ECLI:NL:GHARL:2020:7254

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 september 2020
Publicatiedatum
15 september 2020
Zaaknummer
200.257.511/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurdersaansprakelijkheid en misbruik van procesrecht in geschil over koopovereenkomst bedrijfspand

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van Immo Consult B.V. tegen Stadsherstel Holding B.V. en andere bestuurders, naar aanleiding van een geschil over een koopovereenkomst voor een bedrijfspand. Immo Consult vordert nakoming van de koopovereenkomst en schadevergoeding van de bestuurders van Stadsherstel, omdat zij een ernstig verwijt zouden maken van de niet-nakoming. De rechtbank had eerder geoordeeld dat er een koopovereenkomst tot stand was gekomen en Stadsherstel was veroordeeld tot betaling van de koopprijs en medewerking aan de levering. Echter, de vordering tegen de bestuurders werd afgewezen.

Het hof oordeelt dat het aan de bestuurders van Stadsherstel niet kan worden verweten dat zij niet hebben voldaan aan de verplichtingen uit de koopovereenkomst, omdat er geen bewijs is dat zij wisten of redelijkerwijs hadden moeten begrijpen dat Stadsherstel niet aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en oordeelt dat er geen sprake is van bestuurdersaansprakelijkheid. Ook het beroep op misbruik van procesrecht wordt afgewezen, omdat de bestuurders het recht hebben om hun zaak voor de rechter te brengen, zelfs als zij in eerste aanleg verliezen.

De uitspraak benadrukt de voorwaarden waaronder bestuurders aansprakelijk kunnen worden gesteld en de grenzen van het recht op toegang tot de rechter, waarbij misbruik van procesrecht alleen kan worden aangenomen in evidente gevallen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.257.511/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 159821)
arrest van 15 september 2020
in de zaak van
Immo Consult B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
appellante,
in eerste aanleg: eiseres in conventie en verweerster in voorwaardelijke reconventie,
hierna:
Immo Consult,
advocaat: mr. S. Veenema-Bruinsma, kantoorhoudend te Leeuwarden, die ook heeft gepleit.
tegen

1.Stadsherstel Holding B.V.,

statutair gevestigd te Leeuwarden,
hierna:
Holding,

2. [geïntimeerde2] ,

wonende te [A] ,
hierna:
[geïntimeerde2],

3. [geïntimeerde3] ,

wonende te [B] ,
hierna:
[geïntimeerde3],
geïntimeerden,
in eerste aanleg: gedaagden in conventie en eisers in voorwaardelijke reconventie,
hierna gezamenlijk aan te duiden als
Holding c.s.,
advocaat: mr. T. Binnema, kantoorhoudend te Leeuwarden, die ook heeft gepleit.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van het vonnis van
19 december 2018 dat de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, heeft gewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep van 7 maart 2019 (met productie),
- de memorie van grieven (met producties),
- de memorie van antwoord,
- de op 17 juli 2020 van Immo Consult ontvangen akte eiswijziging met producties 13 tot en met 18,
- de op 5 augustus 2020 gehouden pleidooien overeenkomstig de pleitnotities van mrs. Binnema en Veenema-Bruinsma. Hierbij is akte verleend van de akte eiswijziging met bijlagen,
- het proces-verbaal van de zitting van 5 augustus 2020.
2.2
Na afloop van de pleidooien heeft het hof arrest bepaald op basis van het door Immo Consult overgelegde procesdossier aangevuld met de akte eiswijziging, de pleitnotities van beide advocaten en het proces-verbaal van de zitting.
2.3
De vordering van Immo Consult in eerste aanleg strekte mede tot veroordeling van Stadsherstel Leeuwarden B.V. (verder: Stadsherstel). Aan die vordering lag ten grondslag niet-nakoming van de gestelde door Immo Consult met die vennootschap gesloten koopovereenkomst. Die vordering is door de rechtbank toegewezen, met veroordeling van Stadsherstel in de proceskosten. Stadsherstel is in deze procedure niet als geïntimeerde betrokken. Voor zover het vonnis betrekking heeft op Stadsherstel, is het dus niet aan dit hoger beroep onderworpen.
2.4
Overigens heeft Stadsherstel ook zelf hoger beroep ingesteld van het vonnis. In die procedure zijn grieven ontwikkeld tegen de onder 2.3 hiervoor genoemde toewijzing van de vordering en proceskostenveroordeling. Dat hoger beroep is bekend onder zaaknummer 200.257.253/01. In die zaak zal vandaag ook arrest worden gewezen.

