ECLI:NL:GHARL:2016:6358

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 augustus 2016
Publicatiedatum
8 augustus 2016
Zaaknummer
13/01292 t/m 13/01296
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Verwijzing na Hoge Raad
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingaanslagen en boetebeschikkingen van een autohandelaar na verwijzing door de Hoge Raad

In deze zaak gaat het om de belastingaanslagen en boetebeschikkingen die zijn opgelegd aan een autohandelaar, belanghebbende, voor de jaren 2000 tot en met 2004. De Inspecteur heeft navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, evenals vergrijpboetes. De zaak is na cassatie door de Hoge Raad verwezen naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor verdere behandeling. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de Inspecteur de klikbrief als een op de zaak betrekking hebbend stuk moet overleggen en dat er een toezegging is gedaan omtrent het privégebruik van auto’s. Het Hof heeft de belastingaanslagen en boetebeschikkingen beoordeeld en vastgesteld dat de Inspecteur in redelijkheid tot de correcties en boetes heeft kunnen komen. Belanghebbende heeft niet overtuigend aangetoond dat de door de Inspecteur opgelegde bedragen onjuist zijn. Het Hof heeft de belastingaanslagen en boetes verminderd, maar heeft de vergrijpboetes in de meeste gevallen gehandhaafd, gezien het systematische frauduleuze handelen van belanghebbende. De uitspraak van het Hof is openbaar gemaakt op 9 augustus 2016.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummers 13/01292bis tot en met 13/01296bis
Uitspraakdatum:
9 augustus 2016
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z](hierna: belanghebbende),
en het incidenteel hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst/Oost-Brabant/kantoor ’s-Hertogenbosch(thans van de Belastingdienst/kantoor Eindhoven, hierna: de Inspecteur)
tegen de uitspraken van de rechtbank Breda, nummers AWB 07/2942, AWB 07/2943, AWB 07/2948, AWB 07/2950 en AWB 08/2761, in het geding tussen belanghebbende en de Inspecteur

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
De Inspecteur heeft aan belanghebbende voor de jaren 2000 tot en met 2004 (navorderings)aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd. Gelijktijdig met het vaststellen van deze belastingaanslagen heeft de Inspecteur bij beschikking vergrijpboetes opgelegd en heffingsrente in rekening gebracht.
1.2
Na daartegen door belanghebbende gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur bij uitspraken op bezwaar de belastingaanslagen, de beschikkingen heffingsrente en de boetebeschikkingen voor een deel verminderd en voor een deel gehandhaafd.
1.3
Op de beroepen tegen deze uitspraken heeft de rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) de uitspraken van de Inspecteur vernietigd en de belastingaanslagen en de boeten - behoudens de boete betreffende de zaak met nummer 08/2761 die is gehandhaafd - (verder) verminderd.
1.4
Op de tegen de uitspraken van de Rechtbank ingestelde (incidentele) hoger beroepen heeft het gerechtshof ’s-Hertogenbosch op 23 december 2011 uitspraak gedaan.
1.5
Belanghebbende heeft tegen de uitspraken van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch beroepschriften in cassatie ingediend. De Hoge Raad heeft bij arresten van 15 november 2013, nummers 12/00599, 12/00601 en 12/00605 tot en met 12/00607 (hierna per belastingaanslag: het verwijzingsarrest, of gezamenlijk: de verwijzingsarresten) de uitspraken van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch vernietigd, de gedingen verwezen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (hierna: het Hof) ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van het in het geding gewezen arrest, en een beslissing gegeven omtrent de vergoeding van het griffierecht en de proceskosten.
1.6
Het Hof heeft de onderhavige zaken gelijktijdig behandeld met de zaken die betrekking hebben op de aan belanghebbende over diezelfde periode opgelegde naheffingsaanslagen omzetbelasting (rolnummers van het Hof 13/01297 en 13/01298). Zowel belanghebbende als de Inspecteur heeft, daartoe door het Hof in de gelegenheid gesteld, voor al deze zaken één conclusie na verwijzing ingezonden.
1.7
Het Hof heeft, gelet op de verwijzingsarresten, vooreerst beoordeeld of de zogenoemde klikbrief waarvan in de stukken sprake is en die alsnog door de Inspecteur aan het Hof is toegezonden, is aan te merken als een op de zaak betrekking hebbend stuk en of de Inspecteur terecht, met toepassing van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) heeft verzocht toe te staan dat alleen het Hof kennis zal nemen van die brief. Belanghebbende heeft op dat verzoek gereageerd.
1.8
Het verzoek van de Inspecteur is behandeld ter zitting van het Hof op 30 september 2014 te Arnhem door de tweede meervoudige belastingkamer van het Hof. Namens de Inspecteur zijn verschenen mr. [A] , tot bijstand vergezeld door mr. [B] . Belanghebbende is daarbij, met voorafgaande kennisgeving aan het Hof, niet verschenen.
1.9
Het Hof heeft in die zogenoemde 8:29-procedure een tussenuitspraak gedaan op 9 december 2014 (ECLI:NL:GHARL:2014:9540) en daarin bepaald dat beperkte kennisneming van de klikbrief en de daarbij behorende enveloppe niet gerechtvaardigd is en het daartoe strekkende verzoek van de Inspecteur afgewezen, bepaald dat de verdere behandeling van de zaak eventueel plaatsvindt na overeenkomstige toepassing van artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb en iedere verdere beslissing aangehouden.
1.1
De Inspecteur heeft vervolgens de klikbrief nogmaals en ongeschoond ingezonden aan het Hof als een op de zaak betrekking hebbend stuk en stuk van het geding. De klikbrief is door het Hof doorgezonden aan belanghebbende. Belanghebbende heeft daarop schriftelijk gereageerd. De Inspecteur heeft een nadere reactie ingediend.
1.11
De tweede mondelinge behandeling van de zaken heeft vervolgens plaatsgevonden ter zitting van het Hof op 14 april 2015 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende en zijn gemachtigde mr. [C] , bijgestaan door [D] RA, alsmede namens de Inspecteur mr. [A] , tot bijstand vergezeld door mr. [B] en [E] . De Inspecteur heeft daar, evenals in de door hem ingezonden stukken na verwijzing, het standpunt ingenomen dat uitgegaan moet worden van een beperkte verwijzingsopdracht van de Hoge Raad. Beide partijen hebben ter zitting een pleitnota voorgedragen en afschriften daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat op 1 mei 2015 aan partijen is verzonden.
1.12
Omdat het onderzoek niet volledig is geweest heeft het Hof met toepassing van artikel 8:68 van de Awb het onderzoek heropend en de Inspecteur verzocht nader te reageren op de door belanghebbende ingenomen standpunten en daarbij uit te gaan van een ruime verwijzingsopdracht van de Hoge Raad. Belanghebbende heeft op de nadere stukken van de Inspecteur gereageerd.
1.13
De derde mondelinge behandeling van de zaken heeft vervolgens plaatsgevonden ter zitting van het Hof op 12 april 2016 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende en zijn gemachtigde mr. [C] , tot bijstand vergezeld door [D] RA, alsmede namens de Inspecteur mr. [A] , tot bijstand vergezeld door mr. [B] , [E] en [F] .
1.14
Belanghebbende heeft voorafgaand aan de derde mondelinge behandeling nadere stukken overgelegd. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt waarin opgenomen de verklaring van de getuige [G] die op verzoek van belanghebbende ter zitting van het Hof is gehoord. Een afschrift daarvan is aan deze uitspraak gehecht.
1.15
Naast alle hiervoor genoemde stukken behoren tot de stukken van het geding de stukken die partijen, al dan niet met bijlagen, overigens nog hebben overgelegd alsmede de door tussenkomst van de Hoge Raad ontvangen dossiers van de Rechtbank en van het gerechtshof ’s‑Hertogenbosch die op deze zaken betrekking hebben.

2.De vaststaande feiten

2.1
Belanghebbende drijft sinds juni 1997 onder de handelsnaam [H] een onderneming in de vorm van een eenmanszaak. De onderneming was vanaf 1997 gevestigd op het woonadres van belanghebbende gelegen aan de [a-straat] 34 te [Z] . Met ingang van 1 april 2003 is de handelsnaam gewijzigd in [I] en is de onderneming verhuisd naar het adres [b-straat] 56 te [Z] . In 2004 is de onderneming ingebracht in de op 9 augustus 2004 opgerichte vennootschap [I] BV (hierna: de BV). Enig aandeelhoudster van [I] BV is [J] BV. Enig aandeelhouder van [J] BV is belanghebbende.
2.2
Tot 1 april 2003 bestonden de ondernemingsactiviteiten uit de in- en verkoop van tweedehands auto’s en incidenteel nieuwe auto’s. Per 1 april 2003 zijn de ondernemingsactiviteiten uitgebreid met het verrichten van APK-keuringen, spuitwerk, onderhoud en reparaties.
2.3
Belanghebbende realiseerde het merendeel van zijn omzet door verkoop van tweedehands auto’s die door hem in grote partijen werden gekocht van verzekerings- en leasemaatschappijen. Een groot gedeelte van deze auto’s, die voornamelijk waren bestemd voor export naar voormalige Oostbloklanden, werd door belanghebbende verkocht in samenwerking met de in België gevestigde [K] BVBA ( [K] ) waarbij de gerealiseerde winst tussen belanghebbende en de [K] gelijkelijk werd verdeeld. Omdat deze auto’s werden betaald in buitenlandse valuta en bij het afrekenen een koers werd gehanteerd die enige centen afweek van de officiële wisselkoers kon bij de transacties een valutawinst worden gerealiseerd die eveneens door beide partijen gelijkelijk werd gedeeld.
2.4
Bij belanghebbende is in april 2001 een boekenonderzoek ingesteld naar de aanvaardbaarheid van de aangiften inkomstenbelasting en omzetbelasting over de jaren 1997 tot en met 2004. Na de start van het boekenonderzoek is in mei 2002 een anonieme klikbrief bij de Inspecteur binnengekomen.
2.5
Bij het boekenonderzoek is een digitaal bijgehouden bestand aangetroffen (spreadsheet; bijlage 55 bij het verweer in eerste aanleg) waarin bij een aantal verkopen een opmerking is geplaatst omtrent zwarte betalingen door de koper van een gedeelte van de koopsom met de toevoeging “gedeeld met [L] ”.
2.6
De bevindingen van de controlemedewerkers zijn neergelegd in een controlerapport dat is gedagtekend 1 mei 2006. Naar aanleiding van de bevindingen heeft de Inspecteur (navorderings)aanslagen IB/PVV en naheffingsaanslagen OB opgelegd.
2.7
Op 12 juni 2003 is een strafrechtelijk onderzoek jegens belanghebbende ingesteld (zie ook de feiten onder 2.35 hierna). Tijdens het onderzoek zijn door de politie valutatransacties geïnventariseerd, die in de periode van 1 januari 2000 tot en met 5 januari 2004 hebben plaatsgevonden. Belanghebbende is naar aanleiding van het strafrechtelijk onderzoek vervolgd en onherroepelijk veroordeeld wegens gewoontewitwassen, medeplegen van witwassen, overtreding van de Wet inzake de wisselkantoren (oud) en medeplegen van valsheid in geschrift.
2.8
Naar aanleiding van de uitkomsten van het boekenonderzoek en het strafrechtelijk onderzoek heeft de Inspecteur bij het vaststellen van de onderhavige aanslagen een aantal correcties aangebracht op het door belanghebbende aangegeven belastbare inkomen uit werk en woning en het belastbare inkomen uit sparen en beleggen.
2.9
Bij de bestreden uitspraken op bezwaar heeft de Inspecteur gesteld dat sprake is van omkering en verzwaring van de bewijslast als bedoeld in artikel 25, zesde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: de AWR). Omdat belanghebbende, ten genoegen van de Inspecteur, met betrekking tot een aantal correcties had doen blijken dat deze ten onrechte waren aangebracht heeft de Inspecteur bij de uitspraken op bezwaar de (navorderings)aanslagen ten dele verminderd. Bij de uitspraken op bezwaar zijn de navolgende uit het controlerapport voortvloeiende correcties in de inkomstenbelasting over één of meerdere jaren van de gecontroleerde periode gehandhaafd:
Nummer
Correctie
1
Afschrijving en boekwinst [a-straat] 34 te [Z]
2
Afschrijving en investeringsaftrek hekwerk factuur [M] Laswerken
3
Afschrijving meubels en kosten kerstpakketten factuur [N]
4
Camper met kenteken [00001]
5
Afboeking lening aan [O]
6
Overboeking lening van [P]
7
Voorziening proceskosten
11
Creditering factuur [Q]
13
Winst niet geboekte kentekens
14
Winst Porsche 911, kenteken [00002]
15
Winst BMW 530TD
16
Afwaardering Maserati 4200GT Spyder
17
Winst Maserati 2
18
Winst Ferrari 360 Modena, kenteken [00003]
19
Winst BMW X5, kenteken [00004]
20
Winst Mercedes C220, kenteken [00005]
21
Winst VW Golf, kenteken [00006]
22
Winst Renault Laguna, kenteken [00007]
23
Winst BMW 740i, kenteken [00008]
25
Winst BMW 530D, kenteken [00009]
26
Winst VW Passat, kenteken [00010]
27
Winst Citroen Berlingo, kenteken [00011]
28
Winst VW Polo, kenteken [00012]
29
Winst Opel Corsa's, kenteken [00013] , [00014] en [00015]
30
Provisie valutawisselingen
31
Omzet Britse ponden £ 39.200
32
Afboeking bijzonder last £ 39.200
33
Omzet aangetroffen contanten € 42.700
34
Omzet saldo bankrekening Luxemburg
35
Omzet aankoop villa Spanje
36
Negatieve kassaldi
37
Privé-element kantinekosten
38
Factuur Schilder- en glaszetbedrijf [R]
39
Sponsoring [S] BV
40/41
Privégebruik auto's
43
Privé-verbruik energie
44
Privégebruik Yamaha, kenteken [00016]
45
Huurwaardeforfait [a-straat] 34 te [Z]
46
Dwangsom gemeente Sint Michielsgestel
47
Privé-bestedingen brandstof auto’s
48
Meewerkaftrek echtgenote
49
Onderhoudskosten [c-straat] 67 te [Z]
50
Afschrijving [d-straat] 20 te [Z]
51
Afschrijving [e-straat] 53 te [T]
52
Onderhoud [f-straat] 55a te [U]
53
Onderhoud [g-straat] 59-61 te [V]
55
Winst aankoop villa [h-straat] 27 (Spanje)
56
Resultaat overige werkzaamheden verkoop [W] te [Y]
57
Resultaat overige werkzaamheden verhuur [W] te [Y]
2.1
Voor het gerechtshof ’s‑Hertogenbosch heeft de Inspecteur voor het eerst een drietal nadere (omzet)correcties aangevoerd die na cassatie nog van belang zijn, welke correcties volgens hem ten onrechte niet zijn begrepen in het vastgestelde belastbare inkomen uit werk en woning (hierna: de nadere correcties). Met betrekking tot deze nadere correcties heeft de Hoge Raad – samengevat – beslist dat zij in incidenteel hoger beroep voor het eerst naar voren mochten worden gebracht en dat, in voorkomend geval, daarop de omkering en de verzwaring van de bewijslast van toepassing kan zijn.
