Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
1.De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
2.Behandeling van de vordering binnen redelijke termijn
3.De methode van de kasopstelling
4.Inkomsten en uitgaven in de kasopstelling
- grote hoeveelheden contant geld in diverse valuta;
- het fysiek vervoeren van grote bedragen in contanten (aanzienlijk veiligheidsrisico);
- de wijze waarop het geld is vervoerd en/of aangeboden;
- contacten met personen met criminele antecedenten;
- betrokkene (in casu getuige [getuige 1]) weigert iets te verklaren omtrent de herkomst van het geld.
€2.268,90.
€88.777,24aan contante privéopnamen.
€ 5.134,53(negatief). De rechtbank zal dit bedrag in aanmerking nemen als contante inkomsten van veroordeelde onder post 3 van de kasopstelling.
totaal € 17.100(9 maanden)
€28.500in aanmerking voor kosten levensonderhoud (57 maanden à €500,00).
€ 7.289,98) opgenomen van de Rabo Rendementsrekening met bankrekeningnummer [rekeningnummer 1] ten name van de partner van veroordeelde, mevrouw [getuige 3]. [20] Gelet op hetgeen de rechtbank onder post 3 reeds heeft overwogen over de economische eenheid tussen veroordeelde en [getuige 3] neemt de rechtbank dit bedrag in aanmerking als contante inkomsten van veroordeelde bij post 5 van de kasopstelling.
€21.359,38.
€181,51.
€ 550.000,00als privé uitgaven in aanmerking nemen.
- volgens de overeenkomst reeds betaald;
- te voldoen op 15 januari, 15 februari, 15 april en 15 juni 2003;
- de resterende € 550.000,00 te voldoen bij het ondertekenen van de notariële akte.
€ 462.942,98in aanmerking nemen als privé uitgaven van veroordeelde.
€ 119.568,00.
- verblijfkosten zonder gebruik eigen woning € 100 per persoon per dag,
- verblijfkosten half pension € 50 per persoon per dag,
- verblijfkosten in eigen woning € 25 per persoon per dag,
- retourticket Nederland-Spanje € 300 per persoon,
- retourticket Nederland-Frankrijk € 200 per persoon.
- Voor wat betreft de stelpost verblijfskosten voor het jongste kind van veroordeelde is de rechtbank van oordeel dat aannemelijk is dat de kosten aanmerkelijk lager zijn dan van een volwassene. Om redenen van praktische aard zal de rechtbank deze post voor de zoon op nihil stellen.
- Ten aanzien van de reis naar Spanje van 27 januari tot 29 januari 2000 geeft veroordeelde aan dat hij één nacht geslapen en gegeten heeft van [getuige 25]. Hiervan uitgaande zal de rechtbank de kosten van deze reis bepalen op
- Voor wat betreft de vakantiereis naar Turkije van 19 september tot en met 26 september 2000 stelt veroordeelde dat niet uitgegaan dient te worden van halfpension maar van volpension. De rechtbank is van oordeel dat gelet op de afkorting ‘hp’ onder het kopje verblijf
€800.
- Voor wat betreft de reis van zijn partner naar Washington (25 mei tot en met 31 mei 2001) geeft veroordeelde aan dat zij tijdens die reis bij haar zus heeft geslapen. Uitgaande van deze verklaring en rekening houdend met het feit dat in deze subpost ook de verblijfskosten van het kind zijn meegenomen, zal de rechtbank deze post in redelijkheid stellen op € 300. De kosten van het vliegticket zijn niet betwist zodat de totale kosten van deze reis worden bepaald op
- Ten aanzien van de reis naar Nice van 25 mei tot en met 29 mei 2001 geeft veroordeelde aan dat hij toen verbleef op de boot van [getuige 17] en derhalve aan verblijfskosten niets heeft uitgegeven. De rechtbank acht niet aannemelijk dat veroordeelde niets heeft uitgegeven en zal het bedrag voor de verblijfskosten in redelijkheid stellen op € 200. De kosten van het vliegticket zijn niet betwist zodat de totale kosten van deze reis worden bepaald op
- Niet is onderbouwd waarom de berekening van de reis naar Malaga van 13 juni tot en met 17 juni 2001 niet zou kloppen. De rechtbank gaat derhalve uit van
- Bij de berekening van reis- en verblijfkosten voor de vakantie in Spanje in de periode 13 juli tot en met 4 augustus 2001 zal de rechtbank de verblijfskosten van de jongste zoon van veroordeelde, te weten € 625, in mindering brengen op het totaal bedrag. De totale contante uitgaven voor deze reis komen daarmee op
- Voor wat betreft de reis naar Malaga van 1 oktober tot en met 7 oktober 2001 stelt veroordeelde dat [getuige 26] alle tickets betaalde omdat hij met veroordeelde meeging naar dien huis. De rechtbank stelt vast dat de reisovereenkomst/factuur voor vier vliegtickets, gedateerd 14 augustus 2001, op naam van de partner van veroordeelde staat.
