Uitspraak
1.Leithreas B.V., voorheen TCE Gofour B.V., failliet verklaard op 16 mei 2017,
TCE,
[appellant2],
TCE c.s.,
TT Plaza Technology,
1.Het verloop van het geding in eerste aanleg
2.Het verloop van het geding in hoger beroep
3.De vaststaande feiten
grieven I tot en met Vnader zijn gepreciseerd (zonder dat dit op zichzelf reeds kan leiden tot vernietiging van het bestreden vonnis). Daarmee rekening houdende en aangevuld met wat in hoger beroep nog als gesteld en niet weersproken is komen vast te staan, gaat het om het navolgende.
(…) Duidelijk dat er geen geld is dat baart mij ook zorgen. (…)
4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
5.De beoordeling van de (overige) grieven en de vordering
Grief VIwaarin onder meer wordt betoogd dat het (spoedeisend) belang ontbreekt faalt in zoverre.
grief VII, herhaald in grief X) dat hij, in de fase voordat het subsidiegeld op de rekening van TT Plaza Technology was gestort, tijdens een gesprek met [B] op 14 juli 2014 als het ware carte blanche van hem heeft gekregen om naar eigen inzichten ten behoeve van TCE de nog te storten subsidiegelden van de rekening af te halen voor zover dit nodig zou zijn ter dekking van door TCE in verband met het project te maken kosten, is stellig door TT Plaza Technology betwist. Ter zake ontbreekt ook iedere documentatie of verslaglegging. Het onderhavige kort geding leent zich niet voor bewijslevering. Derhalve kan niet van de juistheid van dit verweer worden uitgegaan.
grief VII, herhaald in grief X) dat [B] en [C] achteraf hebben ingestemd met de overboekingen wordt als onvoldoende onderbouwd verworpen. Feitelijk wordt daartoe niet meer gesteld dan dat genoemde heren niet direct hebben geprotesteerd nadat zij de overboekingen hebben ontdekt of hadden kunnen ontdekken. Die stelling zal hierna worden verworpen bij de bespreking van de klachtplicht. Het hof voegt daaraan toe dat enkel niet protesteren in deze context ook bezwaarlijk als het verlenen van instemming kan worden geduid.
grief IX).
grief VIII) dat een deel van de subsidiegelden (van tenminste € 41.000,- althans € 32.753,20) "aan TCE zou toekomen". TT Plaza Technology heeft dat betwist en aangevoerd dat de betrokken projectpartners ter zake van de subsidiegelden nog geen verdeelsleutel waren overeengekomen en dus ten tijde van de overboekingen geen opeisbare vorderingen van TCE op TT Plaza Technology bestonden. Vaststaat dat ook volgens [appellant2] een verdeelsleutel nog niet is overeengekomen (MvG 94). In dit licht heeft [appellant2] onvoldoende onderbouwd dat TCE ten tijde van de overboekingen een opeisbare vordering had op TT Plaza Technology dan wel dat die vordering daarna is ontstaan. Het enkele feit dat, zoals met
grief VIIis betoogd, TCE de gelden nodig had om investeringen te kunnen doen en dat zij de gelden mogelijk (mede) heeft gebruikt ter financiering van activiteiten in het kader van het APPO-project, zoals [appellant2] stelt en TT Plaza Technology gemotiveerd betwist (onder meer door verwijzing naar een verslag van de Provincie), leidt niet tot een ander oordeel. Het feit dat TCE mogelijk in de toekomst een vordering zou hebben verkregen op TT Plaza Technology Technology van € 41.000,- maakt ook niet dat [appellant2] ter zake van de met de statuten strijdige onttrekkingen geen persoonlijk ernstig verwijt kan worden gemaakt, of dat daardoor geen schade is ontstaan.
XI en XIIwordt geklaagd over toewijzing van de beslagkosten en de proceskosten. Voor zover deze grieven voortbouwen op de overige grieven, delen zij het lot daarvan en falen zij. Subsidiair is nog aangevoerd dat de beslagkosten en proceskosten voor te hoge bedragen zijn toegewezen. Nu dit verder niet is onderbouwd, falen de grieven ook in zoverre.