2.11
Het gerechtshof ’s‑Hertogenbosch heeft in zijn uitspraak van 23 december 2011 voor het jaar 2000 de uitspraak van de Rechtbank vernietigd, de uitspraak van de Inspecteur met betrekking tot de navorderingsaanslag, waarbij het aanvankelijk op ƒ 1.211.608 vastgestelde belastbare inkomen werd verminderd tot ƒ 1.208.864, vernietigd en de navorderingsaanslag verder verminderd tot een, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van ƒ 861.012 (€ 390.710), berekend als volgt:
Belastbaar inkomen volgens primitieve aanslag € 167.744
Correcties:
1. [a-straat] € 1.579 -/-
3. Meubels/kerstpakketten € 2.624
4. Camper [00001] € 11.187
5. Afboeking lening [O] € 11.582
13. Winst niet geboekte kentekens € 37.023
30. Provisie valutawisselingen € 150.876
37. Privédeel kantinekosten/bedrijfsfeest € 2.269
39. Sponsoring kartracing € 1.351
40. Privégebruik auto € 10.563
43. Privégebruik energie € 1.056
45. Huurwaardeforfait [a-straat] [Z] € 1.070
48. Meewerkaftrek echtgenote € 5.622
49. Onderhoudskosten [c-straat] [Z] € 162
50. Afschrijving [d-straat] [Z] € 408
51. Afschrijving [e-straat] [T] € 2.882
52. Onderhoud [U] € 11.095
53. Onderhoud [V] € 5.736
Aftrek naheffing omzetbelasting
€ 30.961 -/-
Totale correctie
€ 222.966
Belastbaar inkomen € 390.710
2.12
Het gerechtshof ’s‑Hertogenbosch heeft in zijn uitspraak van 23 december 2011 voor het jaar 2001 de uitspraak van de Rechtbank vernietigd en de uitspraak van de Inspecteur met betrekking tot de aanslag bevestigd. Bij die uitspraak heeft de Inspecteur het aanvankelijk op € 951.021 vastgestelde belastbare inkomen uit werk en woning verminderd tot € 810.201 en het belastbare inkomen uit sparen en beleggen nader vastgesteld op € 92.945. Het belastbare inkomen uit werk en woning is door het gerechtshof ’s-Hertogenbosch berekend als volgt:
Belastbaar inkomen volgens aangifte € 226.373
Correcties:
1. [a-straat] € 1.579 -/-
13. Winst niet geboekte kentekens € 33.999
30. Provisie valutawisselingen € 378.534
35. Omzet aankoop villa Spanje € 22.024
36. Negatieve kassaldi € 73.288
41. Privégebruik auto € 19.648
48. Meewerkaftrek echtgenote € 4.518
57. R.o.w. verhuur [Y] € 26.307
79. Meer winst zwarte betaling woning € 38.133
80. Storting contanten € 37.031
81. Aanbetaling pand [AA] € 9.533
Aftrek naheffing omzetbelasting € 57.001 -/-
Totale correctie
€ 584.434
Belastbaar inkomen € 810.808
Het door de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar op € 810.201 vastgestelde belastbare inkomen uit werk en woning is derhalve niet te hoog.
2.13
Het gerechtshof ’s‑Hertogenbosch heeft in zijn uitspraak van 23 december 2011 voor het jaar 2002 de uitspraak van de Rechtbank vernietigd, de uitspraak van de Inspecteur met betrekking tot de aanslag, waarbij het aanvankelijk op € 923.595 vastgestelde belastbare inkomen werd verminderd tot € 643.391 en het belastbare inkomen uit sparen en beleggen nader werd vastgesteld op € 102.710, vernietigd en de aanslag verder verminderd tot een, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 623.740 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 102.710. Het belastbare inkomen uit werk en woning van € 623.740 is berekend als volgt:
Belastbaar inkomen volgens aangifte € 215.256
Correcties:
1. [a-straat] € 1.579 -/-
13. Winst niet geboekte kentekens € 13.478
14. Winst Porsche € 500
15. Winst BMW € 2.750
30. Provisie valutawisselingen € 444.647
41. Privégebruik auto € 14.740
43. Privégebruik energie € 2.241
47. Privébesteding brandstof auto’s € 6.806
57. R.o.w. verhuur [Y] € 25.238 -/-
Aftrek omzetbelasting
€ 40.862 -/-
Totale correctie
€ 417.483
Totaal € 632.739
Door een afronding van € 1 en een kennelijke schrijffout (verdraaiing van cijfers) is het belastbare inkomen door het gerechtshof ’s‑Hertogenbosch vastgesteld op € 623.740.
2.14
Het gerechtshof ’s‑Hertogenbosch heeft in zijn uitspraak van 23 december 2011 voor het jaar 2003 de uitspraak van de Rechtbank vernietigd, de uitspraak van de Inspecteur met betrekking tot de aanslag, waarbij het aanvankelijk op € 3.784.795 vastgestelde belastbare inkomen uit werk en woning werd verminderd tot € 2.854.173 en het belastbare inkomen uit sparen en beleggen nader werd vastgesteld op € 107.061, vernietigd en de aanslag verder verminderd tot een, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 1.702.515 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 107.061. Het belastbare inkomen uit werk en woning van € 1.702.515 is berekend als volgt:
Belastbaar inkomen volgens aangifte € 180.105
Correcties:
1. [a-straat] € 54.386
7. Voorziening proceskosten € 25.000
16. Afwaardering Maserati € 36.500
18. Winst Ferrari € 20.000
22. Winst Renault € 2.000
23. Winst BMW 740i € 1.000
25. Winst BMW 530D € 10.000
26. Winst VW Passat € 2.300
27. Winst Citroen € 250
28. Winst VW Polo € 200
29. Winst Opel Corsa € 700
30. Provisie valutawisselingen € 623.933
31. Omzet Britse ponden € 54.479
32. Afboeking bijzondere last € 54.500
34. Bankrekening Luxemburg € 150.000
36. Negatieve kassaldi € 102.695
41. Privégebruik auto € 14.740
43. Privégebruik energie € 605
44. Privégebruik Yamaha € 3.952
47. Privébesteding brandstof auto’s € 1.500
55. Winst aankoop villa [h-straat] € 150.000
56. R.o.w. verkoop [W] € 350.284
56. R.o.w. verhuur € 2.694 -/-
Aftrek omzetbelasting
€ 133.920 -/-
Totale correctie
€ 1.522.410
Belastbaar inkomen € 1.702.515
2.15
Het gerechtshof ’s‑Hertogenbosch heeft in zijn uitspraak van 23 december 2011 voor het jaar 2004 de uitspraak van de Rechtbank bevestigd. De Rechtbank had het beroep gegrond verklaard voor zover het de aanslag betrof en de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 70.604, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 14.750 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 110.472. Het belastbare inkomen uit werk en woning van € 70.604 is berekend als volgt:
Belastbaar inkomen uit werk en woning volgens aangifte € 40.871
Correctie loon uit dienstbetrekking € 38.118
Privégebruik auto € 7.436
Eigenwoningforfait
€ 288
Totaal correcties
€ 45.842
Belastbaar inkomen uit werk en woning na uitspraak op bezwaar € 86.713
Correctie fictief loon in verband met de detentie van belanghebbende
van 21 september 2004 tot 31 december 2004
€ 16.109
Door de Rechtbank vastgesteld belastbaar inkomen uit werk en woning € 70.604
Het belastbare inkomen uit aanmerkelijk belang is berekend als volgt:
Volgens aangifte € nihil
19. Winstuitdeling BMW X5 € 10.000
20. Winstuitdeling Mercedes 220 € 3.000
21. Winstuitdeling VW Golf
€ 1.750
Totaal correcties € 14.750
Het belastbare inkomen uit sparen en beleggen is berekend als volgt:
Gemiddelde grondslag volgens aangifte € 1.532.512
Correctie gemiddelde waarde Nederlandse
onroerende zaken € 530.560
Correctie gemiddelde waarde Spaanse
onroerende zaken € 148.750
Correctie schuld lening derden
€ 550.000
Totale correcties
€ 1.229.310
Vastgestelde gemiddelde rendementsgrondslag € 2.761.822
2.16
De Inspecteur heeft de belastingaanslagen, beschikkingen heffingsrente en boetebeschikkingen verminderd conform de uitspraken van het gerechtshof ‘s‑Hertogenbosch. De desbetreffende verminderingen voor de IB/PVV zijn gedagtekend 15 maart 2014.
2.17
Bij brief van 29 juni 2007 heeft de Inspecteur aan de gemachtigde van belanghebbende een “toelichting uitspraak op bezwaar” verzonden met betrekking tot de bezwaren van belanghebbende tegen de onderhavige belastingaanslagen en beschikkingen. In die brief heeft de Inspecteur de diverse correcties en boetes per middel en per jaar besproken en daarbij aangegeven dat de gevolgen van deze correcties op de belastbare inkomens zijn opgenomen in de afzonderlijk toe te zenden uitspraken.
2.18
Voor zover na verwijzing nog van belang stelt het Hof met betrekking tot de afzonderlijke correcties de volgende feiten vast.
Winst niet geboekte kentekens - correctie 13, betreft de jaren 2000, 2001 en 2002
2.19
Tijdens het boekenonderzoek is de in de administratie van belanghebbende opgenomen handelsvoorraad vergeleken met de op zijn naam geregistreerde handelsvoorraad bij de Rijksdienst voor het wegverkeer te Veendam (RDW). Hieruit is door de controlemedewerkers de conclusie getrokken dat belanghebbende niet alle op zijn naam geregistreerde auto’s in de administratie heeft verantwoord. Voor een aantal van de niet in de administratie verantwoorde auto’s heeft belanghebbende geen verklaring kunnen geven dan wel heeft hij een verklaring gegeven die door de Inspecteur als niet afdoende is bestempeld of die niet strookte met informatie die de Inspecteur van derden had verkregen. In verband hiermee heeft de Inspecteur de winst gecorrigeerd. Na de uitspraak van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch resteert een correctie van ƒ 81.587 over 2000, € 33.999 over 2001, en € 13.478 over 2002.
Winst Porsche 911 Coupé, kenteken [00002] – correctie 14, betreft het jaar 2002
2.2
In de kasadministratie van belanghebbende is een door belanghebbende opgemaakte inkoopverklaring van 28 januari 2002 aangetroffen. Onder aan de inkoopverklaring is (mede) de naam van de heer [BB] te [CC] als ondertekenaar vermeld. De verklaring heeft betrekking op de inkoop van een Porsche 911 Coupé met kenteken [00002] voor een bedrag van € 6.352,92 van de heer [BB] . De auto is op 25 januari 2002 voor het inkoopbedrag van € 6.352,92 verkocht aan [DD] te [EE] . De inkoopverklaring van 28 januari 2002, die niet door [BB] is ondertekend, behoort tot de gedingstukken. Tot de gedingstukken behoort ook een verklaring van [BB] van 16 februari 2005, inhoudende dat hij nooit een Porsche 911 heeft gehad. Naar aanleiding van deze bevindingen heeft de Inspecteur de inkoopverklaring van 28 januari 2002 ter zijde geschoven en de winst ter zake van de verkoop op € 500 gesteld.
Winst BMW 530TD – correctie 15, betreft het jaar 2002
2.21
In de kasadministratie van belanghebbende is een inkoopfactuur van 30 augustus 2002 aangetroffen. Het betreft de inkoop van een BMW 530TD voor een bedrag van € 26.000 van Beleggingsmaatschappij [FF] BV te [GG] . De factuur is op 3 september 2002 contant voldaan. De auto is op 2 september 2002 voor € 23.750 verkocht aan [K] . Tot de gedingstukken behoort een verklaring van [HH] , aandeelhouder van [FF] BV, inhoudende dat [FF] BV of hijzelf nooit een BMW of een andere auto in bezit heeft gehad. Naar aanleiding van deze bevindingen heeft de Inspecteur de inkoopfactuur van 30 augustus 2002 ter zijde geschoven en de winst ter zake van de verkoop op € 2.750 gesteld.
Winst Maserati 4200GT Spyder – correctie 16, betreft het jaar 2003
2.22
Belanghebbende heeft deze auto op 26 augustus 2003 gekocht voor € 65.000 bij [II] Auto’s. Belanghebbende heeft de auto in de eindvoorraad per 31 december 2003 met € 26.500 afgewaardeerd. Volgens verkoopfactuur 750-2619 is de auto op 15 maart 2004 voor € 38.500 verkocht aan [JJ] SL, een Spaanse vennootschap van belanghebbende. De verklaring van de adviseur van belanghebbende voor het geleden verlies is dat het een foutieve inkoop was. Naar de mening van de Inspecteur is die verklaring niet geloofwaardig. Tot de gedingstukken behoort het verslag van een afgetapt telefoongesprek van 26 augustus 2003 van belanghebbende met [KK] , waarin belanghebbende zegt dat hij nu in de allernieuwste Maserati cabriolet rijdt met een nieuwprijs van € 131.000 kaal, die hij heeft ingeruild tegen vier andere auto’s. Op basis van deze telefoontap heeft de Inspecteur, uitgaande van een winstopslag van € 10.000, de omzet met € 36.500 gecorrigeerd.
Winst Maserati 2 – correctie 17, betreft het jaar 2003
2.23
Tot de gedingstukken behoort het verslag van een afgetapt telefoongesprek van 19 september 2003 van belanghebbende met [LL] , waarin belanghebbende zegt dat hij € 78.888 heeft geboden voor een Maserati en dat hij deze auto volgens hem heeft. Tot de gedingstukken behoren voorts verslagen van afgetapte telefoongesprekken van 29 en 30 september 2003 en 2 oktober 2003, waarin door verkopers die werkzaam zijn in de onderneming van belanghebbende wordt gesproken met derden over een Maserati. Naar aanleiding van deze telefoontaps heeft de Inspecteur zich op het standpunt gesteld dat belanghebbende naast de Maserati 4200GT Spyder, genoemd in 2.24, in 2003 een tweede Maserati heeft ingekocht en verkocht. Hij heeft de omzet met € 20.000 gecorrigeerd. De Rechtbank heeft op dit punt het beroep gegrond verklaard hetgeen door de Inspecteur in hoger beroep niet is bestreden.
Winst Ferrari 360 Modena, kenteken [00003] – correctie 18, betreft het jaar 2003
2.24
Belanghebbende heeft deze auto op 21 januari 2003 ingekocht voor € 100.000 met toepassing van de margeregeling. Volgens verkoopfactuur 750-643 is de auto op 22 juli 2003 voor € 100.000 verkocht aan [MM] . In de administratie is een verkoop ten bedrage van € 100.000 verantwoord. Tot de gedingstukken behoort het verslag van een afgetapte telefoongesprek van 17 juli 2003 van belanghebbende met de koper van de auto, waarin belanghebbende met [MM] overeenkomt dat [MM] € 16.500 contant betaalt en een quad met aanhanger inruilt. Tot de gedingstukken behoort het verslag van een afgetapt telefoongesprek van 22 juli 2003 van belanghebbende, waarin belanghebbende € 3.500 voor de quad met aanhanger vraagt. Op basis van deze telefoontaps heeft de Inspecteur de omzet met € 20.000 gecorrigeerd.
