ECLI:NL:GHARL:2020:468

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 januari 2020
Publicatiedatum
21 januari 2020
Zaaknummer
19/00004
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Informatiebeschikking en administratieplicht in belastingzaken met betrekking tot caférestaurant

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 januari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over een informatiebeschikking die door de Inspecteur was opgelegd aan de belanghebbende, een caférestaurant genaamd Taveerne '[Y]'. De informatiebeschikking was gebaseerd op het niet voldoen aan de administratieplicht zoals vastgelegd in artikel 52 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR). De Inspecteur had geconstateerd dat de belanghebbende niet de vereiste subadministraties had bewaard, wat leidde tot een onbetrouwbare kas- en debiteurenadministratie. De belanghebbende had in de jaren 2011 tot en met 2014 belastingaanslagen in de inkomstenbelasting en omzetbelasting ontvangen, waarvoor de informatiebeschikking was afgegeven. De rechtbank Gelderland had eerder het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard, waarna de belanghebbende in hoger beroep ging.

Het Hof oordeelde dat de belanghebbende niet had voldaan aan de administratieplicht, omdat essentiële gegevens ontbraken die nodig zijn voor een controleerbare administratie. De belanghebbende had de detailgegevens van het kassasysteem, de Z-afslagen, en andere belangrijke documenten niet bewaard, waardoor de volledigheid van de omzetverantwoording niet kon worden gecontroleerd. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de gebreken in de administratie van voldoende gewicht waren om de informatiebeschikking te rechtvaardigen. De belanghebbende kon niet aantonen dat de administratie op een andere manier voldoende was om aan de wettelijke eisen te voldoen. De uitspraak van het Hof bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank en de informatiebeschikking bleef in stand.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer 19/00004
uitspraakdatum: 21 januari 2020
Uitspraak van de vijfde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] , h.o.d.n. [Y] ,te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 13 november 2018, nummer AWB 17/17, ECLI:NL:RBGEL:2018:4889, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De Inspecteur heeft op de voet van artikel 52a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) een informatiebeschikking gegeven met betrekking tot de aan belanghebbende op te leggen belastingaanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor de jaren 2011 tot en met 2014, alsmede met betrekking tot (een) aan Taveerne “ [Y] ” op te leggen naheffingsaanslag(en) in de omzetbelasting (OB) over de periode 1 januari 2011 tot en met 31 december 2014.
1.2.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar de informatiebeschikking gedeeltelijk herzien en het bezwaar voor het overige afgewezen.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 november 2019. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende exploiteert sinds 2001 de onderneming Taveerne “ [Y] ” (hierna: [Y] ). [Y] is een caférestaurant in het centrum van [Z] met daarbij een zaal voor ongeveer 200 personen.
2.2.
In de jaren 2011 tot en met 2014 was belanghebbende daarnaast betrokken bij de exploitatie van de ondernemingen [A] (hierna: [A] ) en [B] . [A] is een lunchroom en ijssalon en is tevens gelegen in het centrum van [Z] .
2.3.
De Inspecteur heeft op 13 mei 2015 bij belanghebbende een boekenonderzoek aangekondigd naar de aanvaardbaarheid van de aangiften IB/PVV en OB over het jaar 2013. Naar aanleiding van de bevindingen over 2013, heeft de Inspecteur het onderzoek ten aanzien van de volledigheid van de omzetverantwoording vervolgens uitgebreid naar de jaren 2011, 2012 en 2014.
2.4.
Met dagtekening 5 januari 2016 heeft de Inspecteur een brief met de bevindingen van het boekenonderzoek aan belanghebbende gestuurd.
2.5.
De Inspecteur heeft, eveneens op 5 januari 2016, aan belanghebbende een informatiebeschikking gegeven wegens het niet voldoen aan de administratieplicht van artikel 52 van de AWR. Deze beschikking, houdt – voor zover van belang – het volgende in:
“Gezien de aard van het bedrijf, een restaurant, waarin voor een zeer groot deel sprake is van contant geldverkeer, mag worden verlangd dat ten minste een deugdelijke en controleerbare kasadministratie wordt gevoerd. Nu hier niet aan is voldaan, is er achteraf geen enkele (sluitende) verbandscontrole mogelijk op de geld- en goederenbeweging.
(…)
Deze beschikking heeft betrekking op de volgende middelen en rechtspersonen:
- inkomstenbelasting 2011 t/m 2014 van de heer [X] ;
- omzetbelasting over de periode 01-01-2011 t/m 31-12-2014 van de heer [X] voor wat betreft “ taveerne [Y] ” ( [0000.00.000] .B01).
