ECLI:NL:GHARL:2016:1763

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 maart 2016
Publicatiedatum
8 maart 2016
Zaaknummer
15/00939 en 15/00940
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanslagen inkomstenbelasting en zorgverzekeringswet met betrekking tot hennepkwekerij en omkering bewijslast

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Gelderland, waarin de aanslagen in de inkomstenbelasting en de zorgverzekeringswet voor het jaar 2011 zijn opgelegd. De Inspecteur heeft de aanslagen gebaseerd op het vermoeden dat belanghebbende inkomsten heeft genoten uit een hennepkwekerij, die op 17 augustus 2011 in zijn woning is aangetroffen. Belanghebbende heeft geen aangifte gedaan van deze inkomsten, wat heeft geleid tot omkering en verzwaring van de bewijslast. De Rechtbank heeft de aanslagen bevestigd, maar belanghebbende betwist de hoogte van de aanslagen en de omkering van de bewijslast. Het Hof oordeelt dat de Inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat belanghebbende inkomsten uit de hennepkwekerij heeft genoten, en dat de schatting van het inkomen door de Inspecteur redelijk is. Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummers 15/00939 en 15/00940
uitspraakdatum:
8 maart 2016
uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van rechtbank Gelderland van 9 juni 2015, nummers AWB 14/6533 en AWB 14/6537, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Utrecht(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2011 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 173.717. Daarbij is een bedrag van € 5.114 aan heffingsrente in rekening gebracht. Aan belanghebbende is voorts voor het jaar 2011 een aanslag in de Inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (hierna: Zvw) opgelegd, berekend naar een bijdrage-inkomen van € 33.427. Daarbij is € 23 aan heffingsrente in rekening gebracht.
1.2.
Na daartegen door belanghebbende gemaakt bezwaar, heeft de Inspecteur bij uitspraken op bezwaar de aanslag Zvw en de daarbij behorende beschikking inzake de heffingsrente gehandhaafd en de aanslag IB/PVV verminderd tot een aanslag, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 61.972. De daarbij genomen beschikking heffingsrente is verminderd tot € 1.472.
1.3.
Het door belanghebbende tegen deze uitspraken op bezwaar ingestelde beroep is door de Rechtbank ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Tot de stukken van het geding behoort voorts het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft.
1.6.
Het onderzoek ter zitting in hoger beroep heeft plaatsgehad op 18 februari 2016 te Arnhem. Aldaar zijn verschenen en gehoord: mr. [A] als de gemachtigde van belanghebbende alsmede [B] en mr. [C] namens de Inspecteur.
1.7.
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt. Een afschrift hiervan is aan deze uitspraak gehecht.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende, die is geboren [in] 1959, woonde volgens de gegevens van de gemeentelijke basisadministratie (hierna: gba) van 25 november 2008 tot 26 oktober 2011 op het adres [a-straat] 24 te [D] . De huur voor deze woning beliep in 2011 € 470 per maand.
2.2.
[in] 2010 is belanghebbende in het huwelijk getreden met [E] . Zij woonde op het adres [b-straat] 646 te [F] . [E] heeft twee kinderen uit een vorige relatie. Zij was in 2011 werkzaam als apothekersassistente. Uit hoofde van dit dienstverband genoot [E] een bedrag van ongeveer € 1.665 bruto per maand aan loon. Daarnaast ontving zij € 500 per maand aan kinderalimentatie. Van 26 oktober 2011 tot 17 oktober 2013 heeft belanghebbende ingeschreven gestaan op het adres [b-straat] 646 te [F] . De relatie tussen belanghebbende en [E] is inmiddels beëindigd.
2.3.
In het verleden heeft belanghebbende in de bloemenhandel gewerkt. Hij had toen een relatie met [G] , een familielid van [H] .
2.4.
In 2011 genoot belanghebbende geen uitkering. Hij heeft geen erfenissen of schenkingen ontvangen en hij beschikte niet over spaargeld. Evenmin heeft belanghebbende geldbedragen gewonnen.
2.5.
Op 21 april 2011 heeft belanghebbende een grijs gekleurde auto van het merk Mercedes, type CLK 320 cabriolet en voorzien van het kenteken [00-YYY-0] gekocht bij het autobedrijf [I] b.v. te [J] . De koopprijs bedroeg € 20.000 tegen een gespreide betaling van € 5.000 per kwartaal. Hiervan heeft belanghebbende één betaling van € 5.000 voldaan. In het kentekenregister stond belanghebbende een dag geregistreerd als houder van de Mercedes. Vervolgens is het kenteken op naam gesteld van [E] .
2.6.
Op 7 juni 2011 is bij de Politie Utrecht een zogenoemde – anonieme – klikbrief ingekomen. De inhoud van deze brief behelst het volgende:
“Geachte heer / mevrouw,
Ik wil graag anomie blijven.
Ik wil een melding doen van een hennepkwekerij.
ik weet niet waar de hennepkwekerij staat ik heb eens gehoord in [D] maar ik weet wel van wie die is
Hij is van [H] waar hij woond dat weet ik niet
maar zijn familie staat zaterdags op de gracht in [Z] met bloemen
maar ik weet wel wie de planten verzorgt water geven – planten plukken nieuwe plantjes poten
dat is
[X] [b-straat] 646
[F]
dhr [X] mag wel eens gepakt worden hij bluft hij heeft een dure Mercedes gekocht tussen de 30.000,00 en 40.000,00 euro
dhr. [X] werkt niet ook geen uitkering maar zijn vrouw werkt wel
de hennep planten verzorgen waar hij veel geld mee verdiend en dat geld krijgt hij van [H] .
ik hoop dat u dit serieus neemt
met vriendelijke groet,
Anomie.”
2.7.
Naar aanleiding van deze tip, is een strafrechtelijk onderzoek gestart. Na een zogenoemde warmtemeting op 3 augustus 2011, is de politie op 17 augustus 2011 de woning aan het [a-straat] 24 te [D] binnengetreden. Op de eerste verdieping bevond zich in twee slaapkamers een hennepkwekerij. In de twee kweekruimten zijn in totaal 335 geknipte hennepplanten aangetroffen. Per m2 stonden er 14 planten. Voorts bleek dat er illegaal elektriciteit was afgenomen. Verder is door de politie waargenomen dat: er resten van hennep op de grond lagen; de koolstoffilters zeer vervuild waren; een dikke laag stof op de lampenkappen lag; sprake was van kalkafzetting op de plantenbakken en vloeistofvaten; lege flessen voedingsmiddel op de grond lagen; de transformatoren door het vocht ernstig geoxideerd waren; hout verkleurd was; een oude dompelpomp aanwezig was voorzien van een laag kalk, en dat sporen van waterlekkage in de woonkamer aanwezig waren.
2.8.
Een fraudemedewerker van het Energiebedrijf [K] B.V. heeft aangifte gedaan van diefstal van elektriciteit. In zijn rapportage van 18 augustus 2011 is geconcludeerd dat de hennepkwekerij al geruime tijd in het pand aanwezig moet zijn geweest. De rapportage behelst onder meer het volgende
:
“(…)
RAPPORTAGE DIEFSTAL ENERGIE
Aan de verbalisant van Regiopolitie Utrecht, district Lekstroom.
Aangever
Naam : [L]
Voornamen : [L1]
Adres : [c-straat] 25-30
Plaats : [M]
Postadres : [M]
Geb. datum : [------]
Geb. plaats : [Z]
“Ik ben als fraudespecialist in dienst van [K] BV gevestigd [d-straat] 200,
[M] , belast met de opsporing van strafbare feiten gericht tegen [K] BV en tevens bevoegd tot het doen van aangifte.
Energiebedrijf ‘ [N] ’ bestaat uit meerdere juridisch zelfstandige bedrijfsonderdelen,
zoals ‘ [K] BV’, [O] BV’, ‘ [P] BV’, ‘ [Q] BV’, ‘ [R] BV’ en ‘ [S] BV’.
- Ik doe aangifte van: Diefstal elektriciteit
- Veroorzaken gevaarlijke situatie, artikel 161 bis W.v.Sr.
- Diefstal al dan niet door middel van braak of verbreking, artikel 310 / 311 Lid 1 5 W.v.Sr.
Datum / tijd : 17-08-2011 omstreeks 10:37 uur
Pleegadres : [a-straat] 24
Postcode / Plaats : [D]
Contractant naam : [X]
Voorletter(s) : [------]
Geboortedatum : [------]
Klantnummer MVS : [------]
Nota adres : [a-straat] 24, [D]
De periode van 1 volledige hennepoogst is 70 dagen.
In dit geval zijn het 6 volledige hennepoogsten van 70 dagen.
Diefstal is gepleegd in de periode van: 23 juni 2010 t/m 17 augustus 2011.
Aangifte: Door een politieambtenaar van politie Utrecht werd afdeling Specials
Fraudebestrijding van [K] BV verzocht om een warmtescan te maken van de panden
gelegen aan de [a-straat] te [D] .
Het vermoeden bestond dat er in een van deze panden in die straat een hennepkwekerij zou zitten.
Op 3 augustus 2011 omstreeks 10.46 uur is er van het pand [a-straat] 24 te [D]
een warmtescan gemaakt.
Deze warmtescan geeft een afwijkend warmtebeeld op de zijmuur, ten opzichte van de direct
aangrenzende en omliggende panden is dit een sterk afwijkend warmtebeeld.
Deze uitslag van het warmtebeeld heb ik de politieambtenaar van Regiopolitie Utrecht
medegedeeld en verzocht deze hennepkwekerij zo spoedig mogelijk te ontmantelen.
Op woensdag 17 augustus 2011 omstreeks 10:37 uur was ik tezamen met politieambtenaren van politie Utrecht bij het pand [a-straat] 24 te [D] .
Het vermoeden bestond dat er in dat pand een hennepkwekerij aanwezig was.
Nadat de politieambtenaren in diversen kamers van dat pand twee (2) hennepkwekerijen hadden aangetroffen werd mij verzocht de elektriciteitsvoorziening te controleren.
Bij controle van de netcomponenten (hoofdleiding, aansluiting en meetinrichting) van [K] BV en de elektrische installatie in de meterkast van dat pand zag ik dat de verzegeling van het deksel van de hoofdaansluitkast verbroken was.
Ik heb de netcomponenten van [K] BV gecontroleerd op gevaarzetting.
De waarneming tijdens deze controle zijn vastgelegd onder punt 1 in een bijlage genaamd
Waarnemingen (visuele) controle netcomponenten van [K] BV en de
elektriciteit-installatie welke bij deze rapportage is gehecht.
Voorts zag ik dat er in de hoofdaansluitkast op de plaats waar door [O] BV
1. hoofdzekering van 35 Ampère was geïnstalleerd er nu 2 hoofdzekeringen van 35 Ampère
waren bijgeplaatst.
Door deze hoofdzekeringen bij te plaatsen kan er een grotere hoeveelheid elektrisch vermogen afgenomen worden.
Ik zag dat er aan de bovenzijde van de hoofdzekeringen een twee (2) aderige elektriciteitsdraden waren bijgeplaatst en aangesloten.
Deze elektriciteitsdraden zaten aangesloten voor de elektriciteitsmeter zodat alle elektriciteit die via
deze elektriciteitsdraden werd afgenomen niet door de elektriciteitsmeter werd geregistreerd.
Deze elektriciteitsdraden waren destijds bij het aansluiten van het pand op het elektriciteitsnet van
[K] BV niet door personeel van [O] BV geïnstalleerd.
De op bovenstaande omschreven wijze van diefstal elektriciteit heb ik aan dhr. [T] ,
politieambtenaar van Regiopolitie Utrecht getoond.
Bij het volgen van die elektriciteitsdraden zag ik dat deze uitkwamen in een onderverdeelinrichting
van elektriciteit van waaruit de aanwezige hennepkwekerijen onbemeten van elektriciteit werden voorzien.
Ik zag dat de kappen van de in de hennepkwekerijen aanwezige assimilatielampen onder een
dikke laag stof zaten, wat duidt dat deze al een langere tijd aanwezig waren. (zie foto’s)
Het witte filtermateriaal van de aanwezige koolstoffilters waren door het gebruik in de hennepkwekerijen dermate vervuild op een wijze dat de filters minimaal 6 hennepoogsten in werking moeten zijn geweest. Het filtermateriaal van de koolstoffilters waren door het gebruik ter plaatse zeer ernstig vervuild. Dit blijkt onder andere uit het feit dat op de contact plaatsen tussen de draagsteunen
en koolstoffilters geen vervuiling is aangetroffen. (zie foto’s)
Op de vloer in de hennepkwekerijen zag ik droge afvalbladeren en droge resten van hennepplanten liggen, kennelijk afkomstig van een eerdere hennepoogst.
Ook zag ik een aantal scharen liggen met restanten van hennepproducten vermoedelijk gebruikt
bij het knippen van een eerdere hennepoogst. (zie foto’s)
Ik zag dat het zeil dat op de vloer lag voorzien was van een dikke kalkaanslag,
wat duidt op een langdurige tijd in bedrijf zijn van de hennepkwekerijen.
Ook zag ik een grote hoeveelheid vuilniszakken staan, gevuld met restkluiten met afgeknipte
steel en wortel van hennepplanten.
Toen ik in het watervat keek, dat diende voor de watertoevoer bestemd voor de hen nepkwekerijen zag
ik dat er een vieze blubberlaag boven op het water dreef en de zijkant voorzien was van een dikke
kalkaanslag, wat duidt op een langdurige tijd in bedrijf zijn van de hennepkwekerijen.
Ik zag dat er in de hennep kwekerijen geen hennepplanten meer aanwezig waren.
