Grief 3 richt zich eveneens tegen r.ov 4.2 van het bestreden vonnis, voor zover daarin wordt overwogen dat [appellant] heeft nagelaten te concretiseren op grond waarvan [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] als bestuurders aansprakelijk zijn en in welke zin hen een ernstig persoonlijk verwijt kan worden gemaakt.
[appellant] verwijt [geïntimeerde 1] primair dat deze namens [A] met hem een arbeidsovereenkomst is aangegaan, terwijl [geïntimeerde 1] op dat moment wist of behoorde te weten dat [A] geen financiële middelen had om die overeenkomst na te komen en geen verhaal zou bieden. Daarmee wordt [geïntimeerde 1] schending van de zogenoemde Beklamel-norm verweten (zoals hiervoor in 3.1 onder (i) beschreven).
[appellant] concretiseert dit verwijt (in de toelichting op grief 3) als volgt.
[geïntimeerde 1] heeft weliswaar in eerste aanleg aangevoerd dat hij voor de oprichting van [A] voor een deugdelijke financiële basis heeft gezorgd, enerzijds door het aangaan van financieringsovereenkomsten en anderzijds door te zorgen voor opdrachten waaruit omzet zou kunnen worden gerealiseerd, maar uit de volgende feiten en omstandigheden blijkt dat het aan die goede financiële basis juist ontbrak.
In de eerste plaats blijkt dit uit de notulen van de aandeelhoudersvergadering van [A] van 14 januari 2013, waaraan [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] deel namen en waarin wordt gemeld:
“Er is nog geen geld van de investeerder en dat baart ons zorgen, [geïntimeerde 2] onderzoekt de mogelijkheden bij de Banken”.
In de tweede plaats geldt volgens [appellant] het volgende. [geïntimeerde 1] heeft drie overeenkomsten van geldlening overgelegd waaruit volgens hem blijkt dat [A] zou kunnen rekenen op een startkapitaal van € 500.000,-. Het betreft een overeenkomst voor een lening van € 300.000,- (hierna: de eerste geldlening, gedateerd 4 december 2012 met als geldgever Peter Meijnen, als opnamedatum 6 december 2012 en met een looptijd van 12 maanden) en een tweetal overeenkomsten voor leningen van elk € 100.000,- (hierna: de tweede en derde geldlening, gedateerd respectievelijk op 15 januari 2013 en 15 februari 2013, met als geldgever [F] Holding B.V. (hierna: [F] Holding), als opnamedata respectievelijk 17 januari 2013 en 15 februari 2013, beide met een looptijd van 12 maanden). Vast staat dat aan de eerste geldlening geen uitvoering is gegeven. [appellant] betwist dat aan de tweede en derde geldlening uitvoering is gegeven. Deze overeenkomsten vermelden bovendien [D], de zustervennootschap van [A], als geldnemer. Zelfs als de leensommen zijn uitbetaald heeft [geïntimeerde 1] niet aannemelijk gemaakt dat deze aan [A] ten goede zijn gekomen, aldus [appellant].
[geïntimeerde 1] heeft voorts gesteld dat er (in verband met onvoorziene problemen bij uitbetaling van de geldlening van € 300.000,-) een kapitaalinjectie is gerealiseerd door de verkoop van aandelen. Blijkens de overgelegde notariële akte van levering van de aandelen, gedateerd 18 april 2013, betreft het de verkoop door [B] van enkele van haar eigen aandelen aan [F] Holding. Ook hiervoor geldt volgens [appellant] dat [geïntimeerde 1] niet aannemelijk heeft gemaakt dat de koopsom ten goede is gekomen aan [A].
Dat niet is gebleken dat aan [A] enige financiering is verstrekt wordt ook door de curator geconstateerd in zijn faillissementsverslag van 8 juni 2015.
In de derde plaats betwist [appellant] dat er sprake was van uitzicht op opdrachten voor [A]. Ter onderbouwing van zijn stelling dat er wel uitzicht was op opdrachten heeft [geïntimeerde 1] aangevoerd dat er vergaande besprekingen waren met Amsterdam Airport Schiphol. Hij heeft ter staving van die stelling twee brieven overgelegd gedateerd 29 juni 2012 en 5 mei 2013. [appellant] betwist dat de eerste brief is verstuurd; er is in ieder geval geen reactie van Schiphol overgelegd. De tweede brief betreft een inschrijving voor aanbesteding door European Special Airport Security B.V., een vennootschap die niet in het handelsregister is te vinden. In de brief worden de namen genoemd van twee contactpersonen van deze vennootschap. De betreffende personen ontkennen bij deze vennootschap betrokken te zijn geweest en hebben geen toestemming gegeven voor het gebruik van hun naam. In een mailcorrespondentie erkent [geïntimeerde 1] dat het bedrijf dat als afzender van de brief genoemd staat niet bestaat en dat deze brief niet is verstuurd.
[appellant] betwist in de vierde plaats de stellingen van [geïntimeerde 1] dat als gevolg van een convenant met het UWV (waarbij mensen met een uitkering zouden worden opgeleid tot beveiligingsbeambte) of als gevolg van een toezegging van [G] bij zijn aanstelling als directeur van [A] in februari 2013 (dat 100 man beveiliging bij Securitas Schiphol B.V. zouden worden geplaatst) op afzienbare termijn omzet zou worden gemaakt. Ook uit het door [geïntimeerde 1] overgelegde liquiditeitsoverzicht (dat volgens [appellant] bovendien tal van ongerijmdheden bevat) kan dit niet worden afgeleid.