Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoeker in het principaal hoger beroep,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, staat de partneralimentatie centraal na de echtscheiding van partijen. Het huwelijk van verzoeker en verweerder is in 2017 ontbonden. Verzoeker heeft de rechtbank verzocht om een bijdrage in de kosten van zijn levensonderhoud van € 1.250,- per maand, terwijl verweerder verweer heeft gevoerd tegen dit verzoek. De rechtbank heeft in eerdere beschikkingen bepaald dat verweerder een lagere bijdrage van € 738,- per maand moet betalen. Verzoeker is in hoger beroep gegaan, waarbij hij vier grieven heeft ingediend, en verweerder heeft incidenteel hoger beroep ingesteld met acht grieven.
Het hof heeft de grieven van beide partijen gezamenlijk beoordeeld. De kern van het geschil betreft de draagkracht van verweerder en de behoefte van verzoeker aan alimentatie. Het hof heeft vastgesteld dat de behoefte van verzoeker op € 1.418,30 per maand is gesteld, en dat verweerder, na beoordeling van zijn draagkracht, in staat is om een bijdrage van € 842,- bruto per maand te betalen. Het hof heeft ook de huwelijkse voorwaarden in overweging genomen, waarbij het artikel 1:400 lid 2 BW van belang is, dat bepaalt dat overeenkomsten waarbij van het volgens de wet verschuldigde levensonderhoud wordt afgezien, nietig zijn. Het hof heeft geoordeeld dat de afstandsverklaring van levensonderhoud in de huwelijkse voorwaarden nietig is, en dat de onderhoudsplicht van verweerder voortduurt.
De beslissing van het hof is dat de bestreden beschikking van de rechtbank wordt vernietigd en dat verweerder aan verzoeker met ingang van 4 oktober 2017 een bijdrage van € 842,- bruto per maand moet betalen. Het hof heeft de verzoeken van beide partijen verder afgewezen, waarbij het belang van verzoeker in zijn behoeftigheid en de omstandigheden van de zaak zijn meegewogen.