In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin een naheffingsaanslag BPM van € 928 door de inspecteur is opgelegd. Belanghebbende had eerder een bedrag van € 5.563 aan BPM voldaan bij de registratie van een gebruikte auto. Na bezwaar van belanghebbende heeft de rechtbank het bezwaar gegrond verklaard en een proceskostenvergoeding toegekend. De inspecteur heeft echter hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak. Tijdens de zitting op 14 februari 2019 in Arnhem zijn de gemachtigden van belanghebbende en de vertegenwoordigers van de inspecteur gehoord. Het hof heeft de feiten en de procedure beoordeeld, waarbij het vooral ging om de vraag of de hoorplicht is geschonden en de hoogte van de verbeurde dwangsom. Het hof concludeert dat de ingebrekestelling niet tijdig door de inspecteur is ontvangen, waardoor de dwangsom van € 20 correct is vastgesteld. Het beroep van belanghebbende op het Unierechtelijke verdedigingsbeginsel faalt, omdat de naheffingsaanslag inmiddels is vernietigd. Het hof verklaart het hoger beroep van de inspecteur gegrond en dat van belanghebbende ongegrond.