- Op de contante uitgave voor de vakantiereis van 23 december tot en met 30 december naar Spanje zal de rechtbank € 175 (7 x € 25) in mindering brengen in verband met de verblijfskosten van de jongste zoon, zodat het totaalbedrag uitkomt op
- Voor wat betreft de reizen in 2002 begrijpt de rechtbank de stelling van veroordeelde aldus dat die kosten al zijn meegenomen in de berekening van de kosten van levensonderhoud. De rechtbank volgt deze stelling niet. Nu de rechtbank de post voor levensonderhoud mede in verband met mogelijke dubbeltelling reeds naar beneden heeft bijgesteld, ziet zij geen aanleiding de reizen van 2002 niet te betrekken in de kasopstelling. Nu de bedragen voor het overige niet zijn betwist, zal de rechtbank deze slechts aanpassen voor zover het de verblijfskosten van de jongste zoon betreft. Derhalve neemt de rechtbank als contante uitgaven voor reizen mee:
- januari tot en met 8 januari 2002:
- februari tot en met 16 februari 2002: € 1.617 verminderd met € 175 verblijfskosten jongste zoon is in totaal
- maart tot en met 3 april 2002:
- april tot en met 1 mei 2002:
- juli tot en met 11 augustus 2002: € 3.625 verminderd met € 575 verblijfskosten jongste zoon is in totaal
- oktober tot en met 25 oktober 2002:
- november tot en met 2 december 2002:
- Voor wat betreft de reis van 13 september tot en met 18 september 2002 stelt de veroordeelde dat de tickets zijn voldaan door [getuige 27]. De rechtbank stelt vast dat de partner van veroordeelde op 16 mei 2002 een reis voor vier personen naar Malaga heeft geboekt.
- Verder zal de rechtbank als niet betwiste contante uitgaven voor reizen meenemen de reizen van:
- mei tot en met 9 mei 2003:
- mei tot en met 9 juni 2003:
- juni tot en met 3 juli 2003:
- augustus tot en met 24 augustus 2003:
- september tot en met 25 september 2003:
- oktober tot en met 25 oktober 2003:
- november tot en met 3 december 2003:
- juli tot en met 27 juli 2004:
- augustus tot en met 28 augustus 2004:
- september tot en met 21 september 2004:
- Voor wat betreft een reis naar Zuid Afrika van 20 december 2003 tot en met 4 januari 2004 overweegt de rechtbank dat zich een factuur van 8 oktober 2003 ter attentie van [getuige 4] in het dossier bevindt betreffende vijf vliegtickets voor het gezin van veroordeelde, tezamen € 5.541,40.
€ 36.420,00nemen.
€ 34.501,16.
€ 20.420,10.
- dat de [naam 8]-koopsom op € 737,76 na gelijk is aan de koopsom volgens de notariële akte,
- dat er geen zwarte betalingen zijn gedaan bij de aankoop,
- dat de in aanmerking genomen aankoopkosten niet zijn gemaakt omdat veroordeelde de woning heeft gekocht inclusief IVA (de Spaanse BTW) en zonder hypotheek
“Bij vervolging op basis van feiten, strafbaar gesteld op grond van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR), de Douanewet en de Wet op de accijns, geldt het volgende: het voordeel dat uitsluitend is verkregen door het plegen van in bovengenoemde fiscale wetgeving strafbaar gestelde gedragingen, wordt niet op grond van artikel 36e Sr ontnomen (artikel 74 AWR). Het gaat hierbij om het voordeel van verdachte dat is verkregen door deze hiervoor genoemde strafbare gedragingen en dat bestaat uit het fiscale nadeel van de Belastingdienst. Dit geldt zowel als vervolging plaatsvindt op basis van de fiscale strafbepalingen, als wanneer het desbetreffende feitencomplex wordt vervolgd volgens het commune strafrecht (bijvoorbeeld artikel 225 Sr).”
“8.5. De staat als rechtstreeks benadeelde
Het is heel wel denkbaar dat het strafbaar gedrag van de veroordeelde bestaat uit het toebrengen van nadeel aan de staat. Zijn wederrechtelijk verkregen voordeel bestaat dan uit het nadeel dat de staat heeft geleden. Hier valt in het bijzonder te denken aan oplichting van de overheid. Sommige wettelijke regelingen, in het bijzonder de fiscale wetgeving, voorzien in een eigen instrumentarium voor de overheid om jegens haar uit de wet voortvloeiende schulden in te vorderen, ook in de gevallen waarin de schuldenaar heeft nagelaten aan zijn aangifteverplichtingen te voldoen of daarbij zich aan misleiding of valsheid heeft schuldig gemaakt. Waar zulks het geval is, is er voor de overheid geen reden om bovendien met behulp van het strafrecht tot de ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel te komen. Naar het oordeel van de ondergetekende gebiedt de zuiverheid, dat in dergelijke gevallen de toepasselijkheid van de strafrechtelijke maatregel wordt uitgesloten. Dit is in het onderhavige wetsvoorstel voor wat betreft de Algemene wet inzake Rijksbelastingen en de Algemene wet inzake de douane en de accijnzen gebeurd. Zulks laat onverlet dat op nalatigheden of misdragingen in de fiscale en douanesfeer wordt gereageerd met administratieve verhogingen of strafrechtelijke boeten. Handhaving van de toepasselijkheid van de ontnemingsmaatregel op fiscale delicten zou bovendien het merkwaardige gevolg hebben, dat bij de tenuitvoerlegging van de maatregel de staat een positie van achtergestelde schuldeiser zou innemen ten opzichte van de staat als fiscus, die voor hetzelfde bedrag in rechte zou opkomen. In gevallen waarin de staat als benadeelde niet over een bijzonder wettelijk invorderingsinstrument beschikt, zal de maatregel van ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel wel toepassing kunnen vinden. Dan treedt de staat evenwel bij de verwezenlijking van zijn geldelijke aanspraken niet in een bevoorrechte positie ten opzichte van andere schuldeisers.”
Het vorenstaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat de verdediging niet kan worden gevolgd in haar primaire standpunt. Dit heeft tot gevolg dat de als gevolg van de onjuist opgegeven aan- en verkoopprijzen te weinig geheven Spaanse vermogenswinstbelasting als wederrechtelijk verkregen voordeel kan worden aangemerkt.
€ 224.859,65 inclusief kosten en een feitelijke verkoopprijs van € 597.500. De rechtbank gaat verder uit van de in het jaar van verkoop geldende tariefstelling voor niet-ingezetenen van 35%, zijnde ook het tarief waarmee de door veroordeelde aangegeven waarde in de Spaanse heffing is betrokken. De rechtbank miskent hierbij niet dat bij het Europese Hof een procedure aanhangig is op de grond dat sprake zou zijn van ongelijke behandeling, en dat het tarief 15% zou moeten bedragen. Door de verjaringstermijn zouden transacties tussen 1 juli 2004 en 31 december 2006 in aanmerking komen voor een eventuele restitutie. Nu de verkoop buiten deze periode valt zou veroordeelde hiervoor niet in aanmerking komen.
€ 80.202is bespaard, hetgeen als wederrechtelijk verkregen voordeel dient te worden beschouwd. Met betrekking tot het standpunt van de verdediging dat ten onrechte geen rekening is gehouden met de voorheffing van € 14.875 merkt de rechtbank op dat – door te rekenen met een heffing van € 45.405, terwijl feitelijk slechts € 14.875 is geheven waarbij niet is gebleken dat een eindheffing tot een hoger bedrag is gevolgd of nog zal volgen – niet ten nadele van veroordeelde een in mindering te brengen bedrag is achterwege gelaten.
45.225,42
CHF 362,34=
1.326,99
berekend als volgt:
51.050,69(€ 15.723,70 + € 35.326,99)
€ 46.007,28.
€ 10.957,69in aanmerking nemen als privé uitgaven ten aanzien van post 17 van de kasopstelling.
€ 24.944,70(€ 1.494,70 + € 21.350,00 + € 1.750,00 + € 350,00).
(€ 45.378,00)in aanmerking nemen als contante privé uitgave van veroordeelde.
€ 6.000,00in aanmerking nemen als privé uitgave van veroordeelde.
€ 17.027,43in aanmerking.
€ 6.000,00in aanmerking nemen als privé uitgave in post 20 van de kasopstelling.
€ 74.405,43van in aanmerking als contante privé uitgaven van veroordeelde bij post 20 van de kasopstelling.
50.268,63als privé uitgaven in aanmerking nemen.
€ 34.893,70.
€ 45.378,00in aanmerking zal nemen.
€13.613,40als contante uitgave in de kasopstelling meenemen.
€ 2.500,00.
€9.000als contante uitgave opnemen in de kasopstelling.
€ 226,89in aanmerking nemen voor de kasopstelling.
€3.400,00(2 maal 2.000 plus 21/30 maal 2.000).
€7.700,00in aanmerking nemen.
€ 11.326,89als uitgaven van veroordeelde in aanmerking nemen.
€ 7.806,30in aanmerking nemen als eindsaldo in de kasopstelling.
€ 44.074,36in aanmerking nemen als contante privé uitgave onder post 30 van de kasopstelling.
€ 25.000,00in aanmerking nemen.
6.Conclusie.
€ 1.479.419,23bedraagt. Daarnaast heeft de rechtbank als vervolgprofijt een bedrag vastgesteld van
€ 126.209,28.
€ 1.605.628,51.