op zich wel geïndiceerd zijn. Het risico dat verdachte opnieuw zal overgaan tot bedreiging met geweld wordt hoog ingeschat. Het risico op daadwerkelijk uitvoeren van geweld wordt laag ingeschat, maar niet uitgesloten. Het is daardoor niet zo zeer de vraag of verdachte zal recidiveren, maar wanneer verdachte zal recidiveren, aldus de reclassering. De reclassering adviseert om die reden tot een onvoorwaardelijke straf.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft het hof zich een beeld kunnen vormen van verdachte. Verdachte heeft ter zitting nadere toelichting gegeven op het beeld dat door de reclassering over hem is geschetst. Hij heeft daarbij ook bepaalde uitlatingen over overheidsfunctionarissen gedaan die onfatsoenlijk zijn en mogelijk de grens van het toelaatbare overschrijden. Dat geeft te denken en zou naar het oordeel van het hof in de regel nopen tot oplegging van een fors voorwaardelijk strafdeel om verdachte ervan te doordringen zich niet opnieuw schuldig te maken aan een strafbaar feit. Het probleem daarvan is echter dat op voorhand duidelijk is dat zo’n voorwaardelijke straf verdachte er hoogstwaarschijnlijk niet van zal weerhouden zijn stellige overtuiging uit te dragen, met mogelijke strafbare feiten tot gevolg. Na de daaropvolgende tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk strafdeel, zou het gewenste effect al teniet zijn gedaan. Dat acht het hof onwenselijk. Het hof ziet wel mogelijkheden om recidive te voorkomen door middel van het opleggen van een vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht. Deze maatregel blijft gedurende de gehele looptijd ervan effectief omdat er bij elke overtreding opnieuw strafrechtelijk kan worden opgetreden. Het hof zal daarom overgaan tot het opleggen van een contactverbod met de minister-president, waarvan de persoonsgegevens hieronder nader zullen worden genoemd. Het hof zal niet overgaan tot het opleggen van een locatieverbod voor Den Haag, zoals gevorderd door de advocaat-generaal, nu verdachte heeft aangegeven daar vrienden te hebben die hij bezoekt en daarnaast de gehele gemeente Den Haag een te ruime bepaling is van het gebied waar verdachte niet zou mogen komen.
Het hof legt deze maatregel op voor de duur van drie jaren. Verder bepaalt het hof dat voor elke keer dat verdachte niet aan het contactverbod van de maatregel voldoet ten hoogste één week vervangende hechtenis ten uitvoer kan worden gelegd. Tot slot bepaalt het hof dat deze maatregel dadelijk uitvoerbaar is, omdat er gelet op het hierboven overwogene ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een strafbaar feit pleegt, in het bijzonder bedreiging of belediging van overheidsfunctionarissen, dan wel dat hij zich belastend zal gedragen tegen bepaalde personen, in het bijzonder overheidsfunctionarissen.
Samenvattend legt het hof aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van veertig dagen, met aftrek van het voorarrest, en een dadelijk uitvoerbare vrijheidsbeperkende maatregel voor de duur van drie jaren, inhoudend een contactverbod met de minister-president, op.

Beslag

De rechtbank heeft de bij verdachte in beslag genomen Samsung-telefoon verbeurd verklaard omdat die aan verdachte toebehoort en het feit met betrekking tot die telefoon is begaan.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de beslissing van de rechtbank op dat punt overneemt.
De raadsvrouw heeft zich voor wat betreft het beslag aan het oordeel van het hof gerefereerd.
De Samsung-telefoon van verdachte is blijkens de kennisgeving van inbeslagneming op pagina 21 van het dossier nog niet teruggegeven aan verdachte en verdachte heeft geen afstand gedaan van zijn telefoon. Uit het proces-verbaal van de terechtzitting bij de rechtbank Gelderland van 29 januari 2021, in het bijzonder pagina 3 van dat proces-verbaal, volgt dat verdachte het bericht – waarmee hij het onder 2 tenlastegelegde en bewezenverklaarde heeft begaan – met behulp van die telefoon heeft geplaatst. Die telefoon behoort verdachte toe. Het hof zal de telefoon daarom verbeurdverklaren, omdat met behulp van de telefoon het bewezenverklaarde feit is begaan. Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 24, 33, 33a, 38v, 38w, 63 en 285 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 1 primair en 1 subsidiair tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
40 (veertig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Legt op de
maatregelstrekkende tot
beperkingvan de
vrijheidinhoudende dat de veroordeelde voor de duur van
3 (drie) jarenop geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met
Mark RUTTE, geboren op [gegevens minister-president] . De politie ziet toe op de handhaving van dit contactverbod.
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt ten hoogste
1 (één) weekvoor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan. De totale duur van de ten uitvoer te leggen vervangende hechtenis bedraagt ingevolge de wet ten hoogste
6 (zes) maanden.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
Beveelt dat de opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
Verklaart verbeurdhet in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten: een Samsung-telefoon, goednummer PL0600-2020181082-2249884, kennisgeving van inbeslagneming op pagina 21 van het dossier.
Aldus gewezen door
mr. W.A. Holland, voorzitter,
mr. K.A.J.M. Wetzels en mr. H.M. Braam, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. R. van Maaren, griffier,
en op 30 november 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.