Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
[appellant 3] ,
1.Het geding in eerste aanleg
30 januari 2013 en 9 juli 2014 die de rechtbank Midden-Nederland heeft gewezen.
2.Het geding in hoger beroep
in conventie:
de Gemeente in haar vorderingen niet-ontvankelijk zal verklaren, althans haar deze te ontzeggen;
in reconventie:
- de vorderingen 1.I, 1.II en 1.III van appellanten sub 1 tot en met 3 alsnog volledig zal toewijzen;
- de gewijzigde vordering 4.II van appellante sub 4 zal toewijzen, dat wil zeggen met toewijzing van de wettelijke (handels)rente over de nadien nog verschuldigd geworden boete van € 5.000,- per dag tot 25 november 2013 vanaf de respectievelijke dagen waarop de boetes verbeurd zijn tot aan de dag der algehele voldoening,
met veroordeling van de Gemeente in de kosten van beide instanties.
3.De vaststaande feiten
Artikel 6.2 luidt, voor zover van belang:
‘
De Ontwikkelaar is aan de Gemeente voor de verkrijging van de gronden als bedoeld in dit artikel een koopprijs verschuldigd van € 285,70 (…) exclusief btw per vierkante meter, prijspeil 1 januari 2003, met dien verstande dat dit bedrag vanaf 1 januari 2003 wordt geïndexeerd als volgt:
Indien de Ontwikkelaar verwacht of vermoedt dat de woningen die hij volgens het Bouwprogramma en de overeengekomen Planning dient te ontwikkelen, als gevolg van gewijzigde c.q. zich wijzigende marktomstandigheden onvoldoende in de markt zullen kunnen worden afgezet, zal hij daarover zo spoedig mogelijk met de Gemeente in contact treden. Als dan zullen Partijen in goed overleg bezien, in welke opzichten - qua aantallen, typen en/of financieringscategorieën - het Bouwprogramma en/of de Planning dienen te worden aangepast, teneinde een voor de Ontwikkelaar naar objectieve maatstaven rendabele exploitatie mogelijk te maken. De Ontwikkelaar blijft ook in die situatie gehouden de bouwgrond van de gemeente af te nemen tegen de overeengekomen prijs en op het overeengekomen tijdstip’.
‘
Partijen realiseren zich dat de in de onderhavige overeenkomst vastgelegde afspraken zich uitstrekken over een reeks van jaren en dat zich na heden feiten of omstandigheden kunnen voordoen die ertoe kunnen leiden dat strikte nakoming van een of meer bepalingen van deze overeenkomst door de partij die zulks aangaat, in redelijkheid niet van haar kan worden verlangd.’
Bouwclaim(…)7.2 (…) Tot zekerheid dat de Marktpartij ervoor zorg draagt dat de de aan haar gelieerde vennootschap Ovast Ontwikkeling B.V. haar verplichtingen tot betaling aan de Gemeente van een afkoopsom verplichtingen sociale sector uit hoofde van de Samenwerkings-overeenkomst ‘Het Zand’ 2004 respectievelijk de Samenwerkingsovereenkomst ‘Leidsche Maan’ 2004 - zoals deze betalingsverplichtingen zijn komen te luiden als gevolg van de mede op heden tussen de Gemeente en Ovast Ontwikkeling B.V. aangegane Wijzigings-overeenkomsten (…) - zal nakomen, zijn partijen overeengekomen dat deze bouwclaim voor een deel een voorwaardelijk karakter heeft in de hierna volgende betekenis. Het voorwaardelijk deel van de bouwclaim betreft een aantal van 532 (…) woningen, die volgens de hierna genoemde productieplanning behoren tot de laatste fase(n) van realisatie van de totale bouwclaim (…)’.(…)
- onder meer - het stedenbouwkundige plan Rijnvliet (hierna: SP Rijnvliet).
- de Gemeente - voorlopig niet inhoudelijk zal reageren op dat memo. Ten eerste wil de Gemeente de besluitvorming door het college van B&W afwachten, waarbij de Gemeente
4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
€ 1.800.000,00 vermeerderd met rente en kosten (Vordering 3).
in reconventie
5.De beoordeling van de grieven en de vordering
Partijen achten het wenselijk dat zij terzake van de beide hiervoor bedoeld betalingsverplichtingen gezamenlijk één regeling treffen en zijn daartoe –in afwijking van hetgeen is bepaald in (…) de SOK Leidsche Maan 2004 respectievelijk (…) de Sok Het Zand 2004, en in afwijking van het in 2004 door partijen vastgesteld, maar thans als vervallen te beschouwen betalingsschema - het hiernavolgende overeengekomen (…)’ (onderstreping hof). Daaruit volgt dat partijen nieuwe afspraken hebben gemaakt.
‘…achten het wenselijk dat zij terzake van de hier bedoelde betalingsverplichtingen gezamenlijk één regeling treffen en zijn in nader overleg het volgende overeengekomen’). Voor zover het beding omtrent de afkoop in de Samenwerkingsovereenkomsten uit 2004 nietig zou zijn geweest - hetgeen overigens in het midden kan blijven - gold dit niet zonder meer voor de afkoopverplichtingen in de Wijzigingsovereenkomsten die in 2009 althans in elk geval in de Aanvullende overeenkomst die in 2011 zijn gesloten. Dat daarbij de grondslag niet is gewijzigd maar enkel de wijze van voldoening aan de verplichting, zoals Ovast c.s. heeft aangevoerd, is gelet op het voorgaande niet juist, althans niet doorslaggevend.
onaanvaardbaredoorkruising van een publiekrechtelijke regeling door gebruik van een privaatrechtelijk middel. Een en ander tegen de achtergrond dat het in een privaatrechtelijke overeenkomst opnemen van voorwaarden omtrent het gebruik van grond geen onaanvaardbare doorkruising oplevert van publiekrechtelijke mogelijkheid tot regulering van het gebruik in het kader van de ruimtelijke ordening (HR 8 juni 1991, ECLI:NL:HR:1991:ZC0315 (Kunst- & Antiekstudio/Lelystad). De enkele omstandigheid dat sprake is van gebrekkige of ontbrekende kennisgeving van de overeenkomst nu deze niet op de in artikel 6.24 lid 3 Wro voorgeschreven wijze is gepubliceerd, maakt de onderhavige overeenkomst niet ongeldig.
Voor zover Ovast c.s. heeft aangeboden om aan de hand van de stichtingskostenopzet te bewijzen dat de gemeente bij een onverkorte toepassing van de overeenkomst een prijs per vierkante meter krijgt (van omstreeks € 700,-) die substantieel hoger is dan het compensatiebedrag dat als redengevend wordt gezien voor het aangaan van de overeenkomst, wat daarvan verder ook zij, gaat het hof aan dit bewijsaanbod voorbij. Het hof is van oordeel dat het op de weg van Ovast c.s. had gelegen deze gegevens desgewenst eerder in het geding te brengen. Bovendien valt, zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet in te zien dat de gestelde uitgifteprijzen meebrengen dat nakoming van de gemaakte afspraken naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.