3.Waar gaat deze zaak over en hoe beslist het hof?

3.1
Immo Consult heeft in de zomer van 2017 het voormalig hotel "De Stijl" (hierna:
het object) aan de Eikesingel 64 te Drachten (kadastraal bekend: Drachten C 10543, index 1
tot en met 79) te koop aangeboden via Dijkstra Bedrijfsmakelaardij B.V. Stellende dat met Stadsherstel een koopovereenkomst tot stand is gekomen, heeft Immo Consult Stadsherstel in rechte betrokken en gevorderd, kort gezegd, betaling van de koopprijs van € 900.000,- en medewerking aan levering van het object, een en ander met nevenvorderingen. Ook heeft zij gevorderd Holding c.s. als verantwoordelijke bestuurders te veroordelen tot betaling van schadevergoeding wegens de tekortkomingen van Stadsherstel.
3.2
De rechtbank heeft in het vonnis waarvan beroep geoordeeld dat een koopovereenkomst tot stand is gekomen. Stadsherstel is veroordeeld tot betaling van de koopprijs en medewerking aan levering, dit laatste op straffe van verbeurte van een dwangsom. De vordering uit hoofde van bestuurdersaansprakelijkheid tegen Holding c.s. is afgewezen.
3.3
De veroordeling van Stadsherstel is in hoger beroep onderwerp van de procedure tussen Stadsherstel en Immo Consult (zaaknummer 200.257.253/01). In die procedure wijst het hof vandaag ook arrest. Stadsherstel wordt in die procedure (waarin de eis tot nakoming is gewijzigd in een eis tot schadevergoeding, omdat het object inmiddels aan een derde is verkocht) veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding ad € 285.272,60. Ook moet zij de dwangsom (€ 50.000,-) betalen die door de rechtbank was gesteld op het niet meewerken aan levering van het object.
3.4
In de onderhavige procedure gaat het om de bestuurdersaansprakelijkheid van Holding c.s. Immo Consult is op dat punt van het vonnis in hoger beroep gekomen. In deze zaak is het vonnis van 18 maart 2019 dus uitsluitend in zoverre aan hoger beroep onderworpen. Immo Consult vordert in het hoger beroep - kort gezegd en na wijziging van eis - het vonnis van de rechtbank te vernietigen voor zover het betreft het geschil tussen Immo Consult en Holding c.s. en alsnog:
- te verklaren voor recht dat Holding c.s. onrechtmatig hebben gehandeld jegens Immo Consult;
- Holding c.s. te veroordelen tot betaling van € 299.396,22 aan schadevergoeding met rente;
- Holding c.s. te veroordelen tot betaling van € 50.000,- aan schadevergoeding wegens verbeurde dwangsommen met rente;
- Holding c.s. te veroordelen in de proceskosten van beide instanties, de beslagkosten daaronder begrepen.
3.5
Het hof komt in deze procedure tot het oordeel dat van bestuurdersaansprakelijkheid geen sprake is. Het vonnis van de rechtbank, voor zover aan (dit) hoger beroep onderworpen, wordt daarom bekrachtigd, met veroordeling van Immo Consult in de proceskosten. Hierna wordt uitgelegd hoe het hof tot die beslissing is gekomen.