Gelet op bovenstaande bevindingen moeten deze hennepkwekerijen al een geruime periode in het pand aanwezig zijn.
Daarom wordt door [K] BV een periode van inwerking zijnde hennepkwekerijen
aangehouden van 420 dagen, te weten de periode vanaf 23 juni 2010 tot en met
17 augustus 2011.
In dit geval zijn het 6 volledige hennepoogsten van 70 dagen.
Ik zag dat de in de hennepkwekerijen aanwezige assimilatielampen een vermogen hadden van
600 Watt. (zie foto’s)
Bij het in werking zijn van deze assimilatielampen van 600 Watt gebruikt het
voorschakelapparaat 80 Watt aan elektriciteit om de lamp te laten branden, vandaar dat er in de
berekening 680 Watt staat.
Nadat ik de apparatuur en de vermogens van de apparatuur van de in werking zijnde hennepkwekerijen genoteerd had heb ik daar een berekening van gemaakt. (Zie bijlage gespecificeerde nota.)
Ik zag verder dat de elektrische installatie van de hennepkwekerijen onveilig was aangelegd
en heb hierop een visuele controle uitgevoerd. De waarnemingen tijdens deze controle
zijn vastgelegd onder punt 2 in een bijlage genaamd “Waarnemingen (visuele) controle
netcomponenten van [K] BV en de elektrische-installatie” welke bij deze rapportage is gehecht.
Op grond van de waarnemingen tijdens de controle van de netcomponenten van [K] BV
heb ik het transport van elektriciteit en gas beëindigd en de elektrische- en gas installatie veiliggesteld.
Ik ben daartoe gerechtigd op grond van de Algemene Voorwaarden van [K] BV.
In de verzamelnota is weergegeven de totaal geleden schade:
Na berekening bleek in genoemde periode voor de hennepkwekerijen een hoeveelheid elektriciteit van
73332 kWh, ter waarde van 9327,83 Euro te zijn weggenomen. (zie bijlage met gespecificeerde berekening).
Kosten IR-Scan bedragen 127,20 Euro.
De kosten, voortgevloeid uit de onrechtmatige handeling, zijnde de technische en administratieve
kosten ter vaststelling en beëindiging van het strafbare feit, bedragen 975,48 Euro.
Van de aangetroffen situaties zijn door mij foto’s gemaakt.
Als bijlagen zijn bij deze aangifte gevoegd;
- Foto’s van de aangetroffen situatie.
- Een gespecificeerde berekening van de nota.
- Een kopie van het warmtebeeld.
- Waarneming (visuele) controle netcomponenten van [K] BV en de
elektriciteit-installatie.
- Een kopie van Wageningen Agricultural University omtrent het energieverbruik in
hennepkwekerijen.
Door mij zijn de illegaal aangelegde elektriciteitsdraden verwijderd en de elektrische-installatie
veiliggesteld ten einde gemeen gevaar voor personen en/of goederen te voorkomen.
[K] BV, afdeling Specials Fraude, maakt de nota op van de geleden schade.
De fraudespecialisten van deze afdeling zijn gecertificeerde medewerkers welke
door waarneming, aanwijzingen, inschatting en samenwerking met politiediensten
de juiste onregelmatigheden (diefstal van energie) kunnen vaststellen.
Onverlet hetgeen in deze aangifte wordt genoemd als aantal hennepoogsten zoals de
fraudespecialist deze heeft afgeleid uit de omschreven situatie, behoudt [K] BV
zich uitdrukkelijk het recht voor om, indien de dader tijdens het politieverhoor bekend
heeft meer dan de genoemde hennepoogsten te hebben gekweekt, deze aangifte daaraan
aan te passen.
AAN NIEMAND WERD RECHT OF TOESTEMMING VERLEEND TOT HET PLEGEN VAN HET FEIT. HET EIGENDOM VAN DE WEGGENOMEN ENERGIE BEHOORT GEHEEL AAN [K] BV TOE. [K] BV STELT ZICH BI] DEZE ALS BENADEELDE PARTIJ EN WENST DAT DE SCHADE VERGOEDT WORDT EN WIL OOK OP DE HOOGTE GEHOUDEN WORDEN ALS SLACHTOFFER.
Handtekening [Hof: handtekening opsporingsambtenaar]
(…)”
2.9.
Op 17 augustus 2011 heeft de politie de bewoner van het pand [a-straat] 28 te [D] als getuige gehoord. Hij heeft, voor zover hier van belang, als volgt verklaard:
“(…)
U vraagt mij of ik informatie kan geven over mijn buurman, welke woonachtig is op [a-straat] 24 te [D] .
Ik kan u verklaren dat de man die daar woont bijna nooit thuis is. Als ik hem zie dan is dat samen met een andere man. Zij komen dan met de auto.
U vraagt mij wanneer ik mijn buurman voor het laatst gezien heb. Dit zal ongeveer twee weken geleden zijn. Hij komt hier heel af en toe.
U vraagt mij of ik mijn buurman zou kunnen herkennen van een foto. Ik kan u verklaren dat ik dit wel kan.
(verbalisant toon een foto van [X] )
Ik kan u verklaren dat de man op de getoonde foto mijn buurman is.
U vraagt mij of ik weet in wat voor auto mijn buurman meestal aan kwam rijden. Ik kan u verklaren dat dit een hele mooie auto is. Dit is een zilvergrijze Mercedes cabriolet. (…) of hij of die andere man de auto bestuurde weet ik niet, want dat heb ik nooit gezien.
(…)”
2.10.
Belanghebbende is door de politie als verdachte gehoord. Op 24 augustus 2011 heeft hij ten overstaan van de politie met betrekking tot het gebruik van de woning [a-straat] 24 onder meer het volgende verklaard:
V: Wie woont er in de woning?
A: Alleen ik
V: Wie hebben de sleutel van de woning?
A: Dat ben ik en de persoon aan wie ik mijn woning heb onderverhuurd. Wij hebben een sleutel bij laten maken.
(…)
O: Samengevat bent u dus degene die het huurcontract heeft afgesloten, de huur betaalde en stond ingeschreven als bewoner. U en de persoon aan wie u het onderhuurde hebben als enige de sleutel. U heeft uw sleutel nooit verloren en ook niet uitgeleend.
V: Klopt dit?
A; Dat klopt.
V: U vertelt dat u de woning onder verhuurde. Aan wie deed u dat?
A: Dat deed ik aan ene “ [U] ” of “ [U1] ”.
V: Waar kent u hem van?
A: Ik kon hem helemaal niet.
V: Hoe bent u met hem in contact gekomen?
A: Dat was op een terras in [Z] met zijn vrouw erbij. Wij zaten daar met zijn drieën en dronken daar wat. Van het een kwam het ander. Wat er precies gebeurde wil ik niet vertellen, maar het kwam erop neer dat die “ [U] ’ of “ [U1] ” geen woonruimte had en samen met zijn vrouw woonruimte zocht. Aangezien ik bij mijn vrouw verbleef in [F] , wilde hij mijn woning in [D] wel onderhuren. Ik heb hier toen mee ingestemd en heb vanaf toen aan hem onderverhuurd.
