ECLI:NL:HR:1980:AB7449
Hoge Raad
- Cassatie
- A. Dubbink
- J. Snijders
- M. Royer
- P. Martens
- A. de Groot
- Rechtspraak.nl
Huwelijksvermogensrecht en alimentatie na echtscheiding
In deze zaak, die voor de Hoge Raad der Nederlanden werd behandeld, ging het om de vraag of een overeenkomst tussen aanstaande echtgenoten, waarin zij afzien van levensonderhoud na echtscheiding, rechtsgeldig is. De man had een vordering tot echtscheiding ingesteld en de vrouw had in reconventie alimentatie gevorderd. De man betwistte de alimentatie op basis van de huwelijksvoorwaarden die op 19 november 1976 waren vastgesteld, waarin was opgenomen dat beide partijen afstand deden van een eventueel recht op levensonderhoud. De Rechtbank verwierp dit verweer en oordeelde dat de overeenkomst niet kon worden aangemerkt als een nihil-beding volgens artikel 158 van het Burgerlijk Wetboek, omdat dit beding alleen door echtgenoten tijdens het huwelijk kan worden gemaakt. De man stelde dat het gevorderde alimentatiebedrag niet in overeenstemming was met de wettelijke maatstaven, gezien zijn beperkte inkomen en de korte duur van het huwelijk. De Rechtbank besloot dat er nadere inlichtingen van partijen nodig waren.
De Hoge Raad oordeelde dat de overeenkomst die voor het huwelijk was gesloten, nietig was op grond van artikel 400, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek. De vraag of de uitzondering in artikel 158 ook geldt voor overeenkomsten die voor het huwelijk zijn gesloten, werd ontkennend beantwoord. De Hoge Raad bevestigde dat de wetgever uitsluitend overeenkomsten door echtelieden tijdens hun huwelijk voor ogen had, met het oog op een voorgenomen echtscheiding. Het beroep van de man werd verworpen, en de kosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij haar eigen kosten droeg.