4.De beoordeling van de grieven en de vordering

Plan van behandeling
4.1
Immo Consult heeft vier grieven aangevoerd tegen het vonnis van de rechtbank. Die grieven zien alle op het oordeel van de rechtbank dat Holding c.s. als (indirect) bestuurders van Stadsherstel niet onrechtmatig hebben gehandeld. Zij lenen zich daardoor voor gezamenlijke behandeling.
Grieven
4.2
Immo Consult heeft betoogd dat wel degelijk onrechtmatig is gehandeld door Holding c.s. Daarvan was, aldus Immo Consult, sprake doordat zij:
( i) namens Stadsherstel de koopovereenkomst zijn aangaan (en daarbij de schijn van kredietwaardigheid en de schijn van zekerheid tot nakoming hebben gewekt) terwijl geïntimeerden wisten dat Stadsherstel een lege vennootschap betrof die niet aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen (althans niet zonder dat geïntimeerden de koopsom zouden fourneren, hetgeen zij zelf in de hand hadden en hebben) en geen verhaal zou bieden;
(ii) bewust hebben bewerkstelligd dat Stadsherstel haar contractuele verplichtingen niet nakomt, door nakoming van de koopovereenkomst simpelweg bewust te weigeren, terwijl zij wisten dat Stadsherstel geen verhaal zou bieden voor de als gevolg daarvan optredende schade;
(iii) bewust de koopsom van € 900.000,- niet hebben gefourneerd, zodat Stadsherstel haar contractuele verplichtingen niet na kon komen;
(iv) een keiharde toezegging (door [geïntimeerde2] en [geïntimeerde3] ) tot nakoming (indien in rechte zou worden geoordeeld dat sprake is van een koopovereenkomst) niet zijn nagekomen;
( v) bewust hebben bewerkstelligd dat Stadsherstel de gerechtelijke veroordeling
(van 19 december 2018) tot betaling van de koopsom en medewerking aan de levering van het Object, niet nakomt en
(vi) bewust hebben bewerkstelligd dat Stadsherstel de (krachtens het vonnis van
19 december 2018) verbeurde dwangsommen ad € 50.000,- niet betaalt.
Beoordelingskader
4.3
Indien een vennootschap tekortschiet in de nakoming van een verbintenis of een onrechtmatige daad pleegt, is uitgangspunt dat alleen de vennootschap aansprakelijk is voor daaruit voortvloeiende schade. Onder bijzondere omstandigheden is evenwel, naast aansprakelijkheid van die vennootschap, ook ruimte voor aansprakelijkheid van een bestuurder van de vennootschap. Voor het aannemen van zodanige aansprakelijkheid is vereist dat die bestuurder ter zake van de benadeling persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Het antwoord op de vraag of de bestuurder persoonlijk een ernstig verwijt als zojuist bedoeld kan worden gemaakt, is afhankelijk van de aard en ernst van de normschending en de overige omstandigheden van het geval. Zie HR 5 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2627, RCI Financial Services/K.
In geval van benadeling van een schuldeiser van een vennootschap door het onbetaald en onverhaalbaar blijven van diens vordering kan volgens vaste rechtspraak (zie met name het arrest van de Hoge Raad d.d. 8 december 2006, ECLI:NL:HR:2006:AZ0758, Ontvanger/Roelofsen) naast de aansprakelijkheid van de vennootschap mogelijk ook, afhankelijk van de omstandigheden van het concrete geval, grond zijn voor aansprakelijkheid van degene die als bestuurder (1) namens de vennootschap heeft gehandeld dan wel (2) heeft bewerkstelligd of toegelaten dat de vennootschap haar wettelijke of contractuele verplichtingen niet nakomt. In beide gevallen mag in het algemeen alleen dan worden aangenomen dat de bestuurder jegens de schuldeiser van de vennootschap onrechtmatig heeft gehandeld waar hem, mede gelet op zijn verplichting tot een behoorlijke taakuitoefening als bedoeld in art. 2:9 BW, een voldoende ernstig verwijt kan worden gemaakt
(vgl. HR 18 februari 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA4873).
Voor de onder (1) bedoelde gevallen is in de rechtspraak de maatstaf aanvaard dat, kort gezegd, persoonlijke aansprakelijkheid van de bestuurder van de vennootschap kan worden aangenomen wanneer deze bij het namens de vennootschap aangaan van verbintenissen wist of redelijkerwijze behoorde te begrijpen dat de vennootschap niet aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen en geen verhaal zou bieden, behoudens door de bestuurder aan te voeren omstandigheden op grond waarvan de conclusie gerechtvaardigd is dat hem ter zake van de benadeling geen persoonlijk verwijt gemaakt kan worden (de zogenoemde Beklamelnorm naar HR 6 oktober 1989, ECLI:NL:HR:1989:AB9521, NJ 1990, 286, laatstelijk geduid in HR 5 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2627, NJ 2015, 22, RCI Financial Services/K waaruit volgt dat deze norm in de kern de eis inhoudt dat de bestuurder bij het aangaan van de verbintenis wist of behoorde te begrijpen dat de schuldeiser van de vennootschap als gevolg van zijn handelen schade zou lijden).