V: Wat is hier van op papier gezet?
A: Helemaal niets.
V: Wat was de overeenkomst met “ [U] ”/” [U1] ”?
A: Ik vroeg hem in eerste instantie 1000 Euro per maand, maar ik heb dit nooit gekregen. De ene maand was het 850 Euro en de andere maand € 750 Euro. Ik durfde niets tegen hem te zeggen, want het was een boom van een kerel.
V: Hoe kwam u aan het geld van “ [U] ”/” [U1] ”?
A: Dat kreeg ik cash in mijn handen. Ik ging dan naar [D] toe om het geld op te halen.
V: Kwam u dan ook in de woning?
A: Ja tot op een zekere hoogte.
V: Wat bedoelt u daarmee?
A: Ik mocht niet verder dan het bankstel komen wat in de woonkamer stond. Hij was altijd erg agressief als ik kwam, van begin tot eind.
V: Wat is u opgevallen in de woning als u daar kwam?
A: Helemaal niks.
V: Wat deed u nog meer in de woning behalve geld ophalen?
A: Ook niks. Ik dronk wel eens een biertje met hem, maar verder ook niet. (…).
V: Hoe ging u naar [D] toe om het geld op te halen?
A: Soms deed ik dit met de auto, dan werd ik gebracht.
(..)
V: Door wie werd u gebracht?
A: Dat wil ik niet vertellen.
V: Met wat voor auto werd u gebracht?
A: Dat hoef je niet te weten. Dan breng ik weer een ander in gevaal.
(…)
V: Wanneer bent u voor het laatst op het [a-straat] 24 in [D] geweest?
A: Dat weet ik niet helemaal precies, dat zal rond de 10e of de 15e van deze maand zijn.
(…)”
Belanghebbende heeft later diverse malen, onder meer op 4 juli 2014, verklaard dat de onderhuurder een Marokkaanse man is.
2.11.
Het kenteken van de Mercedes is op 19 augustus 2011 in het kentekenregister op naam gesteld van [V] , een familielid van belanghebbende. Op 24 augustus 2011 is de Mercedes vervolgens bij autobedrijf [I] b.v. ingeruild voor een andere auto die op naam van [E] is gesteld.
2.12.
In een rapport van 5 januari 2012 heeft de politie een berekening inzake het ‘wederrechtelijk voordeel hennepkwekerij’ opgenomen. Voor de ontnemingsperiode van 23 juni 2010 tot 17 augustus 2011 heeft de politie dit voordeel becijferd op een bedrag van € 176.974,20. Daarbij is aangesloten bij het rapport van het Bureau Ontnemingswetgeving Openbaar Ministerie (BOOM) van 1 november 2010, waarin standaardberekeningen en normen met betrekking tot het wederrechtelijk verkregen voordeel van hennepkwekerijen bij binnenteelt onder kunstlicht zijn vermeld. In het rapport van 5 januari 2012 is, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:
“(…)
6 Wederrechtelijk verkregen voordeel
[x] Vaststelling opbrengst per oogst
Aangetroffen planten/potten
In de kwekerij stonden minimaal 335 geknipte hennepplanten.
[x]Wij stelden dit vast door de planten te tellen.
[x]De oppervlakte van de beplanting in kweekruimte A was 13,2 m2.
De oppervlakte van de beplanting in kweekruimte B was 12,6 m2.
Per m2 stonden er in kweekruimte A 14 hennepplanten.
Per m2 stonden er in kweekruimte B 12 hennepplanten.
Opbrengst hennep per plant
In het rapport van het BOOM van 1 november 2010 is een tabel opgenomen met daarin
de opbrengst per hennepplant. Deze opbrengst is afhankelijk van de hoeveelheid
hennepplanten op een m2.
Hieruit blijkt, dat hoe lager het aantal planten op een m2, hoe
hoger de opbrengst per plant.
De opbrengst aan hennep per plant van deze kwekerij is volgens de tabel in
kweekruimte A minimaal 28,6 gram en kweekruimte B 29,6 gram.
Opbrengst hennep per oogst
De totale bruto opbrengst aan hennep per oogst bedraagt:
Kweekruimte A 179 planten x 28,6 gram = 5,1 kilogram
Kweekruimte B 156 planten x 29,6 gram 4,6 kilogram
Financiële opbrengst per oogst
[ ]
[x] De daadwerkelijke verkoopprijs van de hennep kon niet worden vastgesteld.
Volgens het rapport van het BOOM bedraagt dit minimaal € 3.280,- per kilogram.
De totale bruto opbrengst per oogst bedraagt minimaal 9,7 kilogram x € 3.280 =
€ 31.816.
Vaststelling eerdere oogst(en)
In de hierna vermelde berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt
uitgegaan van
zesreeds eerder gerealiseerde oogst(en). Uitgangspunt hierbij is een
gemiddelde kweekcyclus van tien weken per oogst. De vermelde eerdere oogst(en) is
vastgesteld op basis van ingesteld onderzoek, waarbij de volgende aanwijzingen bleken.
Zie voor foto’s de foto’s uit het proces-verbaal 2011158536.
[x] Hennepresten
[ ]
[x] hennepafval was aangetroffen in in de schuur/bijkeuken op de begane grond. Deze
hennepafval bestond uit zakken met aarde met daarin kluitresten van planten.
[x] Kalkafzetting
In de kweekruimte bevond zich kalkafzetting op het zeil en aan de onderzijde van de
plantenpotten. De hoogte van de kalkafzetting aan de onderzijde van de potten en op
het zeil tegen de opstaande rand kwam overeen. Q Tevens waren er sporen van waterlekkage te zien in de woonkamer. Ik zag namelijk dat
er sporen van waterlekkage in het plafond zaten, precies ter hoogte van de
kweekruimte A en B. Ik zag in de woonkamer een tafel staan onder een van deze
vlekken. Ik zag dat de vaas en spiegel, welke op de tafel stonden, tevens voorzien
waren van kalkaanslag.
[x] Stof op koolstoffilters
De aangetroffen koolstoffilters lagen in de kwekerij op balken. Deze blaken waren op
hoogte gemaakt. Het filterdoek van de koolstoffilters was vervuild. Bij het verplaatsen
van het filter bleek dat op de plaats(en) waar het filter op had gelegen, het filterdoek een
aanzienlijk lichtere kleur vertoonde ten opzichte van de kleur van het overige filterdoek.
Het is aannemelijk dat de vervuiling van het filterdoek in de kwekerij is opgetreden
nadat de koolstoffilters in de kwekerij waren bevestigd. De vervuiling van het filterdoek
treedt pas na langere tijd op en wordt veroorzaakt door kleine stofdeeltjes, voornamelijk
afkomstig van het droge kweekmedium waarin hennepplanten worden gekweekt. Door
de sterke aftuiging van de afgewerkte lucht in de kwekerij, komen deze stofdeeltjes op
het filterdoek terecht.
