Uitspraak
Jorritsma,
Construction Group,
1.Het geding in eerste aanleg
5 december 2012 en 19 maart 2014 van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden.
2.Het geding in hoger beroep
[naam bedrijf] , althans de boedel ten bedrage van € 785.221,81, althans enig ander bedrag door het hof in goede justitie te bepalen, en dat zij gerechtigd is en er belang bij heeft om zich te beroepen op verrekening, met elke vordering die de Construction Group pretendeert te hebben op Jorritsma;
3.De feiten3.1 Tegen de weergave van de vaststaande feiten door de rechtbank in rechtsoverweging 2 (2.1 tot en met 2.26) van het bestreden vonnis van 19 maart 2014 zijn geen grieven gericht en is ook overigens niet van bezwaren gebleken zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan.Naar de uitvoerige weergave van de feiten in genoemd vonnis verwijst het hof kortheidshalve (ECLI:NL:RBNNE:2014:1440). Samengevat gaat het in deze zaak om het volgende.3.2 Bij brief van 24 juni 2010 heeft Jorritsma in het kader van een aanbestedingsprocedure - waar Jorritsma aan meedeed - een offerte bij [naam bedrijf] (hierna: [naam bedrijf] ) opgevraagd voor het leveren en monteren van ramen, deuren en kozijnen met betrekking tot het project aan te duiden als "Leerpark CSG Liudger Splitting en Raai" te Drachten (hierna: het werk).
11 juli 2011 aan Jorritsma heeft gezonden. Deze opdrachtbevestiging wijkt op een aantal onderdelen – waaronder de algemene voorwaarden, de beglazing en de panelen – af van de offerteaanvraag van Jorritsma en het bestek. Jorritsma, die na ontvangst van die opdrachtbevestiging bij e-mail van 12 juli 2011 aan [naam bedrijf] heeft geschreven:
‘Wij hebben van u een opdrachtbevestiging ontvangen van de Splitting en Raai te Drachten. Zoals bij
3.8 Jorritsma en [naam bedrijf] zijn tijdens de uitvoering van het werk door [naam bedrijf] blijven discussiëren over de inhoud van de overeenkomst. Daarbij verlangde Jorritsma dat [naam bedrijf] de beglazing en panelen conform het bestek leverde en monteerde, terwijl [naam bedrijf] zich op het standpunt stelde dat zij aan de overeenkomst voldeed door overeenkomstig haar eigen opdrachtbevestiging te leveren. Jorritsma en [naam bedrijf] hebben vervolgens in e-mailberichten gesproken over de door Jorritsma gewenste vervanging van het glas en over de vraag wie deze kosten voorlopig - te weten totdat duidelijkheid zou komen omtrent de vraag bij wie de verantwoordelijkheid voor die vervanging ligt - zou dragen. Bij e-mailbericht van 12 april 2012 heeft Jorritsma [naam bedrijf] in de gelegenheid gesteld om vóór vrijdag 13 april 12.00 uur - na verdere e-mailwisselingen verlengd tot 17.00 uur - inzichtelijk te maken welk glas vervangen zal worden en de daarbij behorende leverdata en om het glas te bestellen en bewijsstukken daarvan aan te leveren. Jorritsma heeft daarbij aangegeven dat zij bereid is om voor het vervangen van het glas een bedrag van
€ 10.000,00 bij te dragen. [naam bedrijf] heeft hier vóór 13 april 2012 om 17.00 uur niet op gereageerd. Bij aangetekende brief van 16 april 2012 en bij e-mailbericht van 17 april 2012 heeft Jorritsma aan [naam bedrijf] medegedeeld dat zij het werk door een ander bedrijf laat uitvoeren. Het werk is vervolgens door een derde afgemaakt.
