ECLI:NL:HR:2006:AX9387
Hoge Raad
- Cassatie
- J.B. Fleers
- O. de Savornin Lohman
- P.C. Kop
- F.B. Bakels
- W.D.H. Asser
- E.J. Numann
- Rechtspraak.nl
Ontslag op staande voet van een schoonmaakster wegens bedreiging van medewerkers
In deze zaak gaat het om een geschil tussen een schoonmaakster, aangeduid als [eiseres], en haar werkgever, Buwa Schoonmaakdiensten B.V. Het geschil ontstond na het ontslag op staande voet van [eiseres] door Buwa, dat werd gerechtvaardigd door ongeoorloofd gedrag, waaronder bedreiging van medewerkers van een klant. De schoonmaakster had op 12 juli 1999 een waarschuwing ontvangen en werd op 14 juli 1999 ontslagen. De kantonrechter oordeelde in eerste instantie dat Buwa niet had bewezen dat [eiseres] de bedreigingen had geuit, en kende haar loon toe tot de datum van ontbinding van de arbeidsovereenkomst.
Buwa ging in hoger beroep, en het gerechtshof te 's-Gravenhage oordeelde dat het ontslag op staande voet terecht was gegeven, omdat de bedreiging op zichzelf al een dringende reden vormde. [Eiseres] ging in cassatie tegen dit arrest. De Hoge Raad oordeelde dat het hof een onjuiste rechtsopvatting had gehanteerd door niet te toetsen aan de voorwaarden die gelden voor de rechtsgeldigheid van het ontslag, nu slechts een deel van de feiten als dringende reden was komen vast te staan. De Hoge Raad vernietigde het arrest van het hof en verwees de zaak terug naar het gerechtshof te Amsterdam voor verdere behandeling.
De Hoge Raad benadrukte dat bij een ontslag op staande voet, indien niet alle redenen voor het ontslag in rechte zijn komen vast te staan, het ontslag alleen rechtsgeldig kan zijn als aan specifieke voorwaarden is voldaan. Dit arrest heeft belangrijke implicaties voor de rechtsgeldigheid van ontslagen op staande voet en de bewijsvoering die daarbij vereist is.