In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 10 december 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over een navorderingsaanslag recht van schenking die door de Inspecteur van de Belastingdienst was opgelegd aan belanghebbende. De navorderingsaanslag betrof een belaste verkrijging van € 5.000.000 in het jaar 2008. De Inspecteur stelde dat er een voltooide vermogensverschuiving had plaatsgevonden ten tijde van het aangaan van het huwelijk van belanghebbende en haar echtgenoot, waarbij huwelijkse voorwaarden van toepassing waren. De rechtbank Gelderland had eerder de uitspraak van de Inspecteur vernietigd, maar de Inspecteur ging in hoger beroep.
Tijdens de zitting op 5 september 2019 werd het standpunt van de Inspecteur dat de huwelijkse voorwaarden in werking traden bij het huwelijk en dat er een beperkte gemeenschap van goederen ontstond, betwist door belanghebbende. Het Hof oordeelde dat de Inspecteur feiten en omstandigheden moest stellen die de conclusie van een schenking konden onderbouwen. Het Hof concludeerde dat de huwelijkse voorwaarden niet leidden tot een voltooide vermogensverschuiving op het moment van het huwelijk, omdat de omvang van de beperkte gemeenschap pas aan het einde van het huwelijk kon worden vastgesteld.
Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende moest worden veroordeeld. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.