In deze zaak gaat het om een hoger beroep van V.O.F. [X] [Z] tegen een uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarbij een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) is opgelegd. De naheffingsaanslag van € 1.995 werd door de inspecteur van de Belastingdienst opgelegd, maar na bezwaar verlaagd tot € 1.738. De rechtbank heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende in hoger beroep ging. De zaak betreft de invoer van een schade-auto uit een andere EU-lidstaat en de vraag of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. Belanghebbende betwist de hoogte van de naheffingsaanslag en stelt dat de inspecteur niet de juiste handelsinkoopwaarde heeft gehanteerd. Het hof oordeelt dat de bewijslast voor de hoogte van de Bpm bij de inspecteur ligt, en dat de taxatiemethodiek van belanghebbende, die gebruik maakt van koerslijsten en taxatierapporten, is toegestaan. Het hof concludeert dat de inspecteur niet heeft aangetoond dat de handelsinkoopwaarde van de auto € 20.250 bedraagt, en dat de waarde moet worden vastgesteld op € 15.525. Na aftrek van schade wordt de verschuldigde Bpm vastgesteld op € 1.221, wat leidt tot een vermindering van de naheffingsaanslag tot € 532. Het hof veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende.