Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
Beheermaatschappij [appellante] B.V.,
mr. [geïntimeerde1]in haar hoedanigheid van curator in het faillissement van
mr. [geïntimeerde1],
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
2.De vaststaande feiten
3.De motivering van de beslissing in hoger beroep
20 april 2018 om, na een verzoek daartoe door de curator, het verweerschrift van [appellanten] c.s. van 16 april 2018 (deels) te weigeren. [appellanten] c.s. stelt dat de rechtbank het beginsel van hoor en wederhoor heeft geschonden (artikel 19 Rv) door haar verweerschrift (deels) te weigeren zonder haar in de gelegenheid te hebben gesteld om te reageren op het verzoek van de curator om het verweerschrift deels buiten beschouwing te laten.
“De onderliggende overeenkomsten bij deze pandaktes heeft u echter nog niet verstrekt”.Zij vraagt in die brief om (onder meer) deze stukken uiterlijk op
16 november 2016 aan te leveren. Per e-mail van 23 november 2016 (13.28 uur)schrijft de curator aan [appellanten] c.s. dat zij het pandrecht op onder meer de voorraden van Import nog niet inhoudelijk heeft kunnen beoordelen omdat de onderliggende kredietdocumentatie nog niet door [appellanten] c.s. is aangeleverd. [appellanten] c.s. voert aan dat zij de pandakte die ten grondslag ligt aan de pandlijsten per e-mail van 24 november 2016 aan de curator heeft gestuurd. Zij heeft een kopie van de betreffende e-mail overgelegd en metagegevens waaruit volgens haar blijkt dat de e-mail ook daadwerkelijk door de curator is ontvangen. De curator betwist dit.
“volgens mij heb ik dit gedaan door de stukken die ik ontving van accountskantoor VBA van Braak naar u door te sturen”. Tot slot heeft [appellanten] c.s. ook tijdens het faillissementsverhoor van 20 december 2016 geen melding gemaakt van de e-mail van 24 november 2016. In het proces-verbaal van het faillissementsverhoor staat juist opgenomen dat [appellanten] c.s. heeft afgesproken:
“Ook zal ik mr. Boersen nog stukken doen toekomen met betrekking tot (…) de verpandingsstukken, (…).”. De curator heeft deze afspraak per brief van 23 december 2016 nogmaals bevestigd en uit de brief van de curator van 23 januari 2017 blijkt dat [appellanten] c.s. vervolgens op 16 januari 2017 de geregistreerde overeenkomst van verpanding van (onder meer) voorraden van 31 december 2014 aan de curator heeft gegeven.
6 december 2016) medegedeeld dat zij zou overgaan tot verkoop van de bedrijfsvoorraden, onder meer omdat zij de door Import gehuurde bedrijfsruimte leeg diende op te leveren aan de verhuurder. Beheer had er ook daarom belang bij de curator alsnog zo snel mogelijk te voorzien van de benodigde informatie over haar pandrechten. [appellanten] c.s. heeft pas in zijn
e-mail van 13 december 2016 (in het algemeen) tegen de voorgenomen verkoop geprotesteerd, zonder stukken mee te sturen. De curator heeft de inventaris en bedrijfsvoorraden van Import vervolgens op 16 december 2016 verkocht. [appellanten] c.s. voert aan dat de curator geen reden had om tot deze snelle verkoop van de bedrijfsvoorraden over te gaan omdat de gehuurde bedrijfsruimte pas medio februari 2017 hoefde te worden opgeleverd; de curator had met de verkoop moeten wachten. Het hof volgt dat standpunt niet. De curator heeft de huurovereenkomst met de verhuurder op 11 november 2016 opgezegd, zodat de bedrijfsruimte op 11 februari 2017 leeg diende te worden opgeleverd. Uit de overgelegde stukken blijkt dat de biedende partijen vanwege de feestdagen in december ongeveer 8 weken nodig hadden om de voorraden vanuit de bedrijfsruimte van Import te verkopen en de bedrijfsruimte leeg en bezemschoon op te leveren aan de curator. Vanwege deze (niet ongebruikelijke en niet onredelijke) termijnen had de faillissementsboedel er belang bij dat de bedrijfsvoorraden medio december 2016 door de curator werden verkocht zodat het pand op tijd kon worden opgeleverd aan de verhuurder (en er geen nieuwe boedelvorderingen uit hoofde van huur na datum faillissement zouden ontstaan).
€ 438.950,= in 2016. [appellanten] c.s. heeft in eerste aanleg aangevoerd dat TTGro met chronische liquiditeitstekorten kampte en dat dit de reden is dat de rekening-courantvordering op TTGro is opgelopen en Import daardoor ook met liquiditeitstekorten kampte. [appellanten] c.s. is evenwel via [appellant] Groep B.V. ook middellijk aandeelhouder en bestuurder van TTGro en had daarmee invloed op zowel het betaalgedrag van TTGro als het debiteurenbeleid van Import. [appellanten] c.s. heeft in hoger beroep niet toegelicht hoe een en ander zich verhoudt tot elkaar en wat zij heeft gedaan om TTGro alsnog te laten betalen aan Import, dan wel waarom Import niet is gestopt met inkopen en leveren aan TTGro. Daarmee is ook niet duidelijk dat dit een van buiten komende oorzaak van het faillissement van Import zou zijn. Gelet op het voorgaande heeft [appellanten] c.s. onvoldoende aannemelijk gemaakt dat hier sprake is van andere feiten en omstandigheden die een belangrijke oorzaak zijn van het faillissement van Import en die niet aan [appellanten] c.s. zijn toe te rekenen.