[x] Stof op voorwerpen
Er lag stof op:
[x] de kappen van de armaturen van de assimilatielampen.
[x] de aanwezige elektra.
Vervuiling met stof in een hennepkwekerij treedt pas na langere tijd op en wordt
veroorzaakt door kleine stofdeeltjes, voornamelijk afkomstig van het droge
kweekmedium waarin de hennepplanten worden gekweekt. Door de sterke aftuiging
van de afgewerkte lucht in de kwekerij, komen deze stofdeeltjes op voormelde
goederen terecht. Ik zag dat het stof op de lampenkappen aangekoekt aanwezig was.
Dit houdt in dat het stof ingebrand is op de lampenkap door de hitte en dat de stof
langere tijd aanwezig is.
[x] Verkleuring van houten latten
Het hout van de latten waaraan de assimilatielam pen waren opgehangen was verkleurd
op de plaatsen waar de lampen waren bevestigd aan de lat.
[x] Knipscharen
[x] In de kweekruimten waren knipschaartjes aangetroffen. Op deze knipschaartjes
bevonden zich hennepresten.
[x] Potgrond/wortelresten
[x] In de schuur/bijkeuken op de bagane grond werd een aantal (vuilnis)zakken met
potgrond aangetroffen. In deze potgrond bevonden zich gebruikte
stekblokjes/rondjes en wortelresten. Verder hadden diverse stukken
samengeperste potgrond dezelfde vorm en inhoud als de lege potten die in de
kwekerij waren aangetroffen. Aannemelijk is dat deze potgrond zich in een
eerder stadium in deze potten had bevonden.
[x] In de al geoogste hennepkwekerij waren potten met potgrond aangetroffen. In
deze potgrond bevonden zich wortelresten van hennepplanten, wat er op duidt
dat er sprake is geweest van een eerdere oogst.
[x] Lege flessen voedingsmiddelen
[x] Corosie op de transformatoren
Op de transformatoren werd corosie en roest aangetroffen. Dit duidt op lange
aanwezigheid van de transformatoren in een vochtige ruimte.
[x] Aantreffen oude dompelpomp
In de schuur/bijkeuken werd een oude gebruike dompelpomp aangetroffen met daarop
een laag kalk. Dit duidt op gebruik van de dompelpomp.
[x] Gebruikte netten
In de kweekruimten werden witte netten aangetroffen welke de planten ondersteunen
als deze “topzwaar” worden. Dit duidt op een eerdere oogst.
[ ]
Kostenberekening
Uit het onderzoek zijn de volgende kostenposten exclusief elektriciteitsverbruik
naar voren gekomen:
De hieronder genoemde kosten zijn overgenomen uit het voornoemde BOOM rapport.
Prijs per stek is 2,85 euro, prijs kweekmedium is 3,33 euro, totale kosten bedragen 6,18
euro per plant per oogst.
Ruimte A: 6,18 x 179 planten = 1 106,22 euro kosten per oogst.
Ruimte B: 6,18 x 156 planten = 96408 euro kosten per oogst.
Per oogst geldt tot 399 planten een afschrijving van € 250,-
De totale kosten bedroegen
€ 2.320,30. per oogst.
[x] Bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel is uitgegaan van de
normen in het BOOM rapport van 1 november 2010.
Electriciteitskosten
[x] De verdachte [X] betrok de elektriciteit op illegale wijze en door de [K]
B.V. werd hiervan aangifte gedaan.
Omdat de verdachte de door de [K] BV. in rekening gebrachte kosten
op het moment van sluiten van dit rapport niet had voldaan, zijn geen kosten voor
elektriciteit op het wederrechtelijk verkregen voordeel in mindering gebracht.
[ ]
Berekening wederrechtelijk verkregen voordeel
Het netto wederrechtelijk verkregen voordeel wordt gesteld op:
Bruto opbrengst 6 oogsten x € 31.816 € 190.896
Totale kosten 6 oogsten x € 2.320,30 € -/-
13.921,80
Wederrechtelijk verkregen voordeel €
176.974,20(…)”
2.13.
Belanghebbende is bij vonnis van 20 maart 2013 door de politierechter veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 180 uren ter zake van, kort gezegd, medeplichtigheid aan het opzettelijk aanwezig hebben van een hennepkwekerij door opzettelijk daartoe het pand [a-straat] 24 onder te verhuren aan een onbekend gebleven persoon alsmede ter zake van medeplichtigheid aan diefstal van elektriciteit. Tegen dit vonnis is geen hoger beroep ingesteld.
2.14.
In een zogenoemde ontnemingsprocedure is belanghebbende op 20 juni 2014 in hoger beroep veroordeeld door het hof tot betaling van een geldsom aan de Staat van € 10.400 ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. In het arrest is met betrekking tot de vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel het volgende vermeld:
“De veroordeelde is bij vonnis van politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 20 maart 2013 (parketnummer 16-650102-12) veroordeeld tot straf ter zake van – voor zover in dit verband van belang – medeplichtigheid aan opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Uit het strafdossier en bij de behandeling van de vordering ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat veroordeelde uit het bewezenverklaarde handelen financieel voordeel heeft genoten.
Aan de inhoud van wettige bewijsmiddelen ontleent het hof de schatting van dat voordeel op een bedrag van € 10.400,00. Het hof komt als volgt tot deze schatting:
In de huurwoning van veroordeelde aan het [a-straat] 24 te [D] is door de politie op 17 augustus 2011 een hennepkwekerij aangetroffen. Veroordeelde heeft verklaard dat hij zijn woning verhuurde aan een [U] of [U1] terwijl hij zelf verbleef in de woning van zijn vrouw in [F] . De ene maand ontving hij € 850.00 en de andere maand € 750,00 aan huur. Het hof gaat uit van een gemiddelde huuropbrengst van € 800,00 per maand. In de rapportage wederrechtelijk verkregen voordeel wordt uitgegaan van een ontnemingsperiode van eind juni 2011 tot augustus 2011. Het hof gaat er daarom van uit dat verdachte over 13 maanden huur heeft ontvangen.
De berekening van de huuropbrengsten is dan als volgt: 13 maanden x € 800,00 = € 10.400,00.
De raadsvrouw heeft betoogd dat de kosten van de huur aan de woningbouwstichting, te weten € 470,30 en de kosten voor gas, water en licht, te weten € 125,00 van de huuropbrengsten moeten worden afgetrokken.
Het hof overweegt hierover het volgende.
Dat veroordeelde de bovengenoemde kosten maandelijks heeft betaald is in het geheel niet onderbouwd. Het had op de weg van de verdediging gelegen om hieromtrent bankafschriften en/of betalingsbewijzen e.d. te overleggen aan het hof.