In de onder (2) bedoelde gevallen kan de betrokken bestuurder voor schade van de schuldeiser aansprakelijk worden gehouden indien zijn handelen of nalaten als bestuurder ten opzichte van de schuldeiser in de gegeven omstandigheden zodanig onzorgvuldig is dat hem daarvan persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Van een dergelijk ernstig verwijt zal in ieder geval sprake kunnen zijn als komt vast te staan dat de bestuurder wist of redelijkerwijze had behoren te begrijpen dat de door hem bewerkstelligde of toegelaten handelwijze van de vennootschap tot gevolg zou hebben dat deze haar verplichtingen niet zou nakomen en ook geen verhaal zou bieden voor de als gevolg daarvan optredende schade. Er kunnen zich echter ook andere omstandigheden voordoen op grond waarvan een ernstig persoonlijk verwijt kan worden aangenomen. In dit onder (2) bedoelde geval draait het, kort gezegd, om frustratie van betaling en verhaal. Het ligt bij zowel de hiervoor onder (1) als de onder (2) bedoelde gevallen op de weg van de benadeelde crediteur om per aangesproken bestuurder te stellen, en zo nodig te bewijzen, dat de betreffende bestuurder persoonlijk jegens haar onrechtmatig heeft gehandeld.
4.4
Naast het voorgaande is het volgende van belang. In het algemeen staat het partijen vrij hun zaak aan de rechter voor te leggen. Die vrijheid vindt echter zijn begrenzing in misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen. Daarvan is pas sprake als het instellen van de vordering of het voeren van verweer daarin, gelet op de evidente ongegrondheid ervan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had behoren te blijven. Hiervan kan eerst sprake zijn als eiser zijn vordering of gedaagde zijn verweer baseert op feiten en omstandigheden waarvan hij de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen of op stellingen waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden (HR 29 juni 2007, LJN BA3516, NJ 2007/353). Bij het aannemen van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen door het aanspannen van een procedure of het voeren van verweer daarin past terughoudendheid, gelet op het recht op toegang tot de rechter dat mede gewaarborgd wordt door art. 6 EVRM (HR 6 april 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV7828)
4.5
Tegen deze achtergrond wordt nader ingezoomd op de specifieke verwijten die Immo Consult aan Holding c.s. maakt.
ad i, ii en iii: lege vennootschap, weigeren nakoming en niet beschikbaar stellen van de koopsom
4.6
De stellingen van Immo Consult komen erop neer dat Holding c.s. een constructie hebben bedacht, wetende dat Stadsherstel, als (nagenoeg) lege vennootschap, niet zou kunnen nakomen en geen verhaal zou bieden. Voor de juistheid van die stelling wordt vooral een beroep gedaan door Immo Consult op het feit dát niet is nagekomen. Dat vond echter zijn grondslag in het geschil over het bestaan van een koopovereenkomst.
4.7
Alsnog nakomen is niet meer aan de orde, omdat het object is verkocht aan een derde. Stadsherstel is tot betaling van schadevergoeding veroordeeld. Kennelijk bedoelt Immo Consult ook te stellen dat de constructie is opgezet om te voorkomen dat Stadsherstel, indien zij wegens niet nakoming zou worden veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding, in staat zou zijn die schadevergoeding te betalen. Ook die stelling is met niets anders onderbouwd dan het feit dát Stadsherstel niet is nagekomen. Dat is ook hier onvoldoende.
4.8
Hetzelfde geldt voor het feit dat Holding c.s. de koopsom niet hebben gefourneerd. Dat hebben zij niet gedaan omdat van een koopovereenkomst in hun visie geen sprake was. Dat zij die financiering niet rond zouden kunnen krijgen indien en zodra zou vaststaan dat wel degelijk van een koopovereenkomst sprake was, is niet onderbouwd.
ad iv en v: toezegging en geen uitvoering geven aan de veroordeling tot nakoming
4.9
Immo Consult stelt dat [geïntimeerde2] en [geïntimeerde3] tijdens de behandeling van het kort geding op 21 februari 2018 hebben gezegd dat daadwerkelijk zou worden betaald en afgenomen indien sprake zou zijn van een koopovereenkomst. Zij verwijst in dat verband naar het vonnis van de voorzieningenrechter, waarin is opgenomen: "
Stadsherstel is financieel in staat om af te nemen, aldus [geïntimeerde2] c.s., dus van onrechtmatig handelen is geen sprake". Ook verwijst zij naar een overgelegde verklaring van haar eigen advocaat, inhoudende: "
(…) Hij(hof: [geïntimeerde3] )