4.Het geschil en de beslissing van de rechtbank
Omdat [naam bedrijf] ondanks herhaalde sommaties weigerde te bevestigen dat en wanneer zij de overeenkomst alsnog zou nakomen, heeft Jorritsma de overeenkomst bij brief van 16 april 2012 ontbonden dan wel opgezegd. [naam bedrijf] /Construction Group heeft daarom geen recht op vergoeding. Zij dient juist de schade van € 233.045,09 te vergoeden die Jorritsma heeft geleden als gevolg van de tekortkoming doordat zij genoodzaakt was om het werk door een derde te laten afmaken. Jorritsma heeft verder aangevoerd dat zij als gevolg van het faillissement van [naam bedrijf] bovendien een schade van € 552.176,72 heeft geleden op het project Alfa College te Groningen, doordat [naam bedrijf] dat werk niet kon afmaken en Jorritsma ook daar derden heeft moeten inschakelen. Jorritsma heeft een beroep op verrekening gedaan. Voorts heeft zij voorwaardelijk, namelijk voor het geval haar beroep op verrekening wordt gepasseerd, gevorderd dat de rechtbank, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voor recht verklaart dat Jorritsma een vordering heeft op [naam bedrijf] , althans de boedel ten bedrage van € 785.221,81, althans enig ander bedrag door de rechtbank in goede justitie te bepalen en dat zij gerechtigd is en er belang bij heeft om zich te beroepen op verrekening, met elke vordering die Construction Group pretendeert te hebben op Jorritsma, één en ander met veroordeling van Construction Group in de kosten van de procedure.
De vordering van Jorritsma is afgewezen, met veroordeling van Jorritsma in de kosten van de procedure in reconventie.
6.Bespreking van de grieven6.1 Jorritsma heeft 23 grieven opgeworpen, aangeduid met Romeinse cijfers. Een grief met het nummer XV ontbreekt. Twee grieven zijn aangeduid als grief XXII en twee – waaronder de laatste grief – als XIII. Het hof zal de eerste als XXII aangeduide grief, die volgt op grief XX, aanduiden als grief XXa. De laatste grief zal worden aangeduid als grief XXIII.6.2 Daarnaast bevat de toelichting op grief XI nog een verholen grief, die inhoudt dat het processuele belang van Jorritsma is geschaad doordat de rechtbank Jorritsma niet naar behoren in de gelegenheid heeft gesteld om te reageren op de uitvoerige conclusie van antwoord in reconventie, die in werkelijkheid tevens een conclusie van repliek in conventie was. De rechtbank heeft Jorritsma vervolgens ten onrechte verweten dat zij het in die conclusie gestelde onvoldoende gemotiveerd heeft betwist.6.3 Het hof overweegt dat wat er van deze grief ook zij, Jorritsma bij de bespreking daarvan geen belang heeft omdat zij thans in hoger beroep alsnog de gelegenheid heeft om haar standpunt volledig over het voetlicht te brengen.
grieven I tot en met VIIzijn (onder meer) gericht tegen het oordeel van de rechtbank in haar vonnissen van 5 december 2012 en 19 maart 2014 dat de algemene voorwaarden VMRG 2003 tussen partijen van toepassing zijn. Deze grieven lenen zich voor een gezamenlijke bespreking.
‘Hierbij verzoeken wij u ons een prijsaanbieding te willen doen betreffende het bovengenoemde werk, conform onderstaande omschrijving en met in achtneming van onze algemene inkoopvoorwaarden, algemene voorwaarden voor het uitvoeren van werken in onderaanneming, specifieke voorwaarden voor uitvoering van werkzaamheden door vakondernemers en alle wettelijke bepalingen.(…)Bestek:Bestek raai: 00, 01, 30 en 34Bestek splitting: 00, 01, 30 en 34.Tekeningen:(…)’Paragraaf 01.01.10 van het bestek houdt in dat de standaardbepalingen van het STABU standaard 2007 van toepassing zijn. Daarin is bepaald dat de Uniforme Administratieve Voorwaarden 1989 (UAV 1989) van toepassing zijn.
‘
Bij deze offerte wijzen wij de toepasselijkheid van uw algemene voorwaarden af en zijn zowel op deze offerte als ook op de eventueel met u te sluiten overeenkomst de Algemene Voorwaarden VMRG 2003 (waar wij geen lid van zijn) van toepassing, zoals als bijlage bij deze offerte gevoegd. [naam bedrijf] behoudt het recht om een eventueel geschil voor te leggen aan de bevoegde overheidsrechter.’
‘Bij deze opdrachtbevestiging wