2.11Niettemin zal het hof hierna ingaan op de vraag of die kredietbeperking, indien al onterecht, het faillissement van de Hakenbergvennootschappen heeft veroorzaakt. Daarvoor moet een vergelijking worden gemaakt tussen de nu werkelijk ontstane situatie en de hypothetische situatie die zou zijn ontstaan indien de kredietinperking niet zou hebben plaatsgevonden. Aanvankelijk heeft het hof ingezet op een nader deskundigenonderzoek naar het hypothetische liquiditeitsverloop, maar mede op basis van de door Rabobank aangevoerde nieuwe feiten acht het hof zich voldoende voorgelicht om nu zelf alsnog en zonder, overigens zeer kostbaar, deskundigenonderzoek het alternatieve scenario te beoordelen.
2.12.1Het PWC-rapport (van 27 mei 2002) concludeerde (op bladzijde 25-26) dat het gecorrigeerde eigen vermogen going concern tussen de ƒ 10 miljoen en ƒ 12 miljoen negatief was, dat Adviesgroep een zeer zware schuldenlast had en dat zij primair hersteld moest worden door gecontroleerde verkoop van het assurantiebedrijf met simultaan een nauwgezette uitontwikkeling van de onroerendgoedprojecten.
2.12.2Het Convenant (van 27 juni 2002) stelde een financieringsbehoefte tot medio 2003 vast van ƒ 18,5 miljoen, verminderd met een verwachte opbrengst van vastgoedprojecten van ƒ 11,7 miljoen, hetgeen resulteerde in een additionele financieringsbehoefte van ƒ 6,8 miljoen. Daarin zou Rabobank deelnemen voor ƒ 2 miljoen (tegen onder meer borgtocht van [A] ), hetgeen echter in september 2002 werd omgezet in een lening van € 900.000 aan [A] privé onder de, door hem nagekomen, verplichting om dat geld in te brengen in het Hakenbergconcern.
2.12.3Maar de verkopen van onroerend goed liepen volgens de voortgangsrapportages van Bouwman niet. In het derde rapport (van oktober 2002) viel er nog niets concreets te melden; uit het rapport van medio december 2002 bleek vertraging, waardoor de verzekeraars niet tijdig hun voor eind december 2002 geplande aflossingen konden ontvangen (volgens bijlage 1 bijna ƒ 1,2 miljoen per 30 september 2002 en nog eens ƒ 1,2 miljoen per 30 december 2002). Volgens het overzicht van vastgoedverkopen per 1 december 2002 stond een deel gepland voor eind december 2002/begin januari 2003, maar zou dat niet gehaald worden. Weliswaar vermeldde [A] op p. 42 van bijlage 10 bij het Buné rapport dat project 2 De Gaffel, project 3 Prins Bernhardstraat en project 4 aandelen Jufferbeek B.V. vóór 1 maart 2003 waren verkocht, maar uit de informatie van curatoren (productie XI bij akte Rabobank van 7 maart 2017) blijkt dat De Gaffel voor Rabobank niets heeft opgeleverd en dat Prins Bernhardstraat pas is verkocht op 18 februari 2004, eveneens zonder opbrengst voor Rabobank. Curatoren hebben tegenover hun eigen informatie uit die productie XI niet uiteengezet waarom zij van de opbrengsten van vastgoed in 2003 positieve cashfloweffecten verwachtten. Verder heeft Rabobank er onweersproken op gewezen dat de verkoopprijzen veelal onvoldoende waren om zelfs maar de hypotheken te voldoen, zodat restschulden zouden overblijven die de liquiditeitspositie van de Hakenbergvennootschappen negatief beïnvloedden, en dat voor de verkoop van de aandelen in Jufferbeek B.V. voor € 600.000 (in de letter of intent van november 2002) wel nog de medewerking nodig was van de twee andere aandeelhouders in het project, die dit echter bleven weigeren.
2.12.4De jaaromzet van de Hakenberggroep over 2002 viel ook al tegen: ƒ 3,9 miljoen in plaats van de geprognosticeerde ƒ 5 miljoen, en liep uit op een verlies van € 350.000 tot € 400.000.
2.12.5Op 5 november 2002 heeft ING Bank, geen partij bij het Convenant, haar financiering in de vorm van twee rekening-courantkredieten van ƒ 1 miljoen respectievelijk € 320.000 opgezegd tegen 1 december 2002 (zie het arrest van dit hof van 5 augustus 2003, LJN:AI1095), hetgeen onmiddellijke opeisbaarheid daarvan betekende.
2.12.6Verder hebben AXA, Delta Lloyd en AMEV (Royal Nederland bleef loyaal) hun volmachten opgezegd in de tweede helft van december 2002, waar dan wel weer tegenover stond dat London & Lancashire bereid was als volmachtgever op te treden, hetgeen nieuwe kredietruimte bood.
2.12.7Volgens Bouwmans aanbiedingsmail met het bijgevoegde Actieplan Hakenberg van 8 december 2002 waren hij en onder meer [A] tot de conclusie gekomen dat de afspraken zoals vastgelegd in het Convenant niet langer houdbaar waren omdat praktisch alle verzekeraars hadden opgezegd en de liquiditeitsprognose van het Convenant vanaf februari 2003 voor ƒ 3 miljoen volledig moest worden gecompenseerd door uitbreiding van de rekening-courant faciliteiten van diezelfde verzekeraars, welk uitgangspunt door het bovenstaande was achterhaald, zodat de liquiditeit, als er niets veranderde, in maart/april 2003 zou vastlopen.
