ECLI:NL:HR:2011:BT7467
Hoge Raad
- Cassatie
- D.G. van Vliet
- P.M.F. van Loon
- M.A. Fierstra
- Rechtspraak.nl
Vermogensetikettering van een tweede woning in relatie tot de verplichting om nabij de werkplek te wonen
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van een ondernemer, die een chirurgenpraktijk uitoefende, tegen een uitspraak van de Rechtbank te Haarlem. De ondernemer had in 1995 een appartement aangeschaft in de nabijheid van twee ziekenhuizen waar hij werkzaam was, om te voldoen aan de verplichting om bereikbaarheidsdiensten te kunnen draaien. De belastingdienst had hem voor het jaar 2006 een aanslag in de inkomstenbelasting opgelegd, die na bezwaar door de Inspecteur werd gehandhaafd. De Rechtbank verklaarde het beroep van de ondernemer ongegrond, waarbij zij oordeelde dat het appartement mede dienstbaar was aan de onderneming en dus tot het ondernemingsvermogen kon worden gerekend.
De ondernemer stelde in cassatie dat het oordeel van de Rechtbank onjuist was, omdat het appartement zijn tweede woning was en niet zijn hoofdverblijf. De Hoge Raad oordeelde echter dat de Rechtbank terecht had overwogen dat de aankoop van het appartement was gedaan om te voldoen aan de verplichting om dichtbij de ziekenhuizen te wonen. De Hoge Raad bevestigde dat het appartement, hoewel het niet als hoofdverblijf werd gebruikt, binnen de grenzen van de redelijkheid tot het ondernemingsvermogen kon worden gerekend. De klachten van de ondernemer faalden, en de Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie ongegrond.
De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt het belang van de context waarin een woning wordt aangeschaft en gebruikt, en hoe dit van invloed kan zijn op de fiscale etikettering van onroerend goed. De beslissing biedt duidelijkheid over de voorwaarden waaronder een tweede woning als ondernemingsvermogen kan worden aangemerkt, vooral in situaties waarin de woning is aangeschaft om te voldoen aan specifieke beroepsmatige verplichtingen.