Uitspraak
in eerste aanleg: verweerster,
1.1. Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- het formulier waarbij Madern B.V. de ontbrekende productie 13 bij het verzoekschrift in het geding heeft gebracht,
19 augustus 2020 of zoveel eerder als mogelijk is.
3.De feiten
Op 8 mei 2019 een factuur van € 9.760,30, op 30 mei 2019 een factuur van € 32.157,97, op 20 juni 2019 een factuur van € 31.138,02 en op 19 juli 2019 een factuur van € 15.381,46.
Het bedrag kan en mag niet hoger zijn dan maximaal 5% van de aanneemsom wat resulteert in 21.500 euro, u heeft 55.000,27 excl. BTW gefactureerd. Zie de credit dan ook tegemoet”.
“Wij betreuren het zeer dat wij hebben moeten constateren dat wij genoodzaakt zijn u per heden op staande voet te moeten ontslaan. Gesproken hebbende met BIM Creators te Veenendaal zijn wij erg geschrokken. Het Project Parkweg brengt , door uw handelen, achterhouden van facturen en toezeggingen aan de firma BIM Creators, Madern Techniek in ernstige problemen.”.
4.De verzoeken aan de kantonrechter en de beoordeling daarvan
- te verklaren voor recht dat het gegeven ontslag op staande voet in strijd is met artikel 7:669 lid 3 BW, alsmede 7:671 lid 1 BW;
- Madern te veroordelen tot betaling van een billijke vergoeding van € 100.000,- bruto vermeerderd met de wettelijke rente;
- Madern te veroordelen tot betaling van de vergoeding wegens onregelmatige opzegging, overeenkomend met het salaris over de periode van 22 augustus 2019 tot 1 november 2019, vermeerderd met de wettelijke rente;
- Madern te veroordelen tot betaling van de transitievergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente;
- Madern te veroordelen om per brief aan BIM Creators mee te delen dat [verweerder] ten onrechte is beschuldigd van het achterhouden van facturen en aan [verweerder] bewijs te leveren dat de brief is verzonden, op straffe van een dwangsom van € 250,- per dag, met een maximum van € 25.000,-;
- Madern te veroordelen in de door [verweerder] werkelijk gemaakte proceskosten.
in de verzoeken van [verweerder] :
1. voor recht verklaard dat Madern B.V. de arbeidsovereenkomst met [verweerder] niet rechtsgeldig als bedoeld in artikel 7:671 lid 1 BW heeft opgezegd;
2. Madern B.V. veroordeeld om aan [verweerder] te betalen:
- een transitievergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 september 2019 tot het moment van de betaling;
- een gefixeerde schadevergoeding, gelijk aan het salaris van € 4.767,86 bruto per maand, over de periode van 22 augustus 2019 tot 1 november 2019, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 augustus 2019 tot het moment van de betaling;
- € 19.071,44 bruto aan billijke vergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na betekening van deze beschikking tot het moment van de betaling;
3. Madern B.V. veroordeeld om de proceskosten van [verweerder] te betalen, tot deze beschikking begroot op € 1.446,00, waarvan € 960,00 aan salaris gemachtigde;
met afwijzing van hetgeen meer of anders is verzocht;
€ 1.757,90;
met compensatie van de kosten en afwijzing van hetgeen meer of anders is verzocht.
5.De beoordeling in hoger beroep
NJ1993/504).
- waarvoor naar het oordeel van het hof elk bewijs ontbreekt - alsmede (derde uitleg) om de toezegging dat de rekeningen van BIM Creators snel - en dus kennelijk eerder dan volgens de geldende betalingstermijnen - zouden worden betaald. Daargelaten dat [verweerder] ook dit laatste heeft bestreden, is hiermee evident dat het voor [verweerder] niet duidelijk was wat het verwijt was dat hem hier werd gemaakt.
NJ2014/498).
“Evenzeer acht de regering het van belang dat een werknemer alleen dan zijn recht op een transitievergoeding verspeelt (…) als het ontslag is toe te rekenen aan ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer.”(Kamerstukken II, 2013-2014, 33.818, nr. 3, pag. 34 [MvT]).