Voordeel uit aanmerkelijk belang BMW X5 – correctie 19, betreft het jaar 2004
2.25
De BV heeft de auto op 25 mei 2004 ingekocht voor € 82.000 inclusief BPM en omzetbelasting. Volgens verkoopfactuur 750-3767 is de auto op 8 juli 2004 voor € 80.000 verkocht aan [NN] . In de administratie van de BV is een verkoop ten bedrage van € 80.000 verantwoord. Tot de gedingstukken behoort een afschrift van een in de computer van de BV aangetroffen transactieoverzicht waarop als verkoopprijs is vermeld € 90.000 met daarbij de opmerking “10.000 zwart gedeeld met [L] ”. Op basis van deze opmerking heeft de Inspecteur € 10.000 als winst aangemerkt en een winstuitdeling door de BV via Hasselt BV aan belanghebbende tot dat bedrag aangenomen.
Voordeel uit aanmerkelijk belang Mercedes C220 – correctie 20, betreft het jaar 2004
2.26
De BV heeft de auto op 22 juli 2004 ingekocht voor € 15.600 met toepassing van de margeregeling. De handtekening op de inkoopverklaring stemt niet overeen met de handtekening op het paspoort van de leverancier. De auto is op 29 juli 2004 voor € 17.250 verkocht met toepassing van de margeregeling. In de administratie is een verkoop ten bedrage van € 17.250 verantwoord. Tot de gedingstukken behoort een afschrift van een in de computer van belanghebbende aangetroffen transactieoverzicht waarop als verkoopprijs is vermeld € 20.250 met daarbij de opmerking “3.000 zwart gedeeld met [L] ”. Op basis van deze opmerking heeft de Inspecteur € 3.000 als winst aangemerkt en een winstuitdeling door de BV via [J] BV aan belanghebbende tot dat bedrag aangenomen.
Voordeel uit aanmerkelijk belang VW Golf – correctie 21, betreft het jaar 2004
2.27
De BV heeft de auto op 29 juli 2004 ingekocht voor € 1.250 met toepassing van de margeregeling. Volgens verkoopfactuur 750-3973 is de auto op dezelfde dag voor € 1.250 verkocht aan [OO] Auto’s. In de administratie is een verkoop ten bedrage van € 1.250 verantwoord. Tot de gedingstukken behoort een afschrift van een in de computer van belanghebbende aangetroffen transactieoverzicht waarop als verkoopprijs is vermeld € 3.000 met daarbij de opmerking “1.750 zwart gedeeld met [L] ”. Op basis van deze opmerking heeft de Inspecteur € 1.750 als winst aangemerkt en een winstuitdeling door de BV via [J] BV aan belanghebbende tot dat bedrag aangenomen.
Winst Renault Laguna, kenteken [00007] – correctie 22, betreft het jaar 2003
2.28
Belanghebbende heeft deze auto op 9 juli 2003 ingekocht voor € 4.800 inclusief BPM en omzetbelasting. Volgens verkoopfactuur 750-503 is de auto op dezelfde dag voor € 4.215 inclusief BPM en omzetbelasting verkocht aan [PP] . In de administratie is een verkoop ten bedrage van € 4.215 verantwoord. Tot de gedingstukken behoort het verslag van een afgetapt telefoongesprek van 12 juli 2003 van belanghebbende met de koper van de auto, waarin belanghebbende zegt dat [PP] € 6.215 moet betalen voor de auto. Op basis van deze telefoontap heeft de Inspecteur de omzet met € 2.000 gecorrigeerd.
Winst BMW 740i, kenteken [00008] – correctie 23, betreft het jaar 2003
2.29
Belanghebbende heeft deze auto op 14 juli 2003 ingekocht voor € 7.150 van [QQ] , zijn broer. Volgens verkoopfactuur 750-555 is de auto op dezelfde dag voor € 7.300 verkocht aan [RR] . In de administratie is een verkoop ten bedrage van € 7.300 verantwoord. Tot de gedingstukken behoort het verslag van een afgetapt telefoongesprek van 14 juli 2003 van belanghebbende met zijn verkoper [L] , waarin belanghebbende zegt dat [RR] € 7.300 per bank overmaakt en € 1.000 contant betaalt. Op basis van deze telefoontap heeft de Inspecteur de omzet met € 1.000 gecorrigeerd.
Omzet verhuur BMW 530D, kenteken [00009] – correctie 25, betreft het jaar 2003
2.3
Belanghebbende heeft deze auto op 22 juli 2003 ingekocht voor € 80.512,21 inclusief BPM en omzetbelasting. Volgens verkoopfactuur 700-144 is de auto op 23 juli 2003 voor drie maanden verhuurd aan [SS] voor € 6.500 inclusief omzetbelasting. In de administratie is ter zake van de verhuur € 6.500 verantwoord en de ontvangst van € 10.000 als borg. Tot de gedingstukken behoren verslagen van afgetapte telefoongesprekken van 22 en 23 juli 2003 van belanghebbende, waarin belanghebbende zegt dat hij de auto voor € 16.500 heeft verhuurd. Op basis van deze telefoontaps heeft de Inspecteur de omzet met € 10.000 gecorrigeerd.
Winst VW Passat, kenteken [00010] – correctie 26, betreft het jaar 2003
2.31
Volgens verkoopfactuur 750-364 heeft belanghebbende deze auto op 25 juni 2003 verkocht aan [TT] voor € 5.400 met inruil van een andere VW Passat. In de administratie is een verkoop ten bedrage van € 5.400 verantwoord. Tot de gedingstukken behoort een proces-verbaal van verhoor van de Politie Regio Brabant Noord, waarin [TT] verklaart dat hij € 7.700 contant heeft bijbetaald. Op basis van deze verklaring heeft de Inspecteur de omzet met € 2.300 gecorrigeerd.
Winst Citroen Berlingo, kenteken [00011] – correctie 27, betreft het jaar 2003
2.32
Volgens verkoopfactuur 9708894 heeft belanghebbende deze auto op 4 februari 2003 verkocht aan [UU] voor € 5.500 met inruil van een VW Passat voor € 8.750. In de administratie is ter zake van de verkoop en inkoop € 3.250 verantwoord. Tot de gedingstukken behoort een afschrift van deze factuur. Op de factuur is een geel memoblaadje geplakt met daarop in het handschrift van [VV] , de administratiemedewerkster van de onderneming van belanghebbende, de aantekening “ [X] moet € 3.000 teruggeven”. Op basis van deze aantekening heeft de Inspecteur de omzet met € 250 gecorrigeerd.
Winst VW Polo, kenteken [00012] – correctie 28, betreft het jaar 2003
2.33
Volgens verkoopfactuur [00017] heeft belanghebbende deze auto op 4 februari 2003 verkocht aan [WW] voor € 5.200 inclusief BPM en omzetbelasting. In de administratie is een verkoop ten bedrage van € 5.200 verantwoord. Tot de gedingstukken behoort een afschrift van deze factuur. Op de factuur is een geel memoblaadje geplakt met daarop in het handschrift van [VV] , de administratiemedewerkster van de onderneming van belanghebbende, de aantekening “moet € 5.400 betalen”. Op basis van deze aantekening heeft de Inspecteur de omzet met € 200 gecorrigeerd.
Winst Opel Corsa's, kenteken [00013] , [00014] en [00015] – correctie 29, betreft het jaar 2003
2.34
Belanghebbende heeft de drie auto’s op 18 juni 2003 ingekocht van [YY] voor respectievelijk € 3.000, € 3.000 en € 2.500 inclusief BPM en omzetbelasting. De auto’s zijn doorgefactureerd aan [K] voor respectievelijk € 2.555, € 2.345 en € 2.905. Tot de gedingstukken behoort het verslag van een afgetapt telefoongesprek van 20 juni 2003 van belanghebbende met [AAA] van [K] , waarin gesproken wordt over de verkoop van de drie auto’s aan [BBB] voor € 3.200. In de administratie van [K] zijn twee inkoopfacturen gevonden van [YY] waarop staat aangetekend: “ [BBB] 3200” en twee verkoopfacturen van elk € 2.500. De Inspecteur stelt de opbrengst van de auto’s op € 1.400 en rekent de helft hiervan toe aan belanghebbende. De omzetcorrectie bedraagt € 700.
2.35
Provisie valutawisselingen – correctie 30, betreft de jaren 2000 tot en met 2003
2.35.1
Tot de gedingstukken behoort een afschrift van het proces-verbaal van 27 mei 2003, waarin de chef Operationele Zaken bij de Criminele Inlichtingen Eenheid (CIE) van de Politieregio Brabant-Noord de volgende ambtsedige verklaring heeft afgelegd:
“ [X] van het autobedrijf te [Z] houdt zich bezig met het witwassen van drugsgeld. Hiervoor gebruikt hij zijn bedrijf. Drugshandelaren komen oa met Engelse, Schotse en Ierse ponden en Canadese dollars. [X] geeft dan afhankelijk van de koers ongeveer 1,50 Euro voor een pond. [X] pakt ongeveer 10% winst op het in te wisselen bedrag. Het gaat hier vaak om honderdduizenden euro’s aan vreemde valuta. [X] laat het vreemde geld op zijn rekening storten en zegt dat hij een klant heeft gehad die een auto gekocht heeft.
Met [X] van het autobedrijf wordt bedoeld:
[X]
geboren [CCC] [in] 1962
wonende [CCC] , [a-straat] 34
Voorts verklaar ik, alvorens bovenstaande informatie ter beschikking te hebben gesteld, mij een oordeel ten hebben gevormd over de betrouwbaarheid van de informant en over de juistheid van de informatie. Dit oordeel luidt dat de mij bekende achtergrond van de informant, beiden in samenhang met de door die informant aangedragen gegevens, tot de conclusie leidt:
dat de verstrekte informatie als betrouwbaar kan worden aangemerkt.
Eerdergenoemde informatie is door mij, voor operationele afhandeling, op 14 november 2002 ter beschikking gesteld aan de Dienst Centrale Recherche, afdeling Financiële Recherche. ”
2.35.2
Naar aanleiding van deze informatie is op 12 juni 2003 door de regiopolitie Brabant-Noord op last van de Officier van Justitie een strafrechtelijk onderzoek jegens belanghebbende ingesteld. Tijdens het onderzoek zijn door de politie de wisselingen van vreemde valuta, welke in de periode van 1 januari 2000 tot en met 5 januari 2004 hebben plaatsgevonden op naam van het autobedrijf van belanghebbende, geïnventariseerd aan de hand van onder meer bankafschriften en stortingsbewijzen. In de geïnventariseerde periode bedroeg het totaalbedrag aan niet-verklaarbare stortingen van vreemde valuta in Nederland € 14.831.917,61, waaronder ruim 10 miljoen euro in Engelse ponden. De Engelse ponden werden hoofdzakelijk gestort in kleine coupures (biljetten van 10 of 20 pond). De vreemde valuta werden tot en met 19 februari 2002 contant omgewisseld, na die datum gebeurde dat via sealbagstortingen.
2.35.3
Tot de gedingstukken behoort een proces-verbaal van getuigenverhoor van 6 oktober 2004, waarin [G] ( [G] ), de voormalige zaakvoerder van [K] , onder meer heeft verklaard dat [K] van kopers Duitse marken en Amerikaanse dollars ontving. De ontvangen vreemde valuta werden door [K] op de eigen bankrekening gestort en weer opgenomen in guldens en euro’s. Belanghebbende werd volgens de normale procedure betaald in guldens en later euro’s. Tot medio 2003 werden de bedragen contant bij belanghebbende bezorgd of haalde hij het zelf op bij [K] .
2.35.4
Tot de stukken behoort een op ambtseed opgemaakte verklaring van 21 april 2015 van [DDD] , opsporingsambtenaar, waarin met betrekking tot de geldwisselingen in België – onder meer – het volgende is opgenomen:
“(…)
Uit het ingestelde geldstromenonderzoek van [K] is gebleken dat in opdracht van verdachte [X] ook in België diverse valutastortingen en geldwisselingen hebben plaatsgevonden in de periode tussen 18 oktober 2000 en 26 juni 2002.
Een gedeelte van deze transacties heeft plaatsgevonden via de [a-bank] -bankrekening nr. [00018] ten name van [K]
Een ander gedeelte van deze transacties heeft plaatsgevonden via de [a-bank] -bankrekening nr. [00019] ten name van [EEE] , een Tsjechische klant van [K] . Op deze bankrekening waren (…) [G] en haar zoon (…) gemachtigd. Deze transacties zijn niet geboekt in de kasadministratie van [I] .
Het totaal van de via België gewisselde valuta bedraagt EUR 1.197.178,46.
(…)
In eerste instantie zijn er een drietal wisselingen geweest via de [a-bank] -bankrekening van [K] waarbij de wisseltransacties geheel of gedeeltelijk buiten de kasadministratie van [K] zijn gebleven.
(…)
In tweede instantie zijn er een zestal wisselingen geweest via de [a-bank] -bankrekening van [K] waarbij men heeft doen voorkomen of dat men namens een aantal klanten van [K] vreemde valuta heeft gewisseld.
(…)
In derde instantie is er op 8 maart 2002 (1e mutatie 12 maart 2002) een bankrekening geopend op naam van de Tsjech (…). Op deze rekening hebben een vijftal wisselingen plaatsgevonden in de periode 20 maart 2002 t/m 25 juni 2002.
Uit het onderzoek is tevens gebleken dat de in mei en juni 2002 gewisselde vreemde valuta bij de bank werden aangeleverd in sporttassen.
(…)
De verdachte [G] heeft uitgebreid verklaard over bovenstaande wisselingen. (…) Dat [belanghebbende] het geld meebracht in een plastieken zak. Dat zij hem nooit gevraagd heeft vanwaar dat geld kwam en dat hij dat ook nooit aan haar verteld heeft. Dat zij voor die wisseltransacties nooit een vergoeding heeft gekregen. (…) Dat op een bepaald moment de bank haar gezegd heeft dat zij beter kon stoppen met dat soort transacties en dat hebben ze dan ook gedaan. Dat zij in de boekhouding getracht heeft om de Ponden, die [X] haar bezorgde om te wisselen, zo goed mogelijk te laten overeenkomen met de bedragen, die [EEE] haar moest betalen inzake zijn aankopen.”
2.35.5
[G] is in België strafrechtelijk vervolgd en onherroepelijk veroordeeld wegens, kort gezegd, valsheid in geschrifte en witwassen. In het vonnis van 28 juni 2007, nummer 3758, van de Rechtbank in eerste aanleg van het gerechtelijk arrondissement Antwerpen is – onder meer – het volgende opgenomen:
“(…)
[G] was tijdens de incriminatieperiode de enige zaakvoerder van de [K] . Deze vennootschap had als hoofdactiviteit de export van tweedehandsvoertuigen naar Oost-Europese landen. De meeste voertuigen zouden zijn aangekocht van of via de diverse vennootschappen van ene [X] .
Na de verkoop van de voertuigen zou zijn afgerekend met [X] , zulks doorgaans per week en in contante gelden.
Uit het gerechtelijk onderzoek is echter gebleken dat de rekeningen van de [K] werden gebruikt om gelden, afkomstig van de reeds vermelde [X] , wit te wassen. De resultaten van de rogatoire opdrachten tonen aan dat elke legale oorsprong van deze gelden kan worden uitgesloten.
Te dien einde werden talloze valse documenten opgesteld, en werden fictieve verrichtingen in de boekhouding opgenomen.
[G] geeft deze feiten zonder meer toe, zodat de tenlasteleggingen van valsheid in geschriften, gebruik van valse stukken en witwas bewezen zijn ten laste van deze beklaagde.”
2.35.6
Tijdens het hiervoor onder 2.4 genoemde boekenonderzoek is geconstateerd dat de valutawisselingen niet zijn opgenomen in de kasadministratie van belanghebbendes onderneming. In de administratie zijn ook geen autoverkopen in vreemde valuta aangetroffen.
2.35.7
Naar aanleiding van deze constateringen heeft de Inspecteur de door belanghebbende aangegeven winst uit onderneming verhoogd met een provisie van 10 percent van de valutawisselingen. De winstcorrecties over de jaren 2000 tot en met 2003 zijn bij de desbetreffende uitspraken op bezwaar vastgesteld op respectievelijk ƒ 385.842, € 405.623, € 414.107 en € 723.553. Daarbij is rekening gehouden met het vervallen van omzetbelastingcorrecties. De Inspecteur heeft in zijn verweerschrift in hoger beroep aangevoerd dat bij het vaststellen van de winstcorrecties, vóór de bezwaarfase, al rekening was gehouden met correcties exclusief omzetbelasting zodat in de hiervoor vermelde, in de bezwaarfase vastgestelde correctiebedragen abusievelijk twee maal het vervallen van omzetbelasting is verdisconteerd.
2.35.8
De Inspecteur heeft begin 2010 aan het Team Financiële Recherche van de Divisie Informatie & Opsporing van de Regiopolitie Brabant-Noord verzocht om van het volgens de aanvullende ontnemingsrapportage (nr. 27-087839) over 2000 tot en met 2003 in totaal vastgestelde bedrag aan illegale geldwisselingen van € 15.979.916 aan te geven in welke jaren de transacties hebben plaatsgevonden. De betreffende opsporingsambtenaar heeft aan de hand van onderzoeksgegevens van het in totaal vastgestelde bedrag van € 15.979.916 aan “onverklaarbare wisselingen/stortingen” vastgesteld dat de betreffende transacties in 2000, 2001, 2002 en 2003 hebben plaatsgevonden voor bedragen van respectievelijk € 1.508.767,43, € 3.785.346,64, € 4.446.473,33 en € 6.239.328,60. Op basis van een provisie van 10 percent van de valutawisselingen heeft de opsporingsambtenaar de provisie in die jaren vastgesteld op respectievelijk € 150.876,74, € 378.534,66, € 444.647,33 en € 623.932,86.
2.35.9
Bij vonnis van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 8 mei 2007 is belanghebbende onder meer veroordeeld wegens gewoontewitwassen en het medeplegen van witwassen, strafbaar gesteld in de artikelen 420bis en 420ter van het Wetboek van strafrecht, en het medeplegen van valsheid in geschrifte, strafbaar gesteld in artikel 225 van het Wetboek van strafrecht. Een afschrift van het vonnis behoort tot de gedingstukken. In hoger beroep heeft het gerechtshof ’s-Hertogenbosch bij uitspraak van 4 juni 2008 het vonnis van de rechtbank bevestigd en belanghebbende veroordeeld tot een hogere straf. In cassatie heeft de Hoge Raad de uitspraak van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch in stand gelaten, met dien verstande dat de straf in verband met een overschrijding van de redelijke termijn is verminderd.
2.35.10
Op 6 december 2004 heeft de rechter-commissaris machtiging verleend tot het instellen bij belanghebbende van een strafrechtelijk financieel onderzoek (hierna: het sfo). De resultaten van het sfo zijn neergelegd in het Rapport Kasopstelling van 27 februari 2008, de ontnemingsrapportage van 28 februari 2008 en een aanvullend Rapport Kasopstelling van 12 november 2008. Het ter zake verrichte onderzoek ter terechtzitting is aangevangen op 27 maart 2009 met een ontnemingsvordering van de officier van justitie tot een bedrag van € 2.479.015, later gewijzigd in een vordering van € 2.611.312. Bij vonnis van 30 juli 2013 van de rechtbank Oost-Brabant, sector strafrecht (ECLI:NL:RBOBR:2013:4278), in de zogenoemde ontnemingsprocedure is aan belanghebbende de maatregel opgelegd als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht waarbij de verplichting aan belanghebbende is opgelegd tot betaling aan de Staat van een geldbedrag groot € 1.605.628,51 ter ontneming van het geschatte wederrechtelijke verkregen voordeel dat hij, door middel van of uit de baten van de feiten ter zake waarvan hij is veroordeeld, heeft verkregen. In dit vonnis is – onder meer – het volgende opgenomen (met weglating van voetnoten en waarbij voor veroordeelde moet worden gelezen: belanghebbende):
“(…) Ter zitting van 2 juli 2009 heeft de rechtbank verzoeken tot het horen van 19 getuigen toegewezen. Deze zijn in februari-april 2010 door de rechter-commissaris gehoord. Nadat onderhandelingen tussen veroordeelde, het openbaar ministerie en de belastingdienst over het te ontnemen bedrag waren mislukt, zijn ter zitting van 27 september 2011 termijnen gesteld voor het volgen van een schriftelijke procedure. Deze procedure is afgerond met het indienen van de conclusie van dupliek in februari 2012. Nadat wederom een poging tot een schikking was mislukt, is het onderzoek ter zitting hervat op 26 maart 2013 en gesloten ter zitting van 19 juni 2013.
(…)
De ontnemingsvordering is gebaseerd op de methode van de (eenvoudige) kasopstelling. De kasopstelling ziet op het verschil tussen contante inkomsten en contante uitgaven in de onderzoeksperiode. (…) Het gaat daarbij uitsluitend om legale inkomsten. Als uitgaven gelden alle contante uitgaven in de onderzoeksperiode, waaronder geldstortingen op een bankrekening. Het eindsaldo is het bedrag in contanten waarover veroordeelde beschikt aan het eind van de onderzoeksperiode. Het wederrechtelijk verkregen voordeel is dan tenminste het negatieve saldo van inkomsten en uitgaven in de onderzoeksperiode.
(…)
Ter zitting van 27 september 2011 heeft veroordeelde een schrijven overgelegd, waarin hij onder meer melding maakt van geldbedragen die bij hem in bewaring zouden zijn gegeven door mevrouw [FFF] , indertijd partner van [GGG] .
In voormeld schrijven heeft veroordeelde het volgende hierover verklaard:
‘Het was 2000 of 2001, in ieder geval ruim voor de euro. Toen kwam [FFF] . (…) Of ik hun geld wilde bewaren, want [GGG] zat vast in Duitsland. En zij draaide toen alleen de zaak, coffeeshop [HHH] . Op dat moment had ze al tassen met geld bij zich. Waarop ik te snel ja heb gezegd, zeker achteraf gezien! Het was nagenoeg allemaal buitenlandse valuta. (…) [GGG] had een gevangenisstraf in Duitsland gekregen van 8 jaar. Op het hoogtepunt had ik 4,3 miljoen gulden in bewaring en heb ook zorg gedragen dat het euro’s werden.’
In hun verhoor bij de rechter-commissaris hebben twee getuigen verklaard dat [FFF] geld bij veroordeelde in bewaring had gegeven.
[III] , de partner van veroordeelde verklaarde: ‘Ik heb wel eens ooit gezien dat [FFF] geld gaf aan [belanghebbende], [FFF] heeft ook wel eens aan mij geld gegeven. Dat geld kregen we dan om te bewaren. De man van [FFF] zat toen vast en zij stond er alleen voor. Het was veel geld. Ik heb het nooit geteld, maar het kwam in een grote sporttas binnen. Het was dan een sporttas vol met stapeltjes bankbiljetten. Het waren altijd flinke tassen. Ik weet niet of dat een lening betrof of dat het geld gewoon aan ons in bewaring werd gegeven. Ik weet alleen dat zij het bij ons neerlegde.’
[JJJ] verklaarde dat hij van veroordeelde had begrepen dat ‘geld door een [FFF] in bewaring was gegeven aan [X] ’.
(…)
[FFF] is in 2008 gehoord bij de politie. Zij verklaarde toen dat zij op dat moment geen vorderingen of schulden had aan veroordeelde en nooit contant geld had ontvangen van veroordeelde. Bij de rechter-commissaris is zij op verzoek van de verdediging alleen gehoord over een lening van veroordeelde aan haar. In dat verhoor heeft zij zich beroepen op haar verschoningsrecht.
[GGG] is eveneens bij de rechter-commissaris als getuige gehoord. Ook dat verhoor betrof een lening van veroordeelde aan [FFF] . [GGG] heeft verklaard dat hij in de onderzoeksperiode gedetineerd was in Duitsland.
In de conclusie van antwoord heeft de verdediging het volgende aangevoerd over de inbewaringneming.
‘Door [FFF] en [GGG] is de coffeeshop [HHH] te [AA] geëxploiteerd. (…) In die tijd was de omzet in de coffeeshop omstreeks fl. 9000,-- à 10.000,-- per dag, terwijl coffeeshops in die tijd geen bankrekening konden voeren. (…) Nadat [GGG] gedetineerd was heeft [FFF] regelmatig grote geldbedragen aan veroordeelde in bewaring gegeven. (…) Veroordeelde is ermee bekend dat er een strafzaak en een ontnemingsvordering tegen [GGG] en [FFF] heeft gelopen. (…) Veroordeelde weet dat tweemaal een drugstransport van [FFF] is onderschept. Veroordeelde weet dat [GGG] daarvoor is veroordeeld en dat hij voor grootschalige softdrugshandel in Duitsland tot 8 jaar hechtenis is veroordeeld en een aantal jaren in Duitsland in de gevangenis heeft gezeten. Veroordeelde weet dat in de coffeeshop van [GGG] en [FFF] een keer meer dan 180 kilo drugs is onderschept. Veroordeelde is ermee bekend dat die partij drugs, omstreeks 2003/2004, is aangetroffen door opsporingsambtenaren (…) in een citybox die op naam stond van [FFF] .’
Ter zitting van 26 maart 2013 heeft veroordeelde nog een nadere toelichting gegeven op de gang van zaken.
‘ [FFF] heeft in het verleden meermalen geld bij mij gebracht met het verzoek dit geld voor haar te bewaren. De eerste keer kwam zij bij mij met een sporttas vol geld. Ik heb toen toegezegd dit geldbedrag voor haar te bewaren. Boven in mijn kantoor had ik een afschroefbare wand. Ik heb die wand losgeschroefd en de tas achter die wand verborgen. Achteraf heb ik te snel “ja” gezegd tegen [FFF] . De tweede keer had ze weer een tas met geld bij zich. Ik zag dat het vooral Italiaanse lires waren. (…) Ik denk dat [FFF] in totaal 6 of 7 keer een tas met behoorlijk veel geld bij mij heeft gebracht. Volgens mij ging het om 4,3 miljoen gulden. [FFF] had telkens een briefje bij zich waarop stond hoeveel geld er in de tas zat. (…) Ik vond het niet raar dat [FFF] mij geld in bewaring gaf. Het was mij bekend dat coffeeshops geen bankrekening kunnen openen. Volgens mij kan de eigenaar van een coffeeshop ook geen bankrekening openen als privé persoon. (…) Volgens mij kwam [FFF] voor het eerst met een tas met geld bij mij omstreeks september 2000.’
Ter terechtzitting van 19 juni 2013 is [KKK] gehoord als getuige. Hij verklaarde dat hij aanwezig was bij een overleg tussen veroordeelde, [FFF] en [GGG] . Het overleg ging over geld dat [FFF] bij veroordeelde in bewaring had gegeven. In dat gesprek hebben [FFF] en [GGG] veroordeelde onder druk gezet om dat geld terug te geven. Volgens [KKK] ging het om € 950.000,00.
Tijdens deze terechtzitting is ook [FFF] op verzoek van de verdediging als getuige gehoord over het in bewaring geven van geld bij veroordeelde. Zij heeft met een beroep op haar verschoningsrecht op vragen hierover geen antwoord willen geven.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Gelet op bovengenoemde verklaringen van veroordeelde en de getuigen (…) sluit de rechtbank niet uit dat [FFF] inderdaad grote sommen geld bij veroordeelde in bewaring heeft gegeven. Naar het oordeel van de rechtbank is echter onvoldoende aannemelijk geworden dat het geld van legale herkomst was. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
Allereerst stelt de rechtbank vast dat veroordeelde pas ter zitting van 27 september 2011 voor het eerst heeft verklaard dat [FFF] geld bij hem heeft afgegeven. Bij eerdere zittingen heeft hij hierover niets verklaard. (…) Als het ging om geld van legale herkomst, dan is het de rechtbank niet duidelijk geworden, waarom veroordeelde niet van meet af aan heeft aangevoerd dat dit geld moest worden meegeteld als inkomsten in de kasopstelling, zeker als het om zulke grote bedragen ging als door veroordeelde is gesteld. Naar het oordeel van de rechtbank had het op de weg van veroordeelde gelegen alsdan reeds aanstonds hiervan melding te maken.
Voorts neemt de rechtbank de door veroordeelde zelf geschetste gang van zaken in aanmerking. Het gaat volgens veroordeelde om grote sommen geld die door [FFF] persoonlijk in sporttassen bij de woning van veroordeelde zijn afgegeven. Veroordeelde heeft dit geld opgeborgen achter een losse wand in zijn kantoor. Zelf heeft [FFF] geen vragen willen beantwoorden over de door veroordeelde geschetste gang van zaken. Volgens veroordeelde was het geld afkomstig van de coffeeshop [HHH] . [FFF] is naar eigen zeggen veroordeeld voor het in bezit hebben van een te grote voorraad soft drugs. Bij haar is in 2003 een handelsvoorraad van 180 kilo soft drugs aangetroffen. De eigenaar van [HHH] , haar toenmalige partner, zat tijdens de onderzoeksperiode een langdurige vrijheidsstraf uit voor de handel en export van soft drugs.
Dergelijke feiten en omstandigheden passen eerder in een typologie van witwassen dan in een handelwijze die gebruikelijk is bij het veilig stellen van geld van legale herkomst.”
2.35.11
Belanghebbende heeft tegen dit vonnis hoger beroep aangetekend als gevolg waarvan het nog niet onherroepelijk is.
Omzetcorrectie Britse ponden – correcties 31 en 32, betreft het jaar 2003
2.36
Op 9 december 2003 is bij een doorzoeking op het bedrijfsadres van belanghebbende aan de [b-straat] 56 te [Z] door de Politie Regio Brabant Noord in de kluis een bedrag van £ 39.200 (€ 54.479) aangetroffen. Het geld is door de politie in beslag genomen. Omdat de ontvangst hiervan niet uit het kasboek blijkt, heeft de Inspecteur het bedrag als omzet aangemerkt. Belanghebbende heeft op 9 december 2003 een bedrag van € 54.500 uit de kas geboekt met de omschrijving “politie” en daarmee dit bedrag als een bijzondere last op het bedrijfsresultaat in mindering gebracht. Omdat op dat moment niet bekend was wat er met het bedrag zou gebeuren, heeft de Inspecteur de afboeking als bijzondere last niet geaccepteerd.
Omzetcorrectie storting Bankrekening Luxemburg – correctie 34, betreft het jaar 2003
2.37
In zijn aangifte voor 2003 heeft belanghebbende als bezittingen aangegeven “Bankrekening Luxemburg” met daarbij een bedrag van € 550.000. Onder de schulden heeft hij “Leningen derden” aangegeven met daarbij een bedrag van € 550.000. De Inspecteur heeft de stelling van belanghebbende, dat het geld in bewaring was gegeven door [LLL] , niet geaccepteerd en de aangegeven schulden in box 3 ultimo 2003 verlaagd met € 550.000. Tevens is de Inspecteur ervan uitgegaan dat het geld afkomstig is uit de normale bedrijfsvoering. Hij heeft de omzet gecorrigeerd met € 550.000. Na de uitspraak van het gerechtshof ‘s‑Hertogenbosch resteert een correctie van € 150.000.
Omzetcorrectie Aankoop villa Spanje – correctie 35, betreft het jaar 2001
2.38
Belanghebbende heeft bij notariële akte van 2 augustus 2001 een villa gekocht in Spanje voor de koopsom van € 144.242,91. De villa is gelegen op het adres [i-straat] (Spanje). In de administratie heeft belanghebbende een bedrag van € 122.218,55 geboekt ter zake van deze aankoop. De Inspecteur heeft hieruit geconcludeerd dat belanghebbende € 22.024,36 meer voor de villa heeft betaald. Omdat de herkomst van dat bedrag niet uit de administratie van belanghebbende is gebleken, heeft hij het bedrag als niet verantwoorde omzet gecorrigeerd en als winst aangemerkt.
2.39
Negatieve kassaldi – correctie 36, betreft de jaren 2001 en 2003
2.39.1
Tijdens het boekenonderzoek is de kasadministratie van belanghebbende over de jaren 2001 tot en met 2003 beoordeeld. Hierbij is geconstateerd dat diverse boekingen niet op de juiste datum in de kasadministratie zijn verwerkt. Het betreft hoofdzakelijk betalingen voor in- of verkopen van auto’s, waarvan de betaling op een eerder of later tijdstip is afgerekend dan de datum waarop de auto is ingenomen of geleverd. De betreffende boekingsdata zijn door de controlemedewerkers aan de hand van de facturen en de registratie van de kentekens bij de RDW en in de handelsvoorraad gecorrigeerd, waardoor in de jaren 2001 en 2003 een groot aantal negatieve kassen is ontstaan. Tevens zijn door de controlemedewerkers de weeksaldi gecontroleerd. Hierbij zijn over 2001 vijf negatieve weeksaldi en over 2003 elf negatieve weeksaldi aangetroffen. Een overzicht van de negatieve kassaldi behoort tot de gedingstukken. Naar aanleiding van de geconstateerde negatieve kassaldi heeft de Inspecteur de winst gecorrigeerd en de correctie vastgesteld op de hoogste negatieve kas, verhoogd met een gemiddeld kassaldo van € 30.000. De winstcorrectie over 2001 is vastgesteld op € 73.288 en over 2003 op € 102.695. De grootste negatieve kas in 2001 is € 57.217 en in 2003 € 92.207.
2.39.2
In het strafrechtelijk onderzoek dat is ingesteld tegen belanghebbende heeft [MMM] onder meer het volgende verklaard:
“(…)
U heeft mij zojuist medegedeeld dat u mij nader wilt horen over de valutawisselingen en –stortingen over de periode van januari 2000 tot 9 december 2003 ter grootte van zo’n 15 miljoen euro.
Ik ben geheel verantwoordelijk voor het kasboek. (…) Ik maak bijvoorbeeld tussentellingen in het kasboek, met potlood, omdat ik zeker moet weten of er voldoende in kas is om het geld te storten. Als er bijvoorbeeld 100.000 euro afgestort wordt bij de bank dan moet er van te voren ook minimaal euro in kas zitten, anders kan het niet.
Er kan namelijk geen negatieve kas zijn.
Ik had niet altijd het volledige kasgeld in mijn bezit. [Belanghebbende] bewaarde thuis ook kasgeld van het bedrijf. Hij bracht dit pas mee naar het bedrijf als het afgestort moest worden bij de bank. Ik had dus geen controle op wat er werkelijk in kas zit.
U confronteert mij met een storting van 29 juli 2003 van 21.700 ponden met een tegenwaarde 30.359,47 euro. (…) U vraagt mij waar de ontvangst van deze ponden is geboekt. Volgens mij moet die in de ontvangst van [K] zitten van 100.000 euro. Ik zie nu dat deze ponden daar niet in kunnen zitten omdat deze al afgestort waren voordat deze 100.000 euro waren ontvangen van [K] . Ik heb dus ten onrechte deze 100.000 eerder ingeboekt dan de storting van de 21.700 Engelse ponden. Ik doe dit echter niet uit vrije wil. Ik doe dit alleen omdat [belanghebbende] mij [daar] dan opdracht voor gegeven heeft. (…) Ik kreeg namelijk van [belanghebbende] altijd precies op wat ik aan tegenwaarde aan euro’s moest uitboeken. (…)
U confronteert mij met enkele voorbeelden van valutawisselingen uit 2001. Ik zie hierbij onder meer valutawisselingen van grote hoeveelheden Italiaanse lires en Deense kronen (…). Ik zie hierbij dat er inderdaad voor grotere bedragen contant gewisseld is, dan dat er uit de kas geboekt is. Ik zie ook dat niet het gehele bedrag van deze gewisselde bedragen op de bankrekening gestort wordt. Ik weet niet wat er met de verschillen is gebeurd (…). Ik zie dat deze bedragen niet geboekt zijn in het kasboek van het bedrijf. In 2001 heb ik ook het kasboek bijgehouden. De deviezennota’s van deze data die u mij toont, heb ik nog nooit eerder gezien. Deze zitten dan ook niet in de kasadministratie.”
Privégebruik auto’s – correcties 40 en 41, betreft de jaren 2000 tot en met 2004
2.4
Belanghebbende en zijn echtgenote stonden uit de handelsvoorraad auto’s ter beschikking voor privé-ritten. Niet is bijgehouden van welke auto’s en in welke mate voor privédoeleinden gebruik is gemaakt. Bij het boekenonderzoek is gebleken dat belanghebbende en zijn echtgenote in de controlejaren 1997 tot en met 2003 de beschikking hadden over, onder meer, een BMW met een cataloguswaarde van ƒ 95.748, een Porsche met een cataloguswaarde van ƒ 152.722, een BMW met een cataloguswaarde van ƒ 148.625, een BMW met een cataloguswaarde van € 74.505, een Porsche met een cataloguswaarde van € 121.748, een Jeep met een cataloguswaarde van € 52.421, een BMW met een cataloguswaarde van € 67.617, een Mercedes Benz met een cataloguswaarde van € 79.173, een Ferrari met een cataloguswaarde van € 234.258 en een Jeep met een cataloguswaarde van € 60.844. Naar aanleiding van deze bevindingen heeft de Inspecteur het privégebruik auto, voor de jaren 2000 tot en met 2003, van belanghebbende en zijn echtgenote tezamen vastgesteld op basis van cataloguswaarden van ƒ 280.075 voor het jaar 2000 en € 140.000 voor de jaren 2001 tot en met 2003. Voor het jaar 2004 is de Inspecteur uitgegaan, voor belanghebbende alleen, van een cataloguswaarde van € 70.000.
Privégebruik Yamaha, kenteken [00020] – correctie 44, betreft het jaar 2003
2.41
Belanghebbende heeft op 22 januari 2001 een Yamaha off-the-road-motorfiets gekocht voor ƒ 19.000 inclusief ƒ 2.660,80 omzetbelasting en ƒ 2.070 BPM. De motorfiets is in de handelsvoorraad geboekt. Op 3 november 2003 is de motorfiets verkocht voor € 6.000 inclusief € 880,30 omzetbelasting en € 486,54 BPM. In 2001 en 2002 is voor de motorfiets motorrijtuigenbelasting betaald. De Inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat belanghebbende nimmer de intentie heeft gehad de motorfiets in het kader van de onderneming aan te schaffen en voor de verkoop te bestemmen. De Inspecteur heeft het verlies van € 3.952 gecorrigeerd.
2.42
Villa [h-straat] 27 (Spanje) – correctie 55, betreft het jaar 2003
2.42.1
Tot de gedingstukken behoort een onderhandse koopovereenkomst van 2 december 2002 tussen belanghebbende en [NNN] , waarbij belanghebbende de villa [h-straat] 27, plaatselijk bekend als “Casa [OOO] ’, koopt voor een prijs van € 1.000.000.
2.42.2
Op 4 juni 2003 heeft belanghebbende [JJ] SL ( [JJ] ) opgericht. Op 20 juni 2003 is in opdracht van belanghebbende een taxatierapport ten behoeve van een hypotheekgarantie opgemaakt, waarin de waarde van de villa op € 986.850 is getaxeerd. Bij notariële akte van 1 juli 2003 is de villa geleverd aan [JJ] voor een bedrag van € 550.000. Eveneens op 1 juli 2003 is een hypotheek verleend ten gunste van [JJ] voor een bedrag van € 550.000. De Inspecteur stelt dat de koopsom van de villa € 1.100.000 is geweest. Omdat de herkomst van de helft van het bedrag, € 550.000, volgens hem niet kan worden verklaard, stelt hij dat het geld afkomstig is uit de normale bedrijfsvoering. Hij heeft de winst met € 550.000 gecorrigeerd en een vergrijpboete van 100% opgelegd. Na de uitspraak van het gerechtshof ‘s‑Hertogenbosch resteert nog een correctie € 150.000.
2.43
Resultaat overige werkzaamheden verhuur [W] te [Y] – correctie 56, betreft de jaren 2001 tot en met 2003
2.43.1
Tot het vermogen van belanghebbende behoorde in de onderhavige jaren het complex [W] te [Y] ( [W] ).
2.43.2
Tot de gedingstukken behoort een brief van 20 september 2000 van [PPP] Architecten aan de gemeente Asten, waarin de gemeente Asten wordt verzocht haar medewerking te verlenen aan de herbestemming van de locatie aan de [W] te [Y] . In de brief wordt vermeld dat de eigenaren van de locatie, belanghebbende en de heer [QQQ] , voornemens zijn om de huidige bedrijven, sportschool en opslagruimten op de locatie te slopen en een geheel nieuw plan te ontwikkelen in samenwerking met de gemeente Asten. Tevens behoort tot de gedingstukken een taxatierapport van 24 augustus 2000 van taxateur [RRR] van de [W] te [Y] in opdracht van belanghebbende.
2.43.3
Onder punt 9 in het taxatierapport “Bijzondere omstandigheden die van invloed kunnen zijn op de toekomstige waardeontwikkeling” staat vermeld dat belanghebbende overleg heeft met de gemeente Asten over de herontwikkeling van [W] , de gemeente welwillend is hieraan mee te werken en het alsdan denkbaar is dat de waarde zich in belangrijke mate positief ontwikkelt. De Inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat belanghebbende vanaf de aankoop de intentie had om [W] te herontwikkelen, zodat zowel de inkomsten uit verhuur als de winst uit de verkoop als resultaat uit een werkzaamheid moeten worden aangemerkt.
2.43.4
Belanghebbende heeft [W] 77 te [Y] met drie anderen op 30 november 1999 gekocht. Belanghebbendes aandeel in de koop was 35 percent van de totale koopprijs ofwel € 671.821.
2.43.5
Op 13 oktober 2000 heeft belanghebbende samen met [QQQ] ook [W] 65 en 67 te [Y] gekocht voor € 435.629. Belanghebbendes aandeel hierin was 50 percent ofwel € 217.814.
2.43.6
Op 14 maart 2003 zijn [W] 65, 67 en 77 door belanghebbende en de mede-eigenaren verkocht voor € 3.380.662. Belanghebbendes aandeel in de verkoopopbrengst was € 1.239.919. De Inspecteur heeft de met deze verkoop behaalde winst op € 350.284 gesteld. De inkomsten uit verhuur van [W] bedroegen voor belanghebbende in 2001 € 26.306,50, in 2002 negatief € 25.237,45 en in 2003 negatief € 2.694,30.
Contante betaling bedrijfspand – correctie 79, betreft het jaar 2001
2.44
Belanghebbende heeft, bij de bouw van een nieuw bedrijfspand, in 2001 ƒ 100.000 in contanten aan een aannemer betaald. Omtrent de herkomst van dat bedrag is niets vermeld in de administratie of in privébescheiden. De Inspecteur, die ter zake, aangeduid als
correctie 79, incidenteel hoger beroep heeft ingesteld, heeft een hogere winstcorrectie van € 38.133 bepleit. Het gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft het incidentele hoger beroep gegrond verklaard en geoordeeld dat de Inspecteur de correctie in redelijkheid op dit bedrag heeft kunnen berekenen.
2.45
Ter zake van deze transactie heeft [SSS] , algemeen directeur van het aannemingsbedrijf, verklaard dat belanghebbende het bedrag van ƒ 100.000 begin 2002 voor hem heeft omgewisseld voor € 45.000 en dat belanghebbende voor deze wisseltransactie een provisie heeft gerekend van € 5.000.
Storting contanten – correctie 80, betreft het jaar 2001
2.46
Belanghebbende heeft in 2001 een bedrag van ƒ 97.127,12 in contanten gestort op een derdenrekening van een notaris. Omtrent de herkomst van dat geld is niets vermeld in de administratie. De Inspecteur die ter zake, aangeduid als
correctie 80, incidenteel hoger beroep heeft ingesteld, heeft een correctie meer winst ad € 37.037 bepleit. Het gerechtshof ’s‑Hertogenbosch heeft het incidentele hoger beroep gegrond verklaard en geoordeeld dat de Inspecteur de correctie in redelijkheid op dit bedrag heeft kunnen berekenen.
Aanbetaling pand [AA] – correctie 81, betreft het jaar 2001
2.47
Belanghebbende heeft samen met mevrouw [FFF] op 5 april 2001 een grachtenwoning te [AA] gekocht met daarbij een zogenoemde auto-opstalplaats. De koopsom bedroeg ƒ 1.000.000. Uiterlijk op 7 mei 2001 diende ƒ 100.000 te zijn aanbetaald, met gebruikmaking van de derdengeldrekening van de notaris. De aanbetaling heeft plaatsgevonden. In de administratie van belanghebbende is niets te vinden omtrent het aanbetaalde bedrag van ƒ 100.000. De Inspecteur heeft aangevoerd dat uit de beschikbare informatie het vermoeden is gerezen dat belanghebbende bij de aankoop minimaal een bedrag van ƒ 50.000 zwart heeft betaald. In het voordeel van belanghebbende is de Financiële recherche uitgegaan van een contant betaald bedrag van ƒ 25.000, aldus de Inspecteur. De Inspecteur die ter zake, aangeduid als
correctie 81,incidenteel hoger beroep heeft ingesteld, heeft een correctie meer winst van € 9.533 bepleit. Het gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft het incidentele hoger beroep gegrond verklaard en geoordeeld dat de Inspecteur de correctie in redelijkheid op dit bedrag heeft kunnen berekenen.
2.48
Belanghebbende heeft, door akkoordverklaring op 27 september 2004 van een brief van de Inspecteur van 16 september 2004, verklaard dat hem voor het indienen van de aangifte IB/PVV voor het jaar 2001 uitstel is verleend tot 1 maart 2003. Belanghebbende heeft, door akkoordverklaring op 10 oktober 2005 van een brief van de Inspecteur van 28 september 2005, verklaard dat hem voor het indienen van de aangifte IB/PVV voor het jaar 2002 uitstel is verleend tot 1 maart 2004. De boetebeschikkingen voor die jaren zijn gedagtekend respectievelijk 30 november 2005 en 1 mei 2006.

3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1
In geschil is de hoogte van de aan belanghebbende opgelegde belastingaanslagen, boetebeschikkingen en beschikkingen heffingsrente. Het Hof zal hierna een oordeel geven over de omvang van het geding na verwijzing.
3.2
Beide partijen hebben voor hun standpunten aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting van het Hof nog toegevoegd hetgeen is vermeld in de processen-verbaal.
3.3
Het Hof begrijpt belanghebbendes conclusies aldus dat hij concludeert tot vernietiging van de uitspraken van de Rechtbank en tot vermindering van de belastingaanslagen, boetebeschikkingen en beschikkingen heffingsrente.
3.4
Het Hof begrijpt de conclusies van de Inspecteur aldus dat hij concludeert tot vernietiging van de uitspraken van de Rechtbank en tot vaststelling van de belastingaanslagen, boetebeschikkingen en beschikkingen heffingsrente conform de door het gerechtshof ’s‑Hertogenbosch gegeven oordelen.

4.Beoordeling van het geschil

A: Verzoek tot aanhouding
4.1
Belanghebbende heeft ter zitting van het Hof van 12 april 2016 zijn eerdere verzoeken herhaald tot aanhouding van de behandeling in verband met het nog lopende hoger beroep bij het gerechtshof ’s‑Hertogenbosch tegen het vonnis van de rechtbank Oost Brabant van 30 juli 2013 (zie bij de feiten onder 2.35.11). In dat vonnis is aan belanghebbende de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een geldbedrag groot € 1.605.628,51 ter ontneming van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel dat hij, direct of indirect ter zake van de feiten waarvoor hij is veroordeeld, heeft verkregen. Nu dat voordeel is berekend op grond van een allesomvattende kasopstelling kan het bedrag waarvoor belanghebbende in totaliteit wordt belast naar de mening van belanghebbende nimmer hoger zijn dan het door de rechtbank Oost Brabant vastgestelde te ontnemen bedrag. In de procedure voor het gerechtshof ’s‑Hertogenbosch heeft belanghebbende verzocht om [FFF] en [GGG] te horen als getuigen omtrent de door hen aan belanghebbende in bewaring gegeven gelden. Belanghebbende bepleit voorts dat op het nagevorderde inkomen het uiteindelijk vastgestelde ontnomen voordeel in mindering wordt gebracht. Hij beroept zich daarbij op artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM (hierna: het EP). Door de Inspecteur is eerder toegezegd dat – kort gezegd – reeds bij het vaststellen van de belastingaanslagen het ontnomen voordeel in aanmerking zal worden genomen. Belanghebbende verwijst naar een brief van 30 oktober 2009. Het terugnemen van die toezegging veroorzaakt bij belanghebbende mogelijk een grote financiële schade doordat de mogelijkheid tot verliescompensatie wordt gefrustreerd. De Inspecteur handelt door het niet nakomen van de toezegging in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, met name het zorgvuldigheidsbeginsel.
4.2
De Inspecteur heeft – zakelijk weergegeven – daartegen ingebracht dat de belastingaanslagen die thans in het geding zijn, zijn opgelegd voordat de officier van justitie de ontnemingsprocedure is gestart. Hij stelt dat hem niet kan worden verweten dat de officier van justitie geen contact heeft opgenomen met de Belastingdienst. Nadien is, in overleg met het Openbaar Ministerie, gepoogd te komen tot een totaalcompromis. Nadat belanghebbende mondeling had laten weten akkoord te gaan met het voorgestelde totaalcompromis heeft hij op een hem toegezonden vaststellingsovereenkomst niet meer gereageerd. Het compromisaanbod is daarmee vervallen.
4.3
In de omstandigheid dat thans nog een hogerberoepsprocedure loopt bij het gerechtshof ’s‑Hertogenbosch met betrekking tot de strafrechtelijke ontnemingsvordering vindt het Hof geen aanleiding de onderhavige zaken aan te houden. Het Hof zal immers, op grond van de gebleken feiten en omstandigheden in de onderhavige procedures en hetgeen partijen daaromtrent naar voren hebben gebracht, zelfstandig moeten beslissen, ongeacht het oordeel in de strafrechtelijke ontnemingsprocedure (vgl Hoge Raad 27 april 2012, nr. 11/02847, ECLI:NL:HR:2012:BW4122).
4.4
Uit het procesverloop tijdens de ontnemingsprocedure (zie 2.30.11) en de briefwisseling met de Inspecteur omtrent een compromis en een vaststellingsovereenkomst blijkt dat overleg heeft plaatsgevonden tussen de Inspecteur en het Openbaar Ministerie. Naar het oordeel van het Hof handelde de Inspecteur niet in strijd met enig beginsel van behoorlijk bestuur door belanghebbende, na de brief van 18 januari 2010 waarin hem nogmaals de gelegenheid werd geboden te beslissen omtrent de toegezonden vaststellingsovereenkomst, bij brief van 28 januari 2010 mee te delen dat het compromisvoorstel als vervallen werd beschouwd en hij daaraan geen recht meer kon ontlenen. Door die brief is belanghebbende evenmin een eigendom (‘asset’) ontnomen in de betekenis die artikel 1 EP daaraan geeft nu geen sprake is van een goed waaraan een zelfstandige waarde kan worden toegekend.
4.5
Dat wordt niet anders doordat belanghebbende mogelijk een belangrijk financieel nadeel lijdt door een beperking van de achterwaartse verliescompensatie en tariefsverschillen doordat, op grond van het arrest van de Hoge Raad van 23 september 2011, nr. 11/00473, ECLI:NL:HR:2011:BT2299, met de ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel eerst rekening wordt gehouden in het jaar dat daadwerkelijk is betaald. Eerst in een eventuele beroepsprocedure over de gevolgen van het voldoen van de ontnemingsvordering kan de vraag aan de orde komen of aan belanghebbende, gelet op de gevolgen van het hier genoemde arrest, enige compensatie moet worden geboden.
B: Het geding na verwijzing
4.6
Het Hof legt zijn beslissing voor alle jaren neer in één uitspraak hetgeen betekent dat de behandeling hierna van de diverse onderdelen slechts betrekking heeft op de jaren waarin die behandeling van toepassing is.
4.7
Het gerechtshof ’s‑Hertogenbosch heeft voor de aan belanghebbende opgelegde belastingaanslagen IB/PVV en OB die thans in geding zijn, afzonderlijke uitspraken gedaan. Belanghebbende heeft die uitspraken in cassatie bestreden en daarbij, afhankelijk van de in die jaren aan de orde zijnde geschilpunten, tot een totaal van 19 cassatiemiddelen aangevoerd. De Staatsecretaris van Financiën heeft de uitspraken van het gerechtshof ’s‑Hertogenbosch niet bestreden.
4.8
De Hoge Raad heeft per aanslag afzonderlijk beslist waarbij kennelijk de beslissing in het verwijzingsarrest 12/00606 voor het jaar 2001 als basis heeft gediend. Op onderwerp bezien (de nummering van de cassatiemiddelen naar onderwerp is niet voor alle jaren gelijk) heeft de Hoge Raad geoordeeld dat drie cassatiemiddelen (ten dele) slagen en drie cassatiemiddelen falen.
De drie cassatiemiddelen die slagen betreffen:
a. de beoordeling of de door de Inspecteur ontvangen klikbrief aangemerkt moet worden als een op de zaak betrekking hebbend stuk,
b. de beoordeling of de Inspecteur een toezegging heeft gedaan omtrent de omvang van het in aanmerking te nemen privégebruik van personenauto’s die tot het vermogen van de onderneming behoren, en
c. de verplichting voor de rechter om ambtshalve onderzoek te doen naar de vraag of een boete is opgelegd binnen de wettelijke termijn.
De drie cassatiemiddelen die falen betreffen:
d. de vraag of de Inspecteur belanghebbende in de bezwaarfase niet of niet juist heeft gehoord,
e. de vraag of de Inspecteur in incidenteel hoger beroep nieuwe correcties op het belastbare inkomen kan voorstellen en daarbij een beroep kan doen op interne compensatie, en
f. de vraag of in voorkomend geval op de in e. bedoelde correcties de omkering en verzwaring van de bewijslast van toepassing is.
Voor de overige (delen van de) middelen van cassatie heeft de Hoge Raad geoordeeld dat zij geen verdere behandeling behoeven. De Hoge Raad heeft het geding naar het Hof verwezen ‘ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest’.
4.9
De Inspecteur heeft in zijn eerste conclusie na verwijzing het standpunt ingenomen dat na verwijzing nog slechts aan de orde is of de klikbrief moet worden overgelegd, of aan belanghebbende een toezegging is gedaan omtrent de hoogte van het privégebruik auto en of voor een aantal jaren de boetebeschikkingen tijdig zijn opgelegd. Dit standpunt is naar het oordeel van het Hof onjuist nu niet alle middelen van cassatie door de Hoge Raad uitdrukkelijk en inhoudelijk zijn behandeld.
4.1
De Inspecteur heeft de onderhavige belastingaanslagen, boetebeschikkingen en beschikkingen heffingsrente ambtshalve gewijzigd in overeenstemming met de door het gerechtshof ’s‑Hertogenbosch gedane uitspraken. Naar het oordeel van het Hof moet dit worden opgevat als een ondubbelzinnig prijsgeven door de Inspecteur van standpunten voor zover die zouden leiden tot hogere belastbare inkomens en hogere boeten dan door het gerechtshof ’s‑Hertogenbosch zijn vastgesteld.
4.11
Het vorenstaande leidt het Hof tot de conclusie dat na cassatie nog slechts die onderwerpen in geding zijn die worden bestreken door de cassatiemiddelen die slaagden of die blijkens de verwijzingsarresten geen verdere behandeling behoefden.
C: De klikbrief
4.12
Tijdens de eerste mondelinge behandeling heeft de Inspecteur verklaard dat de klikbrief kan worden aangemerkt als een op de zaak betrekking hebbend stuk. Het Hof heeft in een tussenuitspraak geoordeeld dat beperkte kennisneming van de klikbrief niet gerechtvaardigd is. De Inspecteur heeft daarna de klikbrief overgelegd.
4.13
Belanghebbende heeft zich op het standpunt gesteld dat het niet anders kan zijn dan dat de klikbrief een rol heeft gespeeld bij het boekenonderzoek en het innemen en verdedigen van standpunten door de Inspecteur. Een aantal onderwerpen uit de klikbrief is ook bij het boekenonderzoek aan de orde geweest.
4.14
De Inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake is geweest van een regulier boekenonderzoek, dat de controlerend ambtenaar de klikbrief weliswaar onder ogen heeft gehad maar dat hij de klikbrief ter zijde heeft gelegd. De klikbrief is in het strafrechtelijk onderzoek evenmin gebruikt. De klikbrief is feitelijk niet door hem gebruikt omdat deze geen informatie bevat waarop een correctie of een fiscale boete gebaseerd kan worden.
4.15
Naar het oordeel van het Hof komt in de onderhavige procedure aan de klikbrief geen zelfstandige betekenis toe. Of de inhoud van de klikbrief een rol heeft gespeeld bij de gedachtevorming van de controlerend ambtenaren, de Inspecteur of de opsporingsambtenaren valt onmogelijk objectief vast te stellen. In de onderhavige procedure heeft het Hof slechts te beoordelen of de betreffende belastingaanslagen en beschikkingen tot de juiste bedragen zijn vastgesteld en zulks, na een oordeel over de bewijslastverdeling, aan de hand van hetgeen partijen daarvoor hebben aangedragen. De Inspecteur heeft uitdrukkelijk het standpunt ingenomen dat hij hetgeen in de klikbrief is vermeld niet als middel van bewijs hanteert.
D: Privé-gebruik auto
4.16
Belanghebbende heeft ter zitting op 14 april 2015 verklaard dat de controlerend ambtenaar tijdens het boekenonderzoek heeft gesteld dat het privégebruik zelfs over een cataloguswaarde van ƒ 300.000 berekend zou kunnen worden maar dat hij zich bij de Inspecteur ‘hard zou maken’ voor een bijtelling over een gezamenlijke cataloguswaarde van ƒ 150.000. Een schriftelijke bevestiging daarvan heeft hij echter nimmer gekregen. De Inspecteur stelt dat nimmer een toezegging is gedaan en verwijst naar het verslag van de voorlopige eindbespreking van 9 juli 2002 waaruit volgt dat de controlerend ambtenaar [F] in elk geval vanaf juni 2002 (weer) het standpunt innam dat het privégebruik auto van belanghebbende en zijn partner jaarlijks voor ieder moest worden berekend over een cataloguswaarde van ƒ 150.000.
4.17
Naar het oordeel van het Hof maakt belanghebbende niet aannemelijk dat bij hem het in rechte te honoreren vertrouwen is gewekt dat het in aanmerking te nemen privégebruik auto’s zou worden berekend over een cataloguswaarde van ƒ 150.000. Het Hof acht aannemelijk dat de Inspecteur, gelet op de cataloguswaarden van de auto’s die belanghebbende en zijn partner ter beschikking stonden, de bijtelling wegens privégebruik auto niet op een te hoog bedrag heeft vastgesteld. Belanghebbende, op wie in dezen de verzwaarde bewijslast rust, heeft naar het oordeel van het Hof niet doen blijken dat de auto’s op jaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privé-doeleinden zijn gebruikt.
E: De verdeling van de bewijslast
4.18
Tot de gedingstukken behoort een afdruk van een excelbestand (bijlage 55 bij het verweerschrift van de Inspecteur in eerste aanleg) waaruit kan worden geconcludeerd dat belanghebbende in een aantal gevallen de winst bij de verkoop van een auto niet volledig verantwoordde. De verklaring van belanghebbende dat het hier ging om eigenmachtig handelen van één van zijn medewerkers acht het Hof niet aannemelijk.
4.19
Naar het oordeel van het Hof maakt de Inspecteur voorts aannemelijk dat bij het boekenonderzoek aanzienlijke verschillen zijn geconstateerd tussen de voorraadadministratie van belanghebbende en de op zijn naam bij de RDW geregistreerde handelsvoorraad.
4.2
Ook uit de hiervoor vastgestelde feiten omtrent de afzonderlijke verkopen van auto’s blijkt dat belanghebbende regelmatig te weinig winst verantwoordde bij de verkoop van auto’s. De gegevens uit – onder meer –de telefoontaps vormen daarvoor afdoende bewijs.