Beschikking
De administratie van “taveerne [Y] ” voldoet niet aan de eisen van artikel 52 AWR. Ook wordt niet voldaan aan artikel 34 van de Wet op de omzetbelasting 1968, juncto artikel 31 Uitvoeringsbeschikking omzetbelasting 1968. De volgende gebreken zijn vastgesteld:
- Bij “ taveerne [Y] ” werd in de jaren 2011 t/m 2014 gebruik gemaakt van een geautomatiseerd bestel- en kassasysteem van PI Electronic. Op dit kassasysteem zijn bijna alle gerechten/dranken voorzien van een price look-up toets (PLU-toets). Hieraan zijn o.a. de prijzen en het geldende btw-tarief gekoppeld.
Door de leverancier was het kassasysteem zo ingesteld, dat het elektronisch journaal (detailgegevens transacties) bewaard werd. Na gebruik van enkele weken werd het kassasysteem erg traag. De heer [X] is toen, op advies van de leverancier, overgegaan om het journaal maandelijks te wissen.
Door deze handelswijze zijn de detailgegevens definitief verwijderd.
- Dagelijks werd de kas opgemaakt met behulp van o.a. een Z-afslag (omzetgegevens), een afslag van de pinautomaat, de uitgavenbonnetjes en het begin- en eindsaldo van het kasgeld. Het opmaken van de kas werd vastgelegd op een kladbriefje. De Z-afslag, pin-afslag, uitgavenbonnetjes en het geld (behoudens wisselgeld) werden in een envelop gestopt en in de kluis bewaard. Maandelijks werden de ontvangsten en uitgaven van de kladbriefjes overgenomen in een kasboek (ringband). De ontvangsten werden per dag genoteerd. De contante uitgaven en de pinbetalingen werden in totalen per maand genoteerd. Er werd slechts één kassaldo per maand genoteerd.
Nadat de gegevens van de kladbriefjes waren overgenomen, werden de
Z-afslagen, de pin-afslagen en de kladbriefjes weggegooid
Van de eerste helft van het jaar 2013 is het kasboek niet bewaard gebleven.
- Volgens de heer [X] zijn ook de te ontvangen bedragen van debiteuren (factuur) en van de zogenaamde poffers (pofboek) begrepen in de, in het kasboek genoteerde, dagontvangsten. Het kassaldo bestaat dan uit een geldbedrag en een bedrag aan debiteuren en poffers. Zodra een poffer betaald heeft, werd het blad met zijn gegevens uit het pofboek (ringband) gehaald en weggegooid. Van de debiteuren zijn ook een groot aantal facturen niet bewaard gebleven.
Volgens de heer [X] bedroeg het kassaldo na afstorting ongeveer € 2.000. Op 1 juli 2013 bedroeg het administratieve kassaldo na afstorten € 39.178. Bij een gemiddeld kassaldo van € 2.000 betekent, dat er € 37.178 aan debiteuren en poffers op dat moment openstond. Dit is uiterst onwaarschijnlijk.
Doordat de gegevens van de debiteuren en poffers niet bewaard zijn gebleven, is er geen kassaldo te bepalen.
(…)
- Op de volgende data in 2013 zijn er meer pinontvangsten geweest dan dat er aan ontvangsten geboekt zijn in het kasboek:
Datum
Omschrijving
Inkomsten
Pin
Pin > Omzet
12-11-2013
Omzet
1.122
3.496
-2.374
21-12-2013
Omzet
1.773
2.039
-266
Aangezien de kas- en debiteurenadministratie geen betrouwbare basis is gebleken voor de volledigheid van de omzetverantwoording, heb ik aan de hand van de ingekochte goederen een theoretische omzetberekening gemaakt over 2013 van “taveerne [Y] ”.
(…)
Ook de aangegeven brutowinstmarges van de jaren van de jaren 2011, 2012 en 2014 zijn onacceptabel laag. Hieronder volgt een overzicht van deze brutowinstmarges.
jaar
omzet
inkoopwaarde
marge
BW % t.o.v. ink. waarde
2011
722.959
304.998
417.961
137%
2012
697.574
300.142
397.432
132%
2014
615.077
269.265
345.812
128%
(…)
De tekortkomingen in de administratie hebben tot gevolg dat de bewijslast wordt omgekeerd en verzwaard op grond van artikel 25 of 27e AWR in geval van bezwaar en beroep, zodra deze beschikking onherroepelijk vaststaat.”
2.6.
Belanghebbende heeft een overzicht overgelegd, waaruit volgt dat [Y] in 2013 in totaal een omzet heeft behaald van € 741.629. Daarvan is 38,59% contant betaald en 61,41% op digitale wijze (pin, cc of factuur).
2.7.
Daarnaast heeft belanghebbende een overzicht overgelegd van de kassaldi van [Y] en [A] in de jaren 2012 tot en met 2015. In 2013 schommelde het kassaldo van [Y] tussen € 3.315,70 en € 22.516,44 en het totale kassaldo van [Y] en [A] samen tussen € 23.370,92 en € 55.068,84.
2.8.
Bij uitspraak van 21 november 2016 heeft de Inspecteur de informatiebeschikking ten aanzien van de vermogensvergelijking en de theoretische omzetberekening herzien. Ook heeft de Inspecteur geconcludeerd dat belanghebbende niet aan de factuurvereisten van artikel 35a van de Wet op de omzetbelasting 1968 hoefde te voldoen. Voor het overige is de informatiebeschikking in stand gebleven en is het bezwaar afgewezen.

3.Geschil

3.1.
In geschil is of de Inspecteur terecht wegens het niet voldoen aan de administratieplicht van artikel 52 van de AWR een informatiebeschikking aan belanghebbende heeft gegeven.
3.2.
Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, de uitspraak op bezwaar en de informatiebeschikking.
3.3.
De Inspecteur beantwoordt deze vraag bevestigend en concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Beoordeling van het geschil

Wettelijk kader
4.1.
Op grond van artikel 52a, lid 1, van de AWR kan de Inspecteur, voor zover hier van belang, indien met betrekking tot een op te leggen aanslag, navorderingsaanslag of naheffingsaanslag of een te nemen beschikking niet of niet volledig wordt voldaan aan de verplichtingen op grond van onder meer artikel 52 van de AWR, dit vaststellen bij voor bezwaar vatbare beschikking (informatiebeschikking).
4.2.
Artikel 52 van de AWR luidt als volgt:
“1. Administratieplichtigen zijn gehouden van hun vermogenstoestand en van alles betreffende hun bedrijf, zelfstandig beroep of werkzaamheid naar de eisen van dat bedrijf, dat zelfstandig beroep of die werkzaamheid op zodanige wijze een administratie te voeren en de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers op zodanige wijze te bewaren, dat te allen tijde hun rechten en verplichtingen alsmede de voor de heffing van belasting overigens van belang zijnde gegevens hieruit duidelijk blijken.
(…)
4. Voorzover bij of krachtens de belastingwet niet anders is bepaald, zijn administratieplichtigen verplicht de in de voorgaande leden bedoelde gegevensdragers gedurende zeven jaar te bewaren.
5. De op een gegevensdrager aangebrachte gegevens, uitgezonderd de op papier gestelde balans en staat van baten en lasten, kunnen op een andere gegevensdrager worden overgebracht en bewaard, mits de overbrenging geschiedt met juiste en volledige weergave der gegevens en deze gegevens gedurende de volledige bewaartijd beschikbaar zijn en binnen redelijke tijd leesbaar kunnen worden gemaakt.
6. De administratie dient zodanig te zijn ingericht en te worden gevoerd en de gegevensdragers dienen zodanig te worden bewaard, dat controle daarvan door de inspecteur binnen een redelijke termijn mogelijk is. Daartoe verleent de administratieplichtige de benodigde medewerking met inbegrip van het verschaffen van het benodigde inzicht in de opzet en de werking van de administratie.”
Voor het jaar 2013
4.3.
Vaststaat dat belanghebbende de detailgegevens van het kassasysteem, de Z-afslagen, de pinafslagen, de kladbriefjes, een aantal bladzijden uit het “pofboek” en een deel van de facturen van debiteuren niet heeft bewaard. Tussen partijen is in geschil of belanghebbende desondanks een deugdelijke en controleerbare kas- en debiteurenadministratie heeft gevoerd. Belanghebbende stelt, hetgeen de Inspecteur betwist, dat deze subadministraties niet hoefden te worden bewaard, omdat de gegevens in de kasadministratie en kasboek zijn opgenomen. Indien het Hof tot het oordeel komt dat wel sprake is van gebreken in de administratie, is verder in geschil of de gebreken van voldoende gewicht zijn voor de conclusie dat belanghebbende niet aan artikel 52 van de AWR heeft voldaan.
4.4.
De aard, omvang en complexiteit van een bedrijf, beroep of werkzaamheid is medebepalend voor de eisen die aan een administratie worden gesteld. Bij een onderneming als die van belanghebbende is vooral van belang dat een deugdelijke en controleerbare kas- en debiteurenadministratie wordt gevoerd. Daarbij overweegt het Hof dat uit de door belanghebbende overgelegde overzichten volgt dat 38,59% van de omzet contant werd betaald en dat het kassaldo aanzienlijk was. Anders dan belanghebbende betoogt, is het Hof van oordeel dat daaruit volgt dat contant geld en daardoor een behoorlijke kasadministratie binnen de onderneming een belangrijke rol speelt.
4.5.
In een geval als het onderhavige dienen in een geautomatiseerd bestel- en kassasysteem ingevoerde detailgegevens ingevolge artikel 52, lid 1, van de AWR te worden bewaard indien deze gegevens voor de heffing van belasting van belang zijn (vgl. Hoge Raad 21 maart 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC7256). Dergelijke detailgegevens vallen in beginsel onder de in artikel 52, lid 1, van de AWR opgenomen bewaarplicht, omdat met behulp van deze gegevens de volledigheid van de verantwoording van de omzet in geld kan worden geverifieerd aan de hand van een op goederenniveau te leggen verband tussen de (totale) inkoop en de (totale) verkoop, en die gegevens aldus voor de heffing van belasting van belang kunnen zijn. Een dergelijk belang ontbreekt indien de administratie voldoende andere gegevens bevat die een afdoende controle binnen een redelijke termijn van de verantwoorde omzet in geld mogelijk maakt (zie Hoge Raad 26 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1740).
4.6.
Vaststaat dat belanghebbende naast de detailgegevens van het bestel- en kassasysteem, ook de overige subadministraties die ten grondslag liggen aan de kas- en debiteurenadministratie niet heeft bewaard. Bovendien is het kasboek over het eerste halfjaar van 2013 niet langer voorhanden. Het voorgaande hoeft op zich niet te betekenen dat de kasadministratie en de verantwoorde omzet onjuist is. De gegevens kunnen, zoals belanghebbende stelt, immers volledig zijn geweest, waardoor ook de totalen daarvan in de kasadministratie en verwerking door het administratiekantoor juist zijn. Echter, dit neemt niet weg dat door het ontbreken van deze subadministraties de volledigheid van de verantwoording van de omzet in geld geenszins kan worden gecontroleerd. De enkele verklaring van belanghebbende dat de gegevens volledig zijn en dat hij bijna dagelijks de debiteurenadministratie controleerde maakt dat niet anders. Ook leidt een vergelijking van de bankafschriften en de contante stortingen met de kasadministratie, anders dan belanghebbende ter zitting heeft gesteld, niet tot een nader inzicht van de juistheid en volledigheid van de administratie op het niveau van de omzet in goederen. De primaire gegevens zijn, zoals de Inspecteur terecht stelt, noodzakelijk voor een toetsing van de in de kasadministratie en het kasboek opgenomen gegevens. Niet aannemelijk is geworden dat controle van de gegevens op andere wijze mogelijk is. Het ontbreken van primaire gegevens (de subadministraties) is bij een onderneming als die van belanghebbende waar veel contant wordt afgerekend geen gebrek van ondergeschikte aard.
4.7.
Verder overweegt het Hof dat de Rechtbank terecht heeft geoordeeld dat artikel 52 van de AWR van belanghebbende verlangt dat hij de administratie van [Y] zodanig inricht dat daaruit de juistheid en de volledigheid van die administratie specifiek voor [Y] blijkt. Als de geldstromen binnen [Y] en [A] door bijvoorbeeld het uitlenen van personeel en het gezamenlijk doen van inkopen door elkaar lopen, is het aan belanghebbende om daar binnen de financiële administraties onderscheid in aan te brengen of om dat op een zodanige wijze te verwerken dat controle binnen redelijke termijn mogelijk is. Het Hof volgt belanghebbende niet in zijn stelling dat splitsing niet noodzakelijk is, omdat sprake is van een eenmanszaak met drie ondernemingen. Naast de zelfstandige belastingplicht voor elke onderneming voor de omzetbelasting en loonbelasting, doet ook de omstandigheid dat voor de inkomstenbelasting de belastbare winst uit onderneming het gezamenlijke bedrag is van de winst die de belastingplichtige geniet uit een of meer ondernemingen, er niet aan af dat de administratieve verantwoording van opbrengsten en kosten en ontvangsten en uitgaven per (objectieve) onderneming moet geschieden. De verplichting van artikel 52 AWR geldt per objectieve onderneming en rust op belanghebbende. De Rechtbank behoefde daar geen nader onderzoek naar te doen.
4.8.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is het Hof van oordeel dat als gevolg van de door de Inspecteur geconstateerde gebreken geen sprake is van een administratie waaruit te allen tijde de rechten en verplichtingen van belanghebbende en de voor de heffing van belasting overigens van belang zijnde gegevens blijkt.
4.9.
Belanghebbende heeft ter zitting het standpunt ingenomen dat eventuele gebreken in de administratie hem niet kunnen worden tegengeworpen. Hij is na overname van [Y] van [C] per 1 januari 2001 gedurende drie maanden door [C] bijgestaan bij het voeren van de administratie en hij heeft diens wijze van administreren overgenomen. Omdat de Belastingdienst eerder al een boekenonderzoek bij [C] heeft gehouden, kon hij erop vertrouwen dat deze wijze van administreren correct en in overeenstemming met de fiscale wetgeving was. Het Hof overweegt dat belanghebbende deze stelling niet nader met concrete en verifieerbare gegevens heeft onderbouwd. Het beroep op het vertrouwensbeginsel en/of gelijkheidsbeginsel slaagt reeds daarom niet.
4.10.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen heeft belanghebbende niet voldaan aan de verplichting van artikel 52 van de AWR. De Inspecteur heeft terecht een informatiebeschikking voor het jaar 2013 vastgesteld.
Voor de jaren 2011, 2012 en 2014
4.11.
Belanghebbende stelt dat de bevindingen van het onderzoek over het jaar 2013 niet kunnen leiden tot een informatiebeschikking over de jaren 2011, 2012 en 2014. De Rechtbank heeft hierover het volgende overwogen:
“Een extrapolatie van het resultaat van een steekproef naar andere tijdvakken is in beginsel slechts verantwoord indien er voldoende grond is om aan te nemen dat de desbetreffende tijdvakken een constant beeld vertonen wat betreft de van belang zijnde feitelijke situatie (vgl. Hoge Raad 14 maart 2008, ECLI:NL:HR:2008:AU0838). Het controlerapport ziet op het jaar 2013. Niet aannemelijk is geworden, ook niet toen het onderzoek werd uitgebreid met de jaren 2011, 2012 en 2014, dat voor en/of na dat jaar er (grote) wijzigingen zijn geweest binnen (de bedrijfsvoering van) [Y] , en daarover is ook niets aangevoerd. Onder die omstandigheden heeft verweerder in redelijkheid de cijfers welke aan de informatiebeschikking ten grondslag hebben gelegen, bij het vaststellen van die beschikking op basis van extrapolatie kunnen vaststellen (vgl. Hof Amsterdam 15 mei 2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:3208, en Hof Den Haag 17 mei 2016, ECLI:NL:GHDHA:2016:1527).”
4.12.
Voor zover belanghebbende verwijst naar hetgeen in beroep is aangevoerd, is het Hof van oordeel dat de Rechtbank op goede gronden een juiste beslissing heeft genomen. Het Hof volgt belanghebbende verder niet in zijn stelling in hoger beroep dat voor extrapolatie is vereist dat de financiële administratie over 2011, 2012 en 2014 daadwerkelijk is gecontroleerd, aangezien tussen partijen niet in geschil is dat ook in deze jaren de genoemde subadministraties niet zijn bewaard. Daarmee staat vast dat ook voor de jaren 2011, 2012 en 2014 sprake is van aanzienlijke gebreken in de administratie, waardoor de administratie- en bewaarplicht is geschonden. Om die reden kan het beroep van belanghebbende op de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 19 juli 2018, ECLI:NL:RBDHA:2018:10642, in een feitelijk andere situatie hem niet baten. De informatiebeschikking is ook voor de jaren 2011, 2012 en 2014 terecht vastgesteld.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.C. van der Vegt, voorzitter, mr. V.M. van Daalen-Mannaerts en mr. M.M. de Werd, in tegenwoordigheid van mr. S.J. Willems-Ruesink als griffier.
De beslissing is op 21 januari 2020 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 21 januari 2020.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH DEN HAAG.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.