Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN
[Z](hierna: belanghebbende)
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Almelo(hierna: de Inspecteur)
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Vaststaande feiten
1.237.
1.267.
1.338.
1.310.
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 23 januari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland. De belanghebbende, een medewerker van een verzekeringskantoor, was in geschil met de Inspecteur van de Belastingdienst over navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor de jaren 2008 tot en met 2011. De Inspecteur had vastgesteld dat de belanghebbende inkomsten had gegenereerd door het invullen van belastingaangiften voor derden, maar deze inkomsten niet had aangegeven in zijn aangiften. De rechtbank had het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard, waarna hij in hoger beroep ging.
Het Hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak onderzocht, waaronder het strafrechtelijk onderzoek door de FIOD, waarbij diverse administratieve bescheiden en aangiftebestanden in beslag zijn genomen. De belanghebbende had verklaard dat hij aangiften voor anderen invulde en hiervoor vergoedingen ontving, maar hij had deze inkomsten niet volledig aangegeven. Het Hof heeft de argumenten van de belanghebbende over de oproeping van getuigen en de inbreng van bewijsstukken door de Inspecteur beoordeeld. Het Hof oordeelde dat de Inspecteur niet verplicht was om stukken in te brengen die hem pas na de uitspraak op bezwaar ter beschikking waren gekomen.
Uiteindelijk heeft het Hof geoordeeld dat de Inspecteur aannemelijk had gemaakt dat de belanghebbende niet de vereiste aangiften had gedaan en dat de navorderingsaanslagen terecht waren opgelegd. Het hoger beroep van de belanghebbende is ongegrond verklaard, en de uitspraak van de rechtbank is bevestigd. De belanghebbende kan binnen zes weken na de verzenddatum van de uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.