In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 17 maart 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de aansprakelijkheid van [geïntimeerde], die als bestuurder van I-Pets Holding B.V. en haar dochtervennootschappen betrokken was bij een franchiseovereenkomst met De IJsvogel Groep B.V. (DIJG). DIJG had in eerste aanleg gevorderd dat [geïntimeerde] hoofdelijk aansprakelijk was voor de schulden van I-Pets, omdat hij onrechtmatig had gehandeld door overeenkomsten aan te gaan waarvan hij wist dat deze niet nagekomen konden worden. De rechtbank Midden-Nederland had deze vorderingen afgewezen, en DIJG ging in hoger beroep.
Het hof oordeelde dat DIJG onvoldoende feiten en omstandigheden had gesteld die erop wezen dat [geïntimeerde] persoonlijk een ernstig verwijt kon worden gemaakt. Het hof benadrukte dat de aansprakelijkheid van een bestuurder in principe alleen kan worden aangenomen onder bijzondere omstandigheden, waarbij een ernstig verwijt noodzakelijk is. Het hof concludeerde dat DIJG niet had aangetoond dat [geïntimeerde] bij het aangaan van de raamfranchiseovereenkomst wist of behoorde te begrijpen dat de vennootschappen hun verplichtingen niet zouden kunnen nakomen. De vorderingen van DIJG werden daarom afgewezen en het vonnis van de rechtbank werd bekrachtigd.
Het hof heeft ook de proceskosten aan de zijde van [geïntimeerde] toegewezen, en DIJG werd veroordeeld tot betaling van deze kosten, inclusief wettelijke rente. De uitspraak benadrukt de strenge eisen die aan de aansprakelijkheid van bestuurders worden gesteld, vooral in het kader van onrechtmatig handelen en de rol van bestuurders binnen vennootschappen.