2.12.8Dan was er ook de PVK en de zogenaamde fietsenclaim voor ƒ 3,1 miljoen in verband met het faillissement van dochteronderneming Hakenberg Nijmegen B.V. Al sinds 27 maart 2002 was de Hakenberggroep door de PVK onder toezicht gesteld. De samenwerking tussen [A] en stille curator mr. Huver verliep volgens zijn brief van 12 februari 2003 niet voldoende. Volgens het besprekingsverslag van de PVK van 4 februari 2003 heeft [A] toen tegenover haar verklaard dat de onderneming van AD Oost Nederland B.V. (hierna: AD Oost) technisch failliet was (zie het faillissementsarrest van dit hof, te kennen uit HR 26 augustus 2003, ECLI:NL:HR:2003:AI0370). De PVK heeft op 14 februari 2003 het faillissement van AD Oost aangevraagd omdat de opgelegde maatregelen niet tot resultaat hadden geleid en er geen redelijk vooruitzicht bestond dat het te bereiken doel alsnog kon worden verwezenlijkt bij een negatief eigen vermogen per ultimo 2001 van ƒ 14 miljoen, dat door het exploitatieverlies van AD Oost over 2002 van € 350.000 á € 400.000 alleen maar was toegenomen. De PVK heeft daarbij nog voorzieningen verlangd wegens de oninbaarheid van de vordering op De Hakenberg Beheer B.V. van volgens haar ƒ 5,2 miljoen in verband met de fietsenclaim. Daarop is AD Oost op 28 februari 2003 in staat van faillissement verklaard wegens dat negatieve eigen vermogen (cassatieberoep verworpen in voormeld arrest HR 26 augustus 2003). Volgens curatoren heeft de PVK pas besloten tot de faillissementsaanvraag nadat [A] haar op de hoogte had gesteld van de kredietinperking als kredietopzegging, maar dit blijkt niet uit de faillissementsaanvraag en Rabobank heeft dit gemotiveerd betwist, zodat dit niet vaststaat. Het hof volgt curatoren daarin niet. Veeleer blijkt het negatieve eigen vermogen in combinatie met de fietsenclaim beslissend geweest voor de aanvraag. Bovendien speelde de liquiditeit bij de faillissementsaanvraag door de PVK geen (beslissende) rol omdat (aldus voormeld HR arrest) uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 169 Wtv. 1993 en uit het stelsel van de Wtv. 1993 volgt dat de PVK bevoegd is het faillissement van een verzekeraar aan te vragen in het geval dat blijkt dat de verzekeraar een negatief vermogen heeft. 2.12.9Ten slotte was er nog het, tenminste vanaf medio november 2002, door [A] opgevatte plan om de assurantietak over te dragen aan de daartoe opgerichte vennootschappen van zijn zoon, Mandatis c.s., voor welke doorstart Rabobank een gevraagd krediet van € 3,5 miljoen heeft geweigerd. Volgens Rabobank betrof het een definitieve overdracht maar volgens curatoren was deze alleen maar een gevolg van de kredietinperking door Rabobank. Naar het oordeel van het hof zou een definitieve overdracht in strijd zijn geweest met het Convenant, dat immers uitging van de inkomsten uit de assurantieportefeuille. Maar ook indien [A] die overdracht slechts had voorbereid voor het geval van een kredietinperking dan nog was deze niet toegestaan omdat zo’n kredietinperking onder het Convenant was voorzien en geoorloofd. Het zou tot een verdere omzetdaling hebben geleid.
2.13.1Tegenover dit alles overtuigt de door curatoren (bij akte van 7 februari 2017) overgelegde cashflowprognose 2003 niet, vooral ook niet omdat daarin de uit 2.12 voortvloeiende negatieve liquiditeitseffecten niet blijken verdisconteerd. Daar wordt nog het volgende aan toegevoegd.
2.13.2Curatoren houden ten onrechte ook geen rekening met de met Rabobank in de diverse akten overeengekomen saldocompensatie van álle rekeningen, waarvan het maximum afgerond neerkwam op ƒ 12 miljoen (€ 5.417.092). Deze saldocompensatie werd door het Convenant niet uitgesloten of beperkt. Het Convenant wijst er integendeel (op bladzijde 1) ter vermijding van misverstanden op dat alle bestaande overeenkomsten met de vennootschappen van de Hakenberggroep en haar aandeelhouders, anders dan - deels en tijdelijk - gemuteerd in dat protocol, onverkort van kracht bleven. De in het Convenant door Rabobank toegezegde extra kredieten van tweemaal ƒ 1 miljoen zijn in september 2002 omgezet in een lening via [A] privé van € 900.000, zodat die kredietverruiming niet ongedaan werd gemaakt door het maximum saldo.
2.13.3Verder gaan curatoren uit van een enorme omzetverbetering van de kasstromen uit de assurantieportefeuille, maar in het licht van de slechte voorgeschiedenis en tegenover de gemotiveerde betwisting door Rabobank hebben curatoren onvoldoende onderbouwd waarom zo’n enorme omzetverbetering in redelijkheid zou zijn te verwachten.
2.13.4Ook houden curatoren geen rekening met de geprognosticeerde saneringskosten van ƒ 600.000.
2.13.5Waar de Hakenbergvennootschappen er al in het begin van 2003 niet in slaagden om ter voorkoming van faillissementen aanvullende financiering te verkrijgen, is zonder nadere toelichting van curatoren, die ontbreekt, niet aannemelijk dat dit dan in de loop van 2003 wel zou zijn gebeurd, hetzij door verzekeraars (waarom zouden de opzeggende crediteuren dit doen?), hetzij door familie van [A] .