ECLI:NL:HR:2007:AZ2817
Hoge Raad
- Cassatie
- F.W.G.M. van Brunschot
- P.J. van Amersfoort
- P. Lourens
- C.B. Bavinck
- A.R. Leemreis
- Rechtspraak.nl
Cassatie over vermogensetikettering en verhuurde bovenwoningen
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 23 september 2005, betreffende een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2000. Aan belanghebbende was een aanslag opgelegd, die na bezwaar door de Inspecteur was verminderd tot een belastbaar inkomen van ƒ 58.645. Belanghebbende ging in beroep bij het Hof, dat de aanslag verder verlaagde tot ƒ 57.463. Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende cassatie ingesteld.
De Hoge Raad behandelt de vraag of de woonruimten op de eerste en tweede verdieping van een pand, dat belanghebbende samen met zijn zakenpartner in 1971 heeft aangekocht, als ondernemingsvermogen kunnen worden aangemerkt. Het Hof had geoordeeld dat dit niet het geval was, maar de Hoge Raad komt tot de conclusie dat belanghebbende zijn aandeel in de verhuurde bovenwoningen tot zijn ondernemingsvermogen heeft mogen rekenen. Dit oordeel is gebaseerd op de intentie van belanghebbende en zijn partner bij de aankoop van het pand, dat niet juridisch was gesplitst.
De Hoge Raad oordeelt dat de middelen van belanghebbende niet tot cassatie kunnen leiden. De beslissing van het Hof wordt bevestigd, en de Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond. De proceskosten worden niet toegewezen, omdat de Hoge Raad geen termen aanwezig acht voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest is openbaar uitgesproken op 13 juli 2007.