voegde daar nog aan toe dat - als door de rechter geoordeeld zou worden dat (wél) sprake is van een koopovereenkomst - er ook daadwerkelijk betaald en afgenomen zou worden. De heer [geïntimeerde2] beaamde het voorgaande." Immo Consult stelt voorts dat Stadsherstel, ondanks deze toezegging, na het vonnis van 19 december 2018 niet tot nakoming is overgegaan en dat Holding c.s. dat bewust hebben bewerkstelligd.
4.1
De voorzieningenrechter heeft de uitlating van [geïntimeerde2] en [geïntimeerde3] zo opgevat dat het niet-nakomen van de (gestelde) overeenkomst niet zijn grond vond in het ontbreken van liquide middelen, maar in de betwisting van het tot stand komen van die overeenkomst. In het licht van het geschil (wel of geen koopovereenkomst) is die uitleg begrijpelijk. Een harde toezegging, inhoudende dat Holding c.s. zouden zorgen voor nakoming door Stadsherstel voordat bij gewijsde over de verplichting tot nakoming was geoordeeld, blijkt uit de stukken waarop Immo Consult zich beroept niet. Die toezegging is dan ook onvoldoende onderbouwd. Aan de door Immo Consult aangeboden bewijslevering wordt daarom niet toegekomen.
ad vi: de dwangsommen
4.11
De dwangsommen waren ingevolge het door de rechtbank gewezen vonnis verbeurd. Ook hier geldt echter weer dat die niet-betaling niet wortelt in onmacht of onwil, maar in de overtuiging dat geen koopovereenkomst tot stand is gekomen. Onvoldoende onderbouwd is dat een andere oorzaak daarvoor aanwezig was.
Tussenconclusie
4.12
De stelling dat Holding c.s. onrechtmatig hebben gehandeld is, zo blijkt uit het voorgaande onvoldoende onderbouwd. Van een voldoende ernstig verwijt aan hun adres voor het aannemen van bestuurdersaansprakelijkheid bestaat dan ook geen grond.
Misbruik van procesrecht
4.13
Voor zover de gemaakte verwijten gezamenlijk moeten worden opgevat als het verwijt dat misbruik is gemaakt van het recht zich in een procedure te verweren en/of daarin een reconventionele vordering in te stellen geldt het volgende.
4.14
De parallelle procedure tegen Stadsherstel vindt zijn grond in een geschil over de vraag of een koopovereenkomst tot stand is gekomen. Immo Consult stelt van wel, Stadsherstel en Holding c.s. stellen van niet. Laatstgenoemden hebben het vervolgens laten aankomen op een gerechtelijke procedure. Daarin hebben zij beargumenteerd waarom in hun visie geen sprake was van een koopovereenkomst.
4.15
Conform het hiervoor (overweging 4.4) geformuleerde uitgangspunt stond het Stadsherstel en Holding c.s. vrij daarvoor te kiezen. Van een voldoende ernstig verwijt is dan ook geen sprake. Diezelfde vrijheid is er om, na verlies in eerste aanleg, de zaak in hoger beroep nogmaals voor te leggen. Dat heeft Stadsherstel gedaan. Ook daarvan kan bezwaarlijk gesteld worden dat de bestuurders ernstig verwijtbaar hebben gehandeld door dat te doen. Dat wordt niet anders doordat Stadsherstel in een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis is veroordeeld tot nakoming, en zij ervoor heeft gekozen de financiële risico's voor lief te nemen die zij loopt wanneer aan dat vonnis geen uitvoering wordt gegeven totdat in laatste instantie over het geschil is beslist.
4.16
Hoewel de onderbouwing van het verweer en de reconventionele vordering in de door Immo Consult aanhangig gemaakte parallelle procedure op onderdelen te wensen overlaten kan niet gesteld worden dat Stadsherstel haar stellingen heeft gebaseerd op feiten en omstandigheden waarvan zij de onjuistheid kende of behoorde te kennen of op stellingen waarvan zij op voorhand moest begrijpen dat die geen kans van slagen hadden. Van haar recht de zaak door de rechter te laten beslissen heeft zij dan ook geen misbruik gemaakt.

5.De slotsom

5.1
De grieven falen. Het vonnis zal daarom worden bekrachtigd voor zover dit aan hoger beroep is onderworpen.
5.2
Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof Immo Consult veroordelen in de kosten van de procedure in hoger beroep die aan de zijde van Holding c.s. zijn gevallen. Die kosten bedragen € 5.382,- griffierecht en € 5.878,50 salaris advocaat (1,5 punten à € 3.919,- per punt). Omdat het pleidooi in deze zaak gelijktijdig is gehouden met het pleidooi in de zaak met nummer 200.257.253/01 wordt in elk van beide zaken aan dat pleidooi een half punt toegekend.

6.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis, voor zover aan hoger beroep onderworpen;
veroordeelt Immo Consult in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Stadsherstel vastgesteld op € 5.382,- griffierecht en € 5.878,50 salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.P.M. ter Berg, M.W. Zandbergen en G. van Rijssen en is door de rolraadsheer, in tegenwoordigheid van de griffier, in het openbaar uitgesproken op 15 september 2020.