Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
Spaansen,
appellante in incidenteel hoger beroep,
de gemeente,
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
2.De vaststaande feiten
(2.1 tot en met 2.24) de feiten vastgesteld. Volgens Spaansen (
grief I) is de feitenvaststelling van de rechtbank onvolledig en onevenwichtig. Spaansen meent verder dat de feitenvaststelling op een aantal punten onjuist is. Het hof zal hierna de feiten, voor zover relevant voor de beoordeling van het geschil in hoger beroep, zelf vaststellen met inachtneming van hetgeen Spaansen onder haar grief heeft aangevoerd en de reactie daarop van de gemeente. De grief behoeft om die reden geen verdere behandeling.
€ 2.547.000,-. Op 5 mei 2008 heeft Verhoeve een aangepaste begroting gemaakt. Uitgangspunt van die begroting is dat het bouwpeil door de gemeente wordt aangepast waardoor geen grondafvoer nodig is. De kosten worden in dat geval geraamd op
€ 2.199,506,36.
- Conform de onteigeningswetgeving is een analyse opgesteld: vermogensschade, financiële schade en bijkomende kosten. Zie de uitwerking in de spreadsheets, eindtotaal wordt gesteld op totaal te vergoeden aan Spaansen (mocht het voor de rechtbank komen) van een bedrag van € 11.210.000,-.
- De conclusie is daarmee gerechtvaardigd dat er geen sprake is van staatssteun daar het aankoopbedrag lager wordt geschat dan de onteigeningswaarde.
- Voor de formele status van de onteigening is het van belang dat de gemeenteraad de politieke opdracht aan B&W geeft het gebied te ontwikkelen met inzet van onteigening."
Inleiding
verklaren het navolgende te zijn overeengekomen:
acht miljoen vijfhonderdduizend euro
BEDINGEN
3.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
de-minimissteun die is vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting van artikel 108 lid 3 VWEU. Volgens Spaansen heeft de gemeente bovendien haar rechten verwerkt en maakt de gemeente met haar beroep op artikelen 107 en 108 VWEU zich tegenover Spaansen schuldig aan misbruik van recht.
primairstrekken tot betaling van de in de koopovereenkomst overeengekomen nabetaling van € 2.000.000,-.
4.Ontvankelijkheid partijen
grief IIbestrijdt Spaansen het oordeel van de rechtbank dat de gemeente in haar vorderingen kan worden ontvangen. Volgens Spaansen is het procesbesluit van
grief III) dat het besluit ongeldig is omdat het in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur tot stand is gekomen, waaronder het motiveringsbeginsel en het zorgvuldigheidsbeginsel. Spaansen verwijt de gemeente dat zij onvoldoende rekening heeft gehouden met de redelijke belangen van Spaansen. In het bijzonder verwijt Spaansen de gemeente dat zij niet eerst, in overleg met Spaansen, een staatssteunmelding heeft gedaan bij het Coördinatiepunt Staatssteun van het ministerie van Binnenlandse zaken (hierna: het Coördinatiepunt). De gemeente betwist de stellingen van Spaansen. Zij meent dat er geen plaats is voor rechtstreekse toetsing aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. De gemeente bestrijdt daarnaast dat zij in strijd met deze beginselen heeft gehandeld.
5.De beoordeling van de (overige) grieven
grieven IV en VI) en wat de gevolgen van het niet aanmelden zijn (
grieven VII en VIII).Vaststaat dat de koopovereenkomst niet is aangemeld en dat de gemeente niet bereid is dit via het Coördinatiepunt alsnog te doen. Verder zijn partijen het erover eens dat de vraag of de koopovereenkomst een steunmaatregel vormt, beoordeeld moet worden naar het tijdstip waarop de koopovereenkomst is gesloten, te weten 23 juni 2009, en niet naar het tijdstip waarop Spaansen betaling heeft gevorderd van het in artikel 19.2 overeengekomen bedrag van € 2.000.000,- (hierna: de nabetaling).
Ten eerste moet het gaan om een maatregel van de staat of om een maatregel die met staatsmiddelen is bekostigd. Ten tweede moet deze maatregel een selectief voordeel verschaffen aan de begunstigde ervan. Ten derde moet deze maatregel het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig kunnen beïnvloeden. Ten vierde moet hij de mededinging op de interne markt vervalsen of dreigen te vervalsen.
CELF en Ministre de la Culture et de la Communicationen HvJEU 16 december 1992, zaak C-17/91, ECLI:EU:C:1992:514,
Lornoy e.a.).