4.21
Belanghebbende is naar aanleiding van het strafrechtelijk onderzoek vervolgd en onherroepelijk veroordeeld wegens gewoontewitwassen, medeplegen van witwassen, overtreding van de Wet inzake de wisselkantoren (oud) en medeplegen van valsheid in geschrift. Tijdens het strafrechtelijk onderzoek is een bedrag van € 14.831.917,61 vastgesteld aan “onverklaarbare wisselingen/stortingen”. Uit het strafrechtelijk financieel onderzoek is voortgevloeid dat dit bedrag moet worden verhoogd tot € 15.979.916. Dit witwassen liep voor een gedeelte via het in België gevestigde [K] . De zaakvoerder van [K] is eveneens strafrechtelijk veroordeeld voor witwassen en valsheid in geschrift. [K] was een zakenrelatie van de autohandel van belanghebbende. Gelet op de omvang van de geldwisselingen en de criminele sfeer waarin dit plaatsvond acht het Hof aannemelijk dat belanghebbende hiermee aanzienlijke voordelen beoogde en dat hij die ook redelijkerwijze kon verwachten. Niet in geschil is dat, indien het Hof zou oordelen dat belanghebbende voordelen heeft genoten uit deze criminele activiteiten, die voordelen moeten worden gerekend tot het belastbare inkomen (uit werk en woning) van belanghebbende.
4.22
De Inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat de provisie die belanghebbende genoot wegens de illegale geldwisselingen kan worden vastgesteld op 10 percent van het gewisselde bedrag. Hij heeft daarvoor verwezen naar de ambtsedige verklaring (zie 2.35.1) alsmede naar de provisie van 10 percent die belanghebbende heeft ingehouden op het in 2.45 genoemde bedrag van ƒ 100.000 in verband met het wisselen in euro’s. De betreffende opsporingsambtenaar heeft aan de hand van onderzoeksgegevens vastgesteld dat de wisseltransacties in 2000, 2001, 2002 en 2003 hebben plaatsgevonden voor bedragen van respectievelijk € 1.508.767,43, € 3.785.346,64, € 4.446.473,33 en € 6.239.328,60. Op basis van een provisie van 10 percent van deze valutawisselingen heeft de opsporingsambtenaar de provisie in die jaren vastgesteld op (afgerond) respectievelijk € 150.876, € 378.534, € 444.647 en € 623.932. De Inspecteur heeft deze bedragen in hoger beroep verdedigd.
4.23
Belanghebbende heeft voor de jaren 2000 tot en met 2003 een zogenoemd stipinkomen, dan wel een verzamelinkomen (het belastbare inkomen uit werk en woning, en het belastbare inkomen uit sparen en beleggen) aangegeven van respectievelijk € 167.744, € 301.726, € 300.374 en € 258.574. Naar het oordeel van het Hof maakt de Inspecteur aannemelijk dat belanghebbende, naast een te lage winst uit de autohandel, aanzienlijke provisie-inkomsten tot de in 4.22 genoemde bedragen niet in zijn aangifte IB/PVV heeft opgenomen. Het lijdt geen twijfel dat dit ertoe heeft geleid dat belanghebbende, zowel relatief als absoluut gezien, aanzienlijk meer belasting was verschuldigd dan uit de aangiften voortvloeide. Nu het ging om inkomsten uit criminele activiteiten en om gedeeltelijk zwarte omzetten moet belanghebbende zich hiervan bewust zijn geweest. Naar het oordeel van het Hof heeft belanghebbende voor de jaren 2000 tot en met 2003 niet de vereiste aangifte gedaan.
4.24
Hetgeen hiervoor is overwogen in 4.18 tot en met 4.23 leidt naar het oordeel van het Hof tot de conclusie dat op grond van artikel 27e juncto 27j van de Algemene wet inzake rijksbelastingen het hoger beroep ongegrond moet worden verklaard tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraken op de bezwaren onjuist zijn (omgekeerde en verzwaarde bewijslast).
F: De belastbare inkomens
4.25
De door belanghebbende aangevoerde middelen van cassatie I tot en met V, IX en X behelzen formeelrechtelijke aspecten (verzoek aanhouding, klikbrief, horen, reikwijdte incidenteel hoger beroep en bewijslastverdeling). Deze middelen konden niet tot cassatie leiden (IX en X) of zijn door het Hof hiervoor behandeld.
4.26
De inhoudelijke aspecten van middel VIII (privégebruik auto) zijn hierboven door het Hof eveneens reeds behandeld.
4.27
Belanghebbende heeft de hiervoor in 2.18 tot en met 2.47 vermelde correcties waarover het gerechtshof ’s‑Hertogenbosch heeft geoordeeld en die door dat gerechtshof in aanmerking zijn genomen bij de berekening van de belastbare inkomens, in cassatie niet inhoudelijk bestreden behoudens wat betreft de vaststelling van de hoogte van de provisies (middel VI) en de vaststelling van de negatieve kassen (middel VII). Die oordelen staan derhalve na cassatie onherroepelijk vast. Het Hof overweegt ten overvloede dat het de ter zake door het gerechtshof ’s‑Hertogenbosch gegeven oordelen juist acht, dat het de daartoe gebezigde gronden tot de zijne maakt en dat belanghebbende, met hetgeen hij (ook na verwijzing) nog naar voren heeft gebracht, het tegendeel niet heeft doen blijken.
F1: Correctie provisie valutawisselingen
4.28
Naar het oordeel van het Hof handelt de Inspecteur niet onredelijk door de in 4.22 genoemde bedragen bij de berekening van de belastbare inkomens in aanmerking te nemen als door belanghebbende genoten provisies voor het wisselen van vreemde valuta.
4.29
Belanghebbende heeft, tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door de Inspecteur, niet doen blijken, dat wil zeggen overtuigend aangetoond, dat de in 4.22 genoemde bedragen € 150.876, € 378.534, € 444.647 en € 623.932 geheel of gedeeltelijk onjuist zijn. Belanghebbende heeft weliswaar verklaard buitenlandse valuta ten behoeve van [FFF] in bewaring te hebben genomen en te hebben gewisseld in Nederlandse guldens of in euro’s (“op het hoogtepunt had ik 4,3 miljoen gulden in bewaring en heb ook zorg gedragen dat het euro’s werden”; zie 2.35.10 hiervoor), enige administratie is in dezen door belanghebbende niet overgelegd. De overige door belanghebbende gegeven verklaringen voor de aanwezigheid van buitenlandse valuta zijn evenmin door middel van een daartoe aangehouden administratie of anderszins onderbouwd. Ook hetgeen getuigen hebben verklaard omtrent het onder zich hebben gehouden door belanghebbende van grote bedragen voor [FFF] doet aan vorenstaande conclusie niet af. Ook indien de verklaringen van belanghebbende en van de getuigen, waaronder [G] , juist zouden zijn, wordt daarmee niet overtuigend aangetoond dat belanghebbende de genoemde bedragen niet heeft genoten als provisie voor het wisselen van grote sommen geld tot een totaalbedrag van € 15.979.916.
4.3
Het voor het jaar 2001 lager berekende bedrag van € 378.534 zou betekenen dat de voor dat jaar vastgestelde correctie van € 405.623 voor een gedeelte van (€ 405.623 -/- € 378.534 ofwel) € 27.089 moet worden teruggenomen. Gelet op het geslaagde incidentele hoger beroep van de Inspecteur en de oordelen daaromtrent in het verwijzingsarrest leidt dit echter niet tot een vermindering van het belastbare inkomen uit werk en woning.
F2: Correcties negatieve kassen
4.31
De Inspecteur baseert zijn standpunt omtrent de correcties op grond van gebleken negatieve kassaldi op overzichten die zijn opgemaakt door de controlerende ambtenaren. Daarin is de datering van een groot aantal kasbetalingen aangepast waarbij – onder meer – als uitgangspunt is genomen dat, bij in en verkoop van gebruikte auto’s aan particulieren, betaling zal plaatsvinden op de dag waarop de auto overgedragen wordt.
4.32
Belanghebbende heeft het standpunt van de Inspecteur bestreden en in hoger beroep een verslag overgelegd van een in zijn opdracht gedaan onderzoek, met hantering van andere uitgangspunten, naar de negatieve kassen in een beperkt aantal perioden. Op basis daarvan stelt belanghebbende dat de negatieve kassen zich niet hebben voorgedaan.
4.33
Hoewel belanghebbende daarmee niet overtuigend aantoont dat de door de Inspecteur op dit punt in aanmerking genomen bedragen onjuist zijn, is het Hof van oordeel dat de Inspecteur zich in dit geval niet in redelijkheid op het standpunt kon stellen dat de geconstateerde negatieve kassen moeten leiden tot de als correctie 36 doorgevoerde correcties. Het Hof overweegt daarbij dat aannemelijk is geoordeeld dat belanghebbende tot zeer aanzienlijke bedragen provisies heeft genoten uit het illegaal wisselen van zeer grote bedragen aan buitenlandse valuta. Die provisies zijn in de gecorrigeerde kasopstellingen echter niet meegenomen. Hoewel niet kan worden uitgesloten dat in de desbetreffende perioden door belanghebbende evenzeer grote uitgaven contant zijn gedaan die evenmin in de kasopstelling zijn verwerkt, acht het Hof het niet redelijk om in een dergelijk geval correcties te baseren op een bestreden en in elk geval onvolledige kasopstelling. In zoverre kan immers eenvoudig een dubbeltelling ontstaan zoals ook de Rechtbank en het gerechtshof ’s‑Hertogenbosch hebben geoordeeld met betrekking tot de correctie 34 en 55 voor het jaar 2003.
4.34
Het gerechtshof ’s‑Hertogenbosch heeft voor het jaar 2001 geoordeeld dat, door een geslaagd beroep van de Inspecteur op interne compensatie, het belastbare inkomen nader zou moeten worden vastgesteld op € 810.808. Op dit bedrag moet in mindering worden gebracht de vervallen correctie negatieve kas van € 73.288 zodat het belastbare inkomen nader moet worden vastgesteld op € 737.520. Dit is € 72.681 lager dan vastgesteld door het gerechtshof ’s‑Hertogenbosch.
4.35
Naar het oordeel van het Hof kan de kennelijke schrijffout van het gerechtshof ’s‑Hertogenbosch bij de vaststelling van het belastbare inkomen voor het jaar 2002 (zie 2.13) na cassatie niet meer worden hersteld. De Inspecteur heeft immers de aanslag reeds verminderd conform het nader door dat gerechtshof vastgestelde belastbare inkomen.
4.36
Het belastbare inkomen uit werk en woning voor het jaar 2003 zoals vastgesteld door het gerechtshof ’s‑Hertogenbosch moet worden verminderd met de vervallen correctie negatieve kas van € 102.695. Op dezelfde grond als vermeld in 4.33 moeten naar het oordeel van het Hof de door het gerechtshof ’s‑Hertogenbosch voor het jaar 2003 gehandhaafde correctie 34 van € 150.000 en correctie 55 van € 150.000 komen te vervallen.
4.37
Tegen het door het gerechtshof ’s‑Hertogenbosch voor het jaar 2004 vastgestelde belastbare inkomen uit werk en woning, uit aanmerkelijk belang en uit sparen en beleggingen zijn geen cassatiemiddelen geformuleerd.
4.38
Gelet op de wijze waarop alle hiervoor beoordeelde correcties op de belastbare inkomens zijn berekend is het Hof van oordeel dat de Inspecteur in redelijkheid tot die correcties heeft kunnen komen, ook in de gevallen waarin de Inspecteur gebruik heeft moeten maken van schattingen.
4.39
Het Hof overweegt ten overvloede dat, ook voor het geval de bewijslast niet zou zijn omgekeerd en verzwaard, het de Inspecteur voor alle jaren geslaagd acht de door het Hof in stand gelaten correcties aannemelijk te maken.
Conclusies met betrekking tot de belastbare inkomens en de heffingsrente
4.4
Op grond van de overwegingen 4.31 tot en met 4.36 moet het stipinkomen dan wel het belastbare inkomen uit werk en woning voor 2000 worden vastgesteld op ƒ 861.012 (€ 390.710), voor 2001 op € 737.520, voor 2002 op € 623.740, voor 2003 op € 1.299.820 en voor 2004 op € 70.604. Het belastbare inkomen uit aanmerkelijk belang voor het jaar 2004 moet – overeenkomstig het oordeel van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch dat door het Hof wordt overgenomen – worden vastgesteld op € 14.750 en de belastbare inkomens uit sparen en beleggen voor de jaren 2001 tot en met 2004 op respectievelijk € 92.945 (2001), € 102.710 (2002), € 107.061 (2003) en € 110.472 (2004).
4.41
Belanghebbende heeft tegen de beschikkingen heffingsrente geen afzonderlijke grieven aangevoerd. De heffingsrente moet worden verminderd overeenkomstig de uit deze uitspraak van het Hof voorvloeiende verminderingen van de verschuldigde belasting.
G: De boeten
4.42
De Inspecteur heeft in hoger beroep na verwijzing de gegevens overgelegd met betrekking tot het aan belanghebbende verleende uitstel voor het doen van aangifte voor de jaren 2001 en 2002. Belanghebbende heeft die gegevens niet bestreden. Naar het oordeel volgt daaruit dat de boeten binnen de wettelijke termijn zijn opgelegd.
4.43
Bij het vaststellen van de onderhavige aanslagen heeft de Inspecteur vergrijpboetes opgelegd van 25 percent (correcties 39, 40, en 43), 50 percent (correcties 13, 16, 19, 20, 21, 25, 36, 41, 44 en privégebruik auto in 2004), en van 100 percent (correcties 14, 15, 18, 22, 23, 26, 27, 28, 29, 30, 31, en 35) van de verschuldigde belasting.
4.44
Anders dan belanghebbende kennelijk verdedigt (zie cassatiemiddel XV) verhindert de omstandigheid dat een aantal correcties door de Inspecteur eerst bij incidenteel hoger beroep naar voren is gebracht (en daarmee, door de zogenoemde interne compensatie, alsnog rekening wordt gehouden) niet dat met dergelijke correcties rekening wordt gehouden bij het vaststellen van de boete.
4.45
Inzake correctie 13 (winst niet geboekte kentekens) is een vergrijpboete opgelegd van 50 percent. De omstandigheid dat bij de RDW auto’s op naam van belanghebbende stonden geregistreerd terwijl die auto’s niet als handelsvoorraad in zijn administratie waren opgenomen en belanghebbende ook in hoger beroep het verschil niet op aannemelijke wijze heeft kunnen verklaren, rechtvaardigt de conclusie dat belanghebbende die auto’s bewust buiten zijn administratie heeft gehouden en vervolgens de daarmee behaalde winst willens en wetens niet heeft aangegeven. Onder die omstandigheden is een boete van 50 percent terecht. Die boete acht het Hof, gelet op de oorzaak en de hoogte van de winstcorrecties, passend en geboden.