Voorts acht het hof deze kosten ook overigens niet aannemelijk geworden nu veroordeelde heeft aangegeven over de genoemde periode zelf geen inkomsten te hebben gehad. Hij leefde van de inkomsten van zijn vrouw. Bovendien was er sprake van diefstal van elektriciteit door manipulatie van de elektriciteitsmeter.”
2.15.
Belanghebbende is door de Inspecteur uitgenodigd tot het doen van aangifte IB/PVV en Zvw voor het jaar 2011. Belanghebbende heeft deze aangifte ingediend, zonder daarin een bron van inkomen te vermelden. Aangifte is gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van nihil.
2.16.
De Inspecteur is bij het vaststellen van de aanslag IB/PVV 2011 afgeweken van de aangifte van belanghebbende. Op basis van de gegevens van het strafrechtelijke onderzoek heeft hij de onderwerpelijke aan belanghebbende opgelegde aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 173.717. De aanslag Zvw is berekend naar een bijdrage-inkomen van € 33.427 (het wettelijke maximum in 2011).
2.17.
In bezwaar heeft de Inspecteur de aanslag IB/PVV verminderd tot een aanslag, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 61.972. Daarbij is de Inspecteur uitgegaan van vier hennepoogsten in 2011, waarbij - rekening houdend met de medeplichtigheid - de helft van de opbrengsten door de Inspecteur bij belanghebbende in aanmerking is genomen (4 x € 30.986 x 50%). Bij de berekening van de verschuldigde IB/PVV heeft de Inspecteur een algemene heffingskorting van € 1.987 in aanmerking genomen en een arbeidskorting van € 1.497, in totaal derhalve € 3.484 aan heffingskortingen. Aan heffingsrente is berekend een bedrag van € 1.472. De aanslag Zvw is in bezwaar gehandhaafd alsook de daarbij genomen beschikking inzake de heffingsrente ten bedrage van € 23.
2.18.
Hiertegen heeft belanghebbende vergeefs beroep in gesteld bij de Rechtbank.

3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1.
Tussen partijen is in geschil of de aanslagen IB/PVV 2011 en Zvw 2011 terecht aan belanghebbende zijn opgelegd. Meer in het bijzonder houdt partijen verdeeld of te dezen de bewijslast moet worden omgekeerd en verzwaard en, zo ja, of de schatting van het inkomen door de Inspecteur redelijk is. Belanghebbende beantwoordt deze vragen ontkennend en de Inspecteur bevestigend.
3.2.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd, wordt verwezen naar het proces-verbaal van de zitting.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, van de uitspraken op bezwaar, en tot vermindering van de aanslagen tot aanslagen, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning onderscheidenlijk een bijdrage-inkomen van € 4.760.
3.4.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Beoordeling van het geschil

Fiscale kader

4.1.
Bij de beoordeling van het onderhavige geschil dient te worden vooropgesteld dat, anders dan belanghebbende betoogt (grief 3), in fiscale zaken volgens vaste jurisprudentie van de (Belastingkamer van de) Hoge Raad heeft te gelden dat de bestuursrechter in belastingzaken niet is gebonden aan de feitenvaststelling door een strafrechter in een jegens de belanghebbende gevoerde (onherroepelijk geworden) strafzaak ter zake van hetzelfde feitencomplex (vgl. onder meer HR 10 maart 1999, nr. 33.840, ECLI:NL:HR:1999:AA2713, HR 27 april 2012, nr. 11/02847, ECLI:NL:HR:2012:BW4122 en HR 20 maart 2015, nr. 13/03959, ECLI:NL:HR:2015:643). De derde grief van belanghebbende faalt derhalve.
4.2.
Ieder die door de inspecteur is uitgenodigd tot het doen van aangifte IB/PVV, is - voor zover hier van belang - gehouden die aangifte te doen door in de uitnodiging gevraagde gegevens duidelijk, stellig en zonder voorbehoud in te vullen, te ondertekenen en toe te zenden (artikel 8, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen; hierna: AWR).
4.3.
Wanneer deze aangifteverplichting niet wordt nagekomen door de belastingplichtige, wordt in een belastingprocedure de bewijslast ‘omgekeerd en verzwaard’ (artikel 27e AWR). Alsdan rust op de belastingplichtige de last om te doen blijken, dat wil zeggen overtuigend aan te tonen, dat de opgelegde aanslag respectievelijk uitspraak op bezwaar onjuist is.
4.4.
Deze omkering en verzwaring van de bewijslast vindt ook plaats bij een aangifte die wezenlijke inhoudelijke gebreken vertoont, omdat ook dan niet kan worden gezegd dat de ‘vereiste aangifte’ is gedaan.
4.5.
Voor de inkomstenbelasting geldt dat bij inhoudelijke gebreken in een aangifte slechts dan kan worden aangenomen dat de vereiste aangifte niet is gedaan, indien aan de hand van de normale regels van stelplicht en bewijslast is vastgesteld dat sprake is van één of meer gebreken die ertoe leiden dat de volgens de aangifte verschuldigde belasting verhoudingsgewijs aanzienlijk lager is dan de werkelijk verschuldigde belasting. Tevens is vereist dat het bedrag van de belasting dat als gevolg van de hiervoor bedoelde gebreken in de aangifte niet zou zijn geheven, op zichzelf beschouwd aanzienlijk is. Indien sprake is van een gecombineerde aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen, is in dit verband het gezamenlijke bedrag van de verschuldigde belasting en premie bepalend. Inhoudelijke gebreken in de aangifte worden slechts in aanmerking genomen indien de belastingplichtige ten tijde van het doen van de aangifte wist of zich ervan bewust moest zijn dat daardoor een aanzienlijk bedrag aan verschuldigde belasting niet zou worden geheven. Ook dit moet worden vastgesteld aan de hand van de normale regels van stelplicht en bewijslast (zie onder meer HR 30 oktober 2009, nr. 07/10513, ECLI:NL:HR:2009:BH1083). Bij de beoordeling van een en ander moet worden uitgegaan van het te betalen bedrag aan belasting na verrekening van eventuele voorheffingen en heffingskortingen (vgl. HR 9 januari 2015, nr. 13/03820, ECLI:NL:HR:2015:17).
Oordeel Rechtbank
4.6.
De Rechtbank is – in het spoor van belanghebbende – ervan uitgegaan dat belanghebbende in 2011 in ieder geval € 4.760 aan huurinkomsten ter zake van de onderhuur van de woning heeft genoten. In aanmerking genomen dat belanghebbende een nihil-aangifte heeft gedaan, leidt dat bedrag aan inkomsten volgens de Rechtbank reeds tot de conclusie dat belanghebbende de vereiste aangifte niet heeft gedaan. Op die grond heeft de Rechtbank de bewijslast omgekeerd en verzwaard.
4.7.
Deze oordelen worden door belanghebbende terecht bestreden (grief 1). Anders dan waarvan de Rechtbank is uitgegaan, kan bij een inkomen van € 4.760 aan huurpenningen immers niet worden gezegd dat het bedrag aan verschuldigde belasting daarover, rekening houdend met de heffingskortingen, op zichzelf beschouwd aanzienlijk is. Ook al zou moeten worden aangenomen dat de opbrengsten uit de – gestelde – verhuur niet in box 3 maar in box 1 zouden moeten worden belast als resultaat uit overige werkzaamheden, dan kan, gelet op het marginale tarief van (gecombineerd) 33% en - in ieder geval - de algemene heffingskorting van € 1.987, niet worden gezegd dat het bedrag aan belasting dat ter zake van deze huurpenningen niet is verantwoord, op zichzelf beschouwd aanzienlijk is (€ 4.760 x 33% = € 1.570 -/- € 1.570 heffingskorting = nihil). De Rechtbank heeft derhalve ten onrechte op deze grond de bewijslast omgekeerd en verzwaard.
Bewijsvermoeden
4.8.
Zoals gezegd, dient aan de hand van de normale regels van stelplicht en bewijslast te worden vastgesteld dat sprake is van inhoudelijke gebreken in de aangifte als hiervoor in 4.5 bedoeld. Tot die normale regels van stelplicht en bewijslast behoort ook het bewijs door middel van vermoedens (vgl. onder meer HR 25 oktober 2002, nr. 36.898, ECLI:NL:HR:2002:AE9354).
4.9.
In dit geding staan de volgende feiten vast:
  • Belanghebbende was volgens de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens bewoner van de woning [a-straat] 24 te [D] van 25 november 2008 tot 26 oktober 2011 (zie 2.1);
  • In die woning is op 17 augustus 2011 een hennepkwekerij aangetroffen (zie 2.7);
  • In genoemde woning is voor langere tijd illegaal elektriciteit afgetapt (zie 2.8);
  • Volgens een anonieme tip heeft belanghebbende activiteiten verricht met betrekking tot de hennepkwekerij, waarmee hij veel geld heeft verdiend en hij heeft een dure Mercedes gekocht (zie 2.6);
  • De getuige (de buurman) heeft verklaard dat belanghebbende zijn buurman is; dat belanghebbende niet vaak op het adres [a-straat] 24 komt; dat als hij belanghebbende ziet, hij in het gezelschap is van een andere man en dat zij in een mooie Mercedes komen. De getuige heeft niet gerept over een (Marokkaanse) onderhuurder (zie 2.9);
  • Belanghebbende heeft in april 2011 een Mercedes gekocht en daarvoor een betaling van € 5.000 gedaan; die Mercedes heeft in het kentekenregister kort op zijn naam gestaan en is vervolgens op naam van zijn toenmalige echtgenote gesteld. Vervolgens, vrij spoedig na de ontdekking van de hennepkwekerij, is de Mercedes kortstondig op naam van een familielid gesteld en daarna bij het autobedrijf ingeruild voor een andere auto voor [E] (zie 2.5 en 2.11);
  • Belanghebbende heeft zelf geen zichtbare inkomsten genoten; zijn (voormalige) echtgenote [E] genoot een bescheiden inkomen (zie 2.2);
  • Belanghebbende heeft ten overstaan van de politie verklaard geen spaargeld te bezitten, geen leningen te hebben afgesloten, geen erfenissen te hebben ontvangen of gokopbrengsten te hebben genoten.
4.10.
In deze – door de Inspecteur gestelde – feiten ligt het – in wezen ook door de Inspecteur in zijn verweerschrift uitgesproken – vermoeden besloten dat belanghebbende in 2011 inkomsten uit de hennepkwekerij (anders dan huurpenningen) heeft genoten. Het Hof heeft dit vermoeden ter zitting voorgehouden aan de advocaat van belanghebbende. Het Hof heeft de advocaat van belanghebbende daarbij erop gewezen dat het op de weg van belanghebbende ligt dit vermoeden te ontzenuwen, waarbij belanghebbende niet aannemelijk hoeft te maken dat het vermoeden onjuist is maar dat kan worden volstaan met twijfel te zaaien omtrent de juistheid van het vermoeden (vgl. HR 25 oktober 2002, nr. 36.898, ECLI:NL:HR:2002:AE9354 en HR 28 juni 2013, nr. 11/04152, ECLI:NL:HR:2013:63, r.o 3.5.3).
4.11.
De gemachtigde van belanghebbende, een professionele rechtsbijstandverlener, heeft ter zitting van het Hof niet aangegeven zich overvallen te voelen door het vermoeden dat haar door het Hof is voorgehouden (vgl. HR 12 augustus 2005, nr. 38299, ECLI:NL:HR:2005:AU0869). Evenmin heeft zij aangegeven behoefte te hebben om zich nader te willen beraden op de mogelijkheden van het leveren van tegenbewijs. De gemachtigde heeft ter zitting desgevraagd gereageerd op het voorgehouden vermoeden met het betoog dat belanghebbende ontkent inkomsten uit de hennepkwekerij te hebben genoten, dat hij van het bestaan van de hennepkwekerij geen weet had en dat hij slechts inkomsten uit onderhuur heeft genoten. Met dit betoog is belanghebbende naar het oordeel van het Hof niet erin geslaagd voormeld vermoeden te ontzenuwen.
4.12.
Mitsdien is de Inspecteur erin geslaagd aannemelijk te maken dat belanghebbende in 2011 inkomsten uit de hennepkwekerij heeft genoten. Dat de strafrechter daarvan niet is uitgegaan, doet aan deze conclusie niet af.
Omvang inkomsten
4.13.
Met betrekking tot de hoogte van deze inkomsten uit de hennepkwekerij acht het Hof, gelet op de gedingstukken en op hetgeen door de Inspecteur is aangevoerd, aannemelijk dat belanghebbende op zijn minst inkomsten heeft genoten uit de oogst van de 335 geknipte hennepplanten die op 17 augustus 2011 zijn aangetroffen in de woning. Het Hof acht voorts aannemelijk - op basis van de berekeningen volgens het rapport BOOM - dat de opbrengst van die oogst € 31.816 heeft belopen. Eventuele kosten komen, gelet op het bepaalde in artikel 3.95 in verbinding met artikel 3.14, eerste lid, aanhef en letter d, Wet IB 2001, te dezen daarop niet aftrek. Aannemelijk is voorts, gelet op de anonieme klikbrief, dat de opbrengst niet geheel aan belanghebbende is toegekomen maar dat de helft van de opbrengst belanghebbende ten goede is gekomen. Dit betekent dat belanghebbende in 2011 in ieder geval, naar het Hof aannemelijk acht, € 15.908 aan inkomsten (resultaat uit overige werkzaamheden) heeft genoten. De hierover verschuldigde belasting beloopt € 5.249 (€ 15.908 x 33%). Rekening houdend met de heffingskortingen van € 2.959 (€ 1.987 aan algemene heffingskorting en € 972 aan arbeidskorting), resteert een bedrag aan verschuldigde belasting van € 2.290. Dat is naar het oordeel van het Hof op zichzelf beschouwd aanzienlijk te noemen (vgl. HR 24 april 2015, nr. 14/04104, ECLI:HR:NL:2015:1083) en uiteraard is dat bedrag ook verhoudingsgewijs aanzienlijk, aangezien belanghebbende geen inkomsten in de aangifte heeft verantwoord.
Vereiste aangifte
4.14.
Wanneer een belastingplichtige, zoals belanghebbende, in een bepaald jaar belaste inkomsten uit (een) bepaalde bron(nen) heeft genoten maar vervolgens bewust ervoor kiest in zijn aangifte geen enkele bron van inkomen te vermelden en aangifte te doen naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van nihil, is naar het oordeel van het Hof reeds op die grond sprake van het niet doen van de vereiste aangifte in de zin van artikel 27 e AWR Aan een toets inzake de inhoudelijke gebreken in de aangifte, zoals bedoeld in overweging 4.5, wordt dan niet meer toegekomen. Gelet hierop, dient te worden geconcludeerd dat belanghebbende, nu hij – naar het Hof aannemelijk acht – bewust de inkomsten uit de hennepkwekerij niet in de aangifte heeft vermeld, de vereiste aangifte niet heeft gedaan.
4.15.
Ook indien echter zou moeten worden beoordeeld of sprake is van inhoudelijke gebreken in de aangifte van belanghebbende die ertoe leiden dat de volgens de aangifte verschuldigde belasting zowel in relatieve als absolute zin aanzienlijk lager is dan de werkelijk verschuldigde belasting, dient evenzeer te worden geconcludeerd dat belanghebbende niet de vereiste aangifte in de zin van artikel 27 e AWR heeft gedaan. De volgens de aangifte verschuldigde belasting bedraagt immers nihil, terwijl de werkelijk verschuldigde belasting (in ieder geval) € 2.290 beloopt. Voorts acht het Hof, gelet op de aard van de verzwegen inkomsten, aannemelijk dat belanghebbende ten tijde van het doen van de onderhavige aangifte zich ervan bewust moet zijn geweest dat door het niet verantwoorden van de inkomsten uit de hennepkwekerij een aanzienlijk bedrag aan verschuldigde belasting niet zou worden geheven.
4.16.
Een en ander betekent dat de bewijslast in deze procedure dient te worden omgekeerd en verzwaard. Het is derhalve aan belanghebbende om te doen blijken, dat wil zeggen overtuigend aan te tonen, dat het (nader in bezwaar vastgestelde) belastbare inkomen uit werk en woning te hoog is vastgesteld door de Inspecteur.
Redelijke schatting
4.17
Deze zogenoemde omkering en verzwaring van de bewijslast laat evenwel onverlet dat de Inspecteur gehouden is bij het ambtshalve vaststellen van de aanslag (uitspraak op bezwaar) uit te gaan van een redelijke schatting van het inkomen van belanghebbende. Het vereiste van een redelijke schatting strekt, in de context van de omkering en verzwaring van de bewijslast, ertoe te voorkomen dat een aanslag (uitspraak op bezwaar) naar willekeur wordt vastgesteld door een inspecteur (vgl. HR 31 mei 2013, nrs. 11/03452 en 11/03456, ECLI:NL:HR:2013: BX7184). In dat kader rust op een inspecteur de taak zijn schatting van het inkomen zodanig met feitelijke stellingen te onderbouwen dat die schatting de redelijkheidstoets kan doorstaan (vgl. HR 27 januari 2006, nr. 39872, ECLI:NL:HR:2006:AV0401). Wanneer de inspecteur daarin slaagt, ligt het vervolgens op de weg van de belastingplichtige, wanneer hij de schatting betwist, daarvoor het verzwaarde (tegen)bewijs te leveren (vgl. HR 31 mei 2013, nrs. 11/03452 en 11/03456, ECLI:NL:HR:2013: BX7184).
4.18
De schatting door een inspecteur dient, zoals gezegd, de redelijkheidstoets te kunnen doorstaan. Onvermijdelijk is evenwel dat het schatten van het inkomen door een inspecteur enige ruwheid met zich brengt. Nu belanghebbende stelselmatig heeft ontkend inkomsten uit de hennepkwekerij te hebben genoten, dient de Inspecteur terug te vallen op bepaalde aannames. Gelet op de berekeningen in het rapport van de wederrechtelijke ontnemingsprocedure, de ervaringscijfers in het BOOM-rapport en de in onderdeel 2.7 van deze uitspraak vermelde bevindingen, kan naar het oordeel van het Hof niet worden gezegd dat de Inspecteur, door uit te gaan van vier oogsten in 2011 met een opbrengst van € 30.986 per oogst waarvan de helft aan belanghebbende is toegerekend, willekeurig te werk is gegaan. De schatting van het inkomen van belanghebbende op € 61.972 kan derhalve de redelijkheidstoets doorstaan. Grief 2 van belanghebbende faalt eveneens.
4.19
Alsdan is het aan belanghebbende om overtuigend aan te tonen dat het belastbare inkomen uit werk en woning van € 61.972 te hoog is vastgesteld door de Inspecteur. Hierin is hij naar het oordeel van het Hof niet geslaagd. Belanghebbende heeft ontkend inkomsten uit een hennepkwekerij te hebben genoten. Hij heeft verder niets concreets aangevoerd op grond waarvan kan worden geconcludeerd dat hij overtuigend heeft aangetoond dat het bedrag van € 61.972 te hoog is vastgesteld. De stelling dat hij slechts bescheiden inkomsten uit onderverhuur heeft genoten, acht het Hof in dit kader niet toereikend.
Zvw
4.2
Belanghebbende heeft geen afzonderlijke klachten aangevoerd tegen de aanslag Zvw. Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot de aanslag IB/PVV, moet worden geconcludeerd dat de aanslag Zvw terecht aan belanghebbende is opgelegd.
Heffingsrente
4.21
Het hoger beroep wordt mede geacht te zijn gericht tegen de in rekening gebrachte heffingsrente. Belanghebbende heeft geen zelfstandige grieven tegen de beschikkingen inzake de heffingsrente aangevoerd. Nu de aanslagen niet verder worden verminderd, ziet het Hof geen grond voor vermindering van de in rekening gebrachte heffingsrente. Het hoger beroep is ook in zoverre ongegrond.
Slotsom
Het hoger beroep van belanghebbende is ongegrond.

5.Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. den Ouden, voorzitter, mr. B. van Walderveen en mr. B.F.A. van Huijgevoort in tegenwoordigheid van mr. J.H. Riethorst als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
8 maart 2016.
De griffier, De voorzitter,
(J.H. Riethorst) (R. den Ouden)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op: 8 maart 2016
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.