Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de betrokkene,
advocaat mr. E.A.C. Sandberg te Vorden,
de advocaat-generaal bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden,
verweerder in hoger beroep,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- een journaalbericht van mr. Sandberg van 25 april 2018 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Sandberg van 10 augustus 2018 met productie(s).
3.Feiten
24 mei 2018.
4.De omvang van het geschil
13 juli 2017) en € 1.445,- wegens onaanvaardbare vertraging aan de zijde van het openbaar ministerie bij de indiening van het verzoek verlenging voorgezet verblijf (periode van
26 april 2017 tot 12 mei 2017 zijnde 17 dagen x 85,- = € 1.445,-).
5.De motivering van de beslissing
In de Bopz is met het oog op de verplichtingen voortvloeiend uit artikel 5 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) geregeld dat iedere rechterlijke machtiging een maximale geldigheidsduur heeft en dat steeds vooraf een toetsing van de maatregel plaatsvindt waarbij de rechter gehouden is aan een beslistermijn. In artikel 17 Bopz is in dit verband bepaald, voor zover van belang, dat het verzoekschrift van de officier van justitie tot het verlenen van een machtiging voortgezet verblijf wordt ingediend tijdens de zesde of vijfde week voor het einde van de geldigheidsduur van de lopende machtiging en dat de rechtbank daarop binnen vier weken na indiening ervan beslist.
6.6. De slotsom
7.De beslissing
5 december 2017 voor zover aan dit hoger beroep onderworpen.