4.46
Met betrekking tot de gecorrigeerde winsten op verkochte auto’s (correcties 14, 15, 18, 22, 23, 26, 27, 28, 29) is het Hof van oordeel dat uit de wijze van administreren, de aannemelijkheid dat in voorkomende gevallen in- of verkoopverklaringen valselijk werden opgemaakt en de inhoud van de getapte telefoongesprekken blijkt dat belanghebbende stelselmatig delen van gemaakte verkoopwinsten buiten de administratie van de onderneming hield. Er was sprake van systematisch frauduleus handelen om belastingheffing te verijdelen. Een boete van 100 percent is terecht, en passend en geboden.
4.47
Inzake correctie 16 (Maserati 4200GT Spyder) is een vergrijpboete opgelegd van 50 percent. Aannemelijk is dat ter zake van de Maserati geen sprake was van een foutieve inkoop en dat er geen reden was om per 31 december 2003 bij de op 26 augustus 2003 voor € 65.000 gekochte Maserati over te gaan tot een afwaardering met € 26.500. Het Hof verwijst naar de inhoud van het afgetapte telefoongesprek van 26 augustus 2003 zoals in 2.22 weergegeven. Aannemelijk is dat belanghebbende in verband met de afwaardering belastingheffing over winst opzettelijk heeft willen verijdelen. Een boete van 50 percent is terecht.
4.48
Inzake correctie 25 (BMW 530D, kenteken [00009] ) is een vergrijpboete opgelegd van 50 percent. Aannemelijk is dat belanghebbende in verband met de BMW 530D belastingheffing over een verhuuropbrengst van € 10.000 heeft willen verijdelen door dat bedrag in zijn administratie als ontvangst van een borg te administreren. Ter zake is sprake van opzet. Het Hof verwijst naar de inhoud van de afgetapte telefoongesprekken van 22 juli 2003 en 23 juli 2003 zoals in 2.30 weergegeven. Een boete van 50 percent is terecht.
4.49
Met betrekking tot correctie 30 (provisie valutawisselingen) oordeelt het Hof dat aannemelijk is dat belanghebbende, gelet op de aard van de ontvangsten en de omstandigheid dat belanghebbende daaromtrent niets vastlegde, de provisie buiten het zicht van de fiscus heeft gehouden en opzettelijk niet in zijn aangifte heeft verantwoord. In het midden kan blijven of de provisies aangegeven hadden moeten worden als winst uit onderneming of als resultaat uit overige werkzaamheden. Mede gelet op de hoogte van de niet aangegeven bedragen is aannemelijk dat niet slechts sprake is van opzet, maar ook van een systematisch, frauduleus handelen om belastingheffing te verijdelen. Het gevolg is dat de bedragen aan inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen die te weinig zouden zijn geheven, omvangrijk zijn. Een boete van 100 percent is terecht en, gelet op de oorzaak en de omvang van de winstcorrecties, passend en geboden.
4.5
Inzake correctie 31 (Britse ponden) oordeelt het Hof dat aannemelijk is dat belanghebbende de ponden opzettelijk niet in zijn administratie heeft verantwoord. Mede gelet op de hoogte van het bedrag, omgerekend € 54.479, is aannemelijk dat ter zake niet slechts sprake is van opzet, maar ook van systematisch, frauduleus handelen om belastingheffing te verijdelen. Het gevolg is dat het bedrag aan inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen dat te weinig zou zijn geheven, omvangrijk is. Een boete van 100 percent is terecht.
4.51
Inzake correctie 35 (omzet aankoop villa Spanje) oordeelt het Hof dat belanghebbende ook hier systematisch te werk is gegaan en dat hij willens en wetens een gedeelte van de koopsom voor de villa in Spanje niet in zijn administratie heeft opgenomen, om winst te verhullen. Ter zake is sprake van systematisch, frauduleus handelen om belastingheffing te verijdelen. De door de Inspecteur opgelegde vergrijpboete van 100 percent is terecht. Die boete acht het Hof, mede gelet op de hoogte van de winstcorrectie, passend en geboden.
4.52
Voor wat betreft correctie 40 (privégebruik auto’s) acht het Hof aannemelijk dat belanghebbende, die in zijn aangifte voor 2000 het privégebruik auto heeft aangegeven op basis van een cataloguswaarde van ƒ 130.075, als handelaar in auto’s de wettelijke regeling kende. Aannemelijk is dat belanghebbende zich ervan bewust is geweest dat hij dat privégebruik tot een te laag bedrag aangaf. Het Hof verwijst naar de in 2.40 vermelde auto’s en de aldaar vermelde cataloguswaarden. Die auto’s hebben belanghebbende en zijn partner in de onderhavige jaren ook voor privédoeleinden gebruikt. Hetzelfde heeft te gelden voor het jaar 2004. Ter zake van het te laag aangegeven privégebruik auto is sprake van grove schuld, dat wil zeggen in laakbaarheid aan opzet grenzende mate van verwijtbaarheid. De boete van 25 percent is terecht. Die boete acht het Hof passend en geboden.
4.53
Inzake correctie 44 (privégebruik Yamaha) oordeelt het Hof dat aannemelijk is dat belanghebbende, exploitant van een autobedrijf, de motorfiets voor privédoeleinden heeft aangeschaft en niet in het kader van zijn onderneming. Aannemelijk is dat belanghebbende, door het in privé geleden verlies op de motorfiets in mindering te brengen op de winst, opzettelijk tot dat bedrag belastingheffing over de winst heeft willen verijdelen. Een boete van 50 percent is terecht.
4.54
Met betrekking tot de correcties 19, 20 en 21 (uitdelingen, voordeel uit aanmerkelijk belang) is het Hof van oordeel dat aannemelijk is dat belanghebbende met opzet de verkoopvoordelen buiten de administratie van de BV heeft gehouden en aan zichzelf heeft doen toekomen met het oogmerk belastingheffing, zowel bij hem als bij de BV, te verijdelen. Het Hof verwijst naar de gemaakte opmerking “zwart gedeeld met [L] ”. Ook hier is een boete van 50 percent terecht.
4.55
Voor alle hiervoor behandelde boeten geldt dat het Hof geen aanleiding vindt tot aanpassing van de boeten in verband met de omstandigheid dat voor de jaren 2000 tot en met 2003 de bewijslast is omgekeerd en verzwaard.
4.56
Belanghebbende is gelijktijdig met de uitreiking van de belastingaanslagen en de boetebeschikking in kennis gesteld van de gronden waarop de opgelegde boeten berusten. Van een handelen in strijd met artikel 67g van de AWR is geen sprake.
4.57
Belanghebbende heeft voorts gesteld dat de Inspecteur heeft gehandeld in strijd met artikel 67k van de AWR. De Inspecteur heeft, alvorens de vergrijpboeten op te leggen, belanghebbende niet in kennis gesteld van zijn voornemen daartoe, onder vermelding van de gronden waarop zijn voornemen rust en het in gelegenheid stellen van belanghebbende de in de kennisgeving vermelde gronden binnen een door hem gestelde termijn te betwisten. Voor vernietiging of vermindering van de boetebeschikking om die reden is naar het oordeel van het Hof in dit geval geen plaats. Op geen enkele wijze is gebleken dat belanghebbende hierdoor in zijn belangen is geschaad. Belanghebbende heeft in bezwaar kunnen opkomen tegen de hoogte van de opgelegde boete en de daarvoor door de Inspecteur gebezigde gronden. Gesteld noch gebleken is dat de Inspecteur, zo belanghebbende de gelegenheid was gegeven de gronden te betwisten, zijn standpunt omtrent het opleggen van de boeten voorafgaand aan het vaststellen daarvan, zou hebben gewijzigd (vgl. HR 11 juni 2004, nr. 39 500, ECLI:NL:HR:2004:AP1379).
4.58
De Rechtbank heeft het bedrag van de vergrijpboeten niet per correctie bepaald, maar op een totaalbedrag per jaar. Het gerechtshof ’s‑Hertogenbosch heeft de Rechtbank daarin gevolgd. Dat gerechtshof heeft, met inachtneming van een overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg en in hoger beroep op grond waarvan de boete telkens is verminderd met 10 percent, de boete voor de onderhavige jaren vastgesteld op respectievelijk € 55.134, € 162.000, € 153.000, € 364.500 en € 3.776. De boeten in verband met aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslagen omzetbelasting zijn verminderd tot respectievelijk € 4.900 en € 54.000. De Inspecteur heeft bij beschikkingen van 15 maart 2014 (IB/PVV) en 21 maart 2014 (OB) de boeten nader op die bedragen vastgesteld. Het totaal van de boeten na vermindering bedraagt € 797.310.
4.59
Hoewel belanghebbende strafrechtelijk is vervolgd en veroordeeld voor andere strafbare feiten dan de feiten die hem in de fiscale procedures worden verweten, zal het Hof hierna, bij de vaststelling van de op te leggen boeten, de strafrechtelijke veroordeling van belanghebbende niettemin in aanmerking nemen, evenals de omstandigheid dat voor de omzetbelasting en de IB/PVV deels sprake is van hetzelfde feitencomplex.
4.6
De overwegingen 4.34 en 4.36 van het Hof leiden tot een vermindering van de belastbare inkomens met € 475.376 waarvan € 175.376 is beboet met 50 percent en € 300.000 met 100 percent.
4.61
Gelet op het samenhangende feitencomplex en de strafrechtelijke veroordeling is het Hof van oordeel dat een boete, voor alle thans in het geding zijn belastingaanslagen IB/PVV en omzetbelasting, van € 550.000 passend en geboden is.
4.62
Tegen de berekening van de overschrijding van de redelijke termijn door het gerechtshof ’s‑Hertogenbosch zijn geen cassatiemiddelen gericht zodat het Hof van de juistheid daarvan uitgaat nu die berekening ook het Hof niet onjuist voorkomt. Na verwijzing dient het Hof binnen één jaar tot zijn uitspraak te komen. De stukken zijn bij het Hof binnengekomen op 16 december 2013. Het Hof doet thans uitspraak, derhalve bijna 32 maanden daarna. Na het indienen van een nadere conclusie door belanghebbende op 31 augustus 2015 kon, in verband met een langdurige detentie van belanghebbende in Spanje, de derde mondelinge behandeling door het Hof niet eerder plaatsvinden dan in april 2016. Gelet op dit een en ander zal het Hof, in verband met een verdere overschrijding van de redelijke termijn, de totale boete vaststellen op € 500.000.
4.63
Omwille van een vereenvoudigde benadering zal het Hof de boete voor de aanslag IB/PVV 2004 en voor de naheffingsaanslag omzetbelasting over het jaar 2000 vernietigen, en de overige boeten IB/PVV en OB verminderen tot respectievelijk € 40.000, € 120.000, € 120.000, € 180.000 en € 40.000. Het Hof verwijst naar de uitspraak van heden met betrekking tot de naheffingsaanslagen OB.
4.64
Het hoger beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de heffingsrente. Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte heffingsrente aangevoerd. Nu het Hof ook overigens niet is gebleken dat de bepalingen met betrekking tot de heffingsrente onjuist zijn toegepast, is het beroep slechts gegrond voor zover de belastingaanslagen worden verminderd.
H: Vergoeding van immateriële schade
4.65
De Hoge Raad heeft in de verwijzingsarresten geoordeeld dat een verzoek om vergoeding van immateriële schade voor zover dat is gegrond op de duur van de fase van bezwaar, beroep en hoger beroep niet voor het eerst in cassatie kan worden gedaan. Dit staat niet in de weg aan het in de tweede conclusie na verwijzing van 10 februari 2015 gedane verzoek. Dit verzoek kan echter geen betrekking hebben op een vergoeding van immateriële schade die ziet op de duur van de fasen van het proces die voorafgingen aan de verwijzingsarresten van de Hoge Raad (zie HR 19 februari 2016, nr. 14/03907, ECLI:NL:HR:2016:252, rechtsoverweging 3.13.6). De verwijzingsarresten van de Hoge Raad dateren van 15 november 2013. Tot aan deze uitspraak zijn bijna 2 jaar en negen maanden verstreken. Uitgangspunt is dat de verwijzingsrechter uitspraak doet binnen een jaar na het arrest van de Hoge Raad.
4.66
Gelet op de aard en de omvang van deze zaken, de samenhang met de strafrechtelijke procedure, de omstandigheid dat een zogenoemde 8:29-procedure moest worden gevoerd en de niet-eenduidige opvattingen van het hof en de procespartijen omtrent hetgeen na cassatie nog aan de orde kon komen is het Hof echter van oordeel dat in dezen sprake is van een zeer ingewikkelde zaak. Daar komt bij dat de voortgang is vertraagd doordat belanghebbende gedetineerd is geweest in Spanje. In dat alles vindt het Hof aanleiding de redelijke termijn met twee jaren te verlengen.
4.67
Het vorenstaande betekent dat de redelijke termijn niet is overschreden.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is zowel het hoger beroep als het incidentele hoger beroep gegrond.

5.Proceskosten

5.1
De berekening van de voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten voor de bezwaarfase en de beroepsfase staat niet ter discussie.
5.2
Het Hof stelt de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het hoger beroep heeft moeten maken overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 5.952 (hoger beroep, verweer incidenteel hoger beroep en zitting gerechtshof ’s‑Hertogenbosch 3 x 1 punt, conclusie na verwijzing, reactie 8:29 Awb, nadere conclusie na verwijzing 3 x 0,5 punt en twee nadere zittingen waarvan het Hof er, na verwijzing, één aanmerkt als een zitting na een tussenuitspraak, derhalve 1,5 punt. In afwijking van het gerechtshof ’s‑Hertogenbosch merkt het Hof de zaken aan als zeer zwaar. Er is sprake van 7 samenhangende zaken.

6.Beslissing

Het Hof:
– vernietigt de uitspraken van de Rechtbank behoudens de beslissingen omtrent de vergoeding van proceskosten en het griffierecht, en de beslissingen voor 2004 voor zover die betrekking hebben op de IB/PVV en de heffingsrente,
– verklaart het tegen de overige uitspraken van de Inspecteur ingestelde beroep gegrond,
– vernietigt die uitspraken van de Inspecteur,
– vermindert de navorderingsaanslag 2000 tot een berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 861.012 (€ 390.710),
– vermindert de navorderingsaanslag 2001 tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 737.520 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 92.945,
– vermindert de navorderingsaanslag 2002 tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 623.740 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 102.710,
– vermindert de navorderingsaanslag 2003 tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 1.299.820 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 107.061,
– vermindert de beschikkingen heffingsrente dienovereenkomstig,
– vermindert de boetebeschikking 2000 tot € 40.000,
– vermindert de boetebeschikking 2001 tot € 120.000,
– vermindert de boetebeschikking 2002 tot € 120.000,
– vermindert de boetebeschikking 2003 tot € 180.000,
– vernietigt de boetebeschikking 2004,
– bevestigt de uitspraken van de Rechtbank voor zover hiervoor niet vernietigd,
– veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 5.952, en
– gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende het in hoger beroep voor de onderhavige zaken betaalde griffierecht van € 110 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.P.M. Kooijmans, voorzitter, mr. R.A.V. Boxem en mr. P.L.M. van Gorkom, in tegenwoordigheid van drs. S. Darwinkel als griffier.
De beslissing is op
9 augustus 2016in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(S. Darwinkel)
(J.P.M. Kooijmans)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op : 9 augustus 2016
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.