In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de curatoren van DSB Bank N.V. [appellant] had samen met zijn toenmalige echtgenote een kredietovereenkomst gesloten met De Vliet Voorschotbank B.V., de rechtsvoorgangster van DSB Bank N.V. Na het faillissement van DSB hebben de curatoren een collectieve regeling getroffen voor gedupeerden van overkreditering. [appellant] heeft geen opt-out-verklaring ingediend en stelt dat hij recht heeft op compensatie op basis van deze regeling. De rechtbank heeft de vordering van de curatoren toegewezen, omdat [appellant] onvoldoende gegevens had aangeleverd om zijn stelling van overkreditering te onderbouwen.
In hoger beroep heeft [appellant] zeven grieven ingediend, maar het hof oordeelt dat de curatoren de compensatieregeling niet hoeven toe te passen, omdat [appellant] zelfs in het meest gunstige scenario geen recht heeft op compensatie. Het hof heeft vastgesteld dat de kredietovereenkomst geen oneerlijk beding bevatte dat ambtshalve getoetst moest worden aan de Richtlijn oneerlijke bedingen. De collectieve overeenkomst, die algemeen verbindend is verklaard, staat in de weg aan een afzonderlijke toetsing van de kredietovereenkomst. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep.