In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 22 januari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen [X] b.v. en de Inspecteur van de Belastingdienst, met betrekking tot de niet-ontvankelijkheid van een bezwaar tegen de voldoening van belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM). De belanghebbende had een bedrag van € 13.843 aan BPM voldaan, maar het bezwaar tegen deze voldoening werd door de Inspecteur niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijn. De rechtbank Gelderland bevestigde deze beslissing, waarna de belanghebbende hoger beroep instelde.
Het Hof oordeelde dat, hoewel het bezwaar terecht niet-ontvankelijk was verklaard, de belanghebbende recht had op een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Het Hof stelde vast dat de redelijke termijn voor de behandeling van het bezwaar en beroep met ongeveer 19 maanden was overschreden, wat resulteerde in een schadevergoeding van € 2.000. Daarnaast werd een schadevergoeding van € 500 toegekend voor de overschrijding van de redelijke termijn in de hogerberoepsfase, die met ongeveer twee maanden was overschreden.
Het Hof oordeelde verder dat de belanghebbende recht had op wettelijke rente over de schadevergoedingen en de kosten van het griffierecht. De proceskosten werden vastgesteld op € 450, en de Inspecteur werd veroordeeld tot vergoeding van deze kosten. De uitspraak benadrukt de mogelijkheid van schadevergoeding voor immateriële schade, zelfs bij niet-ontvankelijkheid van een bezwaar, en de toepassing van bijzondere omstandigheden bij de beoordeling van de redelijke termijn.