– de situatie waarin de werknemer zich schuldig maakt aan diefstal, verduistering, bedrog of andere misdrijven, waardoor hij het vertrouwen van de werkgever onwaardig wordt;
– de situatie waarin de werknemer in strijd met eigen in de praktijk toegepaste en voor de werknemer kenbare gedragsregels van de organisatie van de werkgever, geld leent uit de bedrijfskas en zulks leidt tot een vertrouwensbreuk;
– de situatie waarin de werknemer controlevoorschriften bij ziekte herhaaldelijk, ook na toepassing van loonopschorting, niet naleeft en hiervoor geen gegronde reden bestaat;
– de situatie waarin de werknemer veelvuldig en zonder gegronde reden te laat op zijn werk verschijnt, hierdoor de bedrijfsvoering wordt belemmerd en de werkgever de werknemer hier al tevergeefs op heeft aangesproken;
– de situatie waarin de werknemer op oneigenlijke wijze heeft geprobeerd zijn productiecijfers gunstiger voor te stellen en hij hierdoor het vertrouwen van de werkgever ernstig heeft beschaamd.
Op het in art. 7:673 lid 1 BW neergelegde recht van de werknemer op een transitievergoeding in de daar omschreven gevallen waarin de arbeidsovereenkomst eindigt, bestaan enkele uitzonderingen. Eén van deze uitzonderingen doet zich voor indien het eindigen of niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer (art. 7:673 lid 7, aanhef en onder c, BW). (…) Uit de parlementaire geschiedenis van de Wet werk en zekerheid blijkt dat deze uitzonderingsgrond een beperkte reikwijdte heeft en terughoudend moet worden toegepast. De werknemer kan zijn recht op een transitievergoeding alleen kwijtraken in uitzonderlijke gevallen, waarin evident is dat het tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst leidende handelen of nalaten van de werknemer niet slechts als verwijtbaar, maar als ernstig verwijtbaar moet worden aangemerkt. (…)”.
ernstigverwijtbaar als bedoeld in voormelde wettelijke bepaling is. Van een uitzonderlijk geval als bedoeld is geen sprake, ook niet als het handelen van de werknemer (verkeerde inschatting, geen overleg) in dit geval als in strijd met goed werknemerschap zou moeten worden aangemerkt. Grond 5 faalt daarmee in zoverre.
Kamerstukken I2013/14, 33818, C, p. 115). Bij die waardebepaling dient het hof de mogelijkheid dat de arbeidsovereenkomst zou zijn ontbonden indien het ontslag op staande voet achterwege zou zijn gebleven te betrekken.
1 januari 2020 een nieuwe baan heeft gevonden die - naar hij desgevraagd ter zitting beaamde - als vast kan worden beschouwd, heeft [verweerder] niet vier maanden maar slechts twee maanden geen loon ontvangen. Het hof ziet in het licht van voormelde maatstaf hierin aanleiding de billijke vergoeding te beperken tot twee maanden salaris. Het meerdere dient [verweerder] terug te betalen waartoe hij zal worden veroordeeld, zoals door Madern B.V. is verzocht. Grond 5 slaagt in zoverre.
€ 55.000,-. Madern B.V. heeft zelf erkend dat [verweerder] tekenbevoegd was en een dergelijke voor Madern B.V. bindende afspraak kon maken (beroepschrift sub 82). Zonder toereikende toelichting die ontbreekt kan niet worden ingezien dat als hij daartoe bevoegd was, hij intern bewust roekeloos zou hebben gehandeld, waarbij het hof ook verwijst naar wat hiervoor is overwogen in 5.10. Dat hij niet in overleg heeft gehandeld is daartoe onvoldoende, ook in de setting van een klein familiebedrijf. Dit onderdeel van het hoger beroep faalt. De vordering is terecht afgewezen.
6.De beslissing
behoudens voorzover onder 5.2 van de bestreden beschikking is geoordeeld: “veroordeelt Madern om aan [verweerder] te betalen (…) € 19.071,44 bruto aan billijke vergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na betekening van deze beschikking tot het moment van de betaling”, vernietigt de beschikking in zoverre en beschikt opnieuw;
19 augustus 2020.