In deze zaak gaat het om het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, die op 27 november 2019 de aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2013 ongegrond heeft verklaard. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de aanslag, die was opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 57.980. Na bezwaar werd de aanslag verminderd tot € 55.853, maar belanghebbende ging in beroep. De rechtbank oordeelde dat de Inspecteur de inkomsten uit de eenmanszaak van belanghebbende terecht als resultaat uit overige werkzaamheden (ROW) had aangemerkt en dat de woning niet als ondernemingsvermogen kon worden geëtiketteerd. Tijdens de zitting op 29 september 2020, die via beeldbellen plaatsvond, werd het geschil verder besproken. Belanghebbende stelde dat haar eenmanszaak als onderneming gekwalificeerd moest worden, maar het Hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor een duurzaam ondernemerschap. Ook de vermogensetikettering van de woning werd besproken, waarbij het Hof concludeerde dat de woning privévermogen was. De aftrekbare kosten werden door het Hof beperkt tot € 124, omdat belanghebbende de door haar opgevoerde kosten onvoldoende had onderbouwd. Het Hof volgde de Inspecteur in zijn standpunt dat het vertrouwensbeginsel en het gelijkheidsbeginsel niet waren geschonden. Uiteindelijk werd het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd.