In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter waarbij Hoist Portfolio Holding LTD werd toegewezen in haar vordering tegen de appellanten, die een kredietovereenkomst hadden gesloten met IDM Financieringen B.V. De appellanten, [Appellant 1] en [Appellant 2], hebben de betaling van de kredietvergoeding stopgezet en zijn in geschil met Hoist over de eenzijdige wijzigingsbevoegdheid van IDM. Het hof heeft de procedure voortgezet na een tussenarrest en heeft de feiten en eerdere processtukken in overweging genomen. De kredietovereenkomst bevatte een beding dat IDM de kredietvergoeding eenzijdig kon wijzigen, wat door de appellanten als oneerlijk werd betwist. Het hof heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is en dat de rechtsverhouding wordt beheerst door Nederlands recht. Het hof heeft de informatieverplichtingen van kredietverstrekkers beoordeeld en geconcludeerd dat de appellanten geen beroep kunnen doen op de huidige informatieverplichtingen, omdat deze pas na de sluiting van de overeenkomst zijn ingevoerd. Het hof heeft verder onderzocht of het wijzigingsbeding oneerlijk is in de zin van de Richtlijn 93/13/EEG. Het hof oordeelt dat het beding de rechten en verplichtingen van de partijen aanzienlijk verstoort ten nadele van de consument, omdat het de kredietgever de mogelijkheid biedt om de voorwaarden van de overeenkomst eenzijdig te wijzigen zonder dat de consument inzicht heeft in de redenen en mechanismen achter deze wijzigingen. Het hof concludeert dat het eenzijdig wijzigingsbeding oneerlijk is en vernietigbaar op grond van artikel 6:233 BW. De zaak wordt terugverwezen naar de rol voor verdere behandeling van de vordering van Hoist, waarbij het hof de mogelijkheid biedt voor een herberekening van de vordering op basis van de ongewijzigde kredietvergoeding van 9,9%.