Het verbod in artikel 108 lid 3 VWEU heeft rechtstreekse werking en strekt zich uit tot iedere steunmaatregel die zonder melding tot uitvoering is gebracht (zie HvJEU,
11 november 2015, zaak C-505/14, ECLI:EU:C:2015:742,
Klausner Holz).De nationale rechter die een schending van artikel 108 lid 3 van het VWEU vaststelt, is verplicht die schending met toepassing van zijn nationale recht ongedaan te maken. In het licht van deze vergaande verplichting van de nationale rechter komt naar het oordeel van het hof geen betekenis toe aan de omstandigheid dat de gemeente zelf artikel 108 lid 3 VWEU heeft geschonden door de koopovereenkomst niet bij de Commissie aan te (laten) melden, zoals Spaansen onder 127 - 143 van haar memorie van grieven betoogt. Het feit dat de instantie die de mogelijke steun heeft verleend een beroep doet op de staatssteunregels is in dit verband niet van belang gelet op het doel van het staatssteunrecht, het opheffen van verstoringen van de mededinging door onrechtmatige steun. Dit doel kan immers evengoed worden gediend door een concurrent als een instantie die de mogelijke steun heeft verleend. Of dit laatste extreem ongebruikelijk en uitzonderlijk is, zoals Spaansen stelt en de gemeente betwist, doet dan ook niet ter zake.
grief VIIis gegrond.
Residex).
SFEI e.a./La Poste e.a.). Beslissend daarbij is of een vergelijkbare particuliere economische speler in de gegeven omstandigheden een vergelijkbare koopprijs zou hebben betaald voor het Spaansen-terrein. Of de gemeente als redelijk denkend en handelend investeerder op basis van de informatie die haar toen ter beschikking stond
meendeeen marktconforme prijs te betalen, zoals Spaansen onder 192 van haar memorie van grieven stelt, doet daarbij niet ter zake.
Het gaat steeds om de economische aard van de handeling van de gemeente en niet hoe zij, subjectief bezien, dacht dat zij handelde of welke alternatieve handelwijzen zij heeft overwogen voordat zij de aan de orde zijnde maatregel heeft vastgesteld (zie HvJEU,
20 september 2007, C-300/16, ECLI:EU:C:2017:706,
Europese Commissie tegen Frucona Košice a.s.). De daarop betrekking hebben stellingen van Spaansen worden daarom niet verder besproken en het bewijsaanbod onder 205 van de memorie van grieven wordt als niet ter zake dienend gepasseerd.
(€ 6.138.000,-) is substantieel lager dan de overeengekomen koopprijs van € 8.500.000,-.
"DTZ per definitie niet het bedrag heeft vastgesteld dat de gemeente - als specifieke (cursivering hof) koper en met de bijbehorende koperskenmerken - als weldenkend investeerde redelijkerwijs voor het object zou hebben willen betalen", komt geen betekenis omdat, zoals het hof hiervoor onder 5.13 heeft overwogen, dit niet het juiste criterium is. Het gaat erom wat een particuliere koper in de gegeven omstandigheden voor het object zou hebben betaald.
€ 7.926.000,-, die koopprijs nog steeds substantieel hoger is dan de door DTZ getaxeerde verkoopwaarde van € 6.250.000,-.
€ 8.500.000,- te betalen voor het Spaansen-terrein in ongesaneerde staat, blijkt niet uit de email van BAM aan [B] van 4 april 2008, zoals Spaansen stelt.
Nedalco). Daarvoor is niet nodig dat de onteigeningsprocedure reeds is ingezet. Van doorslaggevend belang is of de betrokken overeenkomst in het kader van een voorzienbare onteigening is gesloten.
kanbeïnvloeden en de mededinging
kanvervalsen.
Libert).
Altmark Trans). Van belang is slechts of de kans voor andere ondernemingen uit andere lidstaten om tot die markt toe te treden door de steun afneemt (zie onder andere HvJEU, 14 januari 2015, zaak C-518/13, ECLI:EU:C:2015:9,
Eventech,punt 68).
De door Spaansen gevorderde betaling van het restantbedrag stuit daarop al af en zal daarom ook in hoger beroep worden afgewezen.
Grief VIII, die zich keert tegen de afwijzing van de gevorderde nabetaling, faalt dus ook.
grief VIIbetrekking. Met deze grief bestrijdt Spaansen vanuit verschillende invalshoeken het oordeel van de rechtbank dat partiële vernietiging in de gegeven omstandigheden het meest doeltreffende middel is om de mededingingssituatie van voor de koopovereenkomst te herstellen. In het bijzonder bestrijdt Spaansen dat er geen onverbrekelijk verband bestaat tussen de koopprijs en de rest van de overeenkomst. Spaansen benadrukt dat zij de koopovereenkomst niet zou hebben gesloten indien de koopprijs
€ 6.250.000 zou hebben bedragen.
grieven X en XIbehoeven om die reden geen inhoudelijke behandeling. Dit geldt ook voor
grief Vdie zich keert tegen de omvang van het selectieve voordeel zoals vastgesteld door de rechtbank.
(2 punten in tarief VIII). De daarop betrekking hebbende
grief XIIslaagt.
6.De slotsom
7.De beslissing
€ 11.002,- voor geliquideerd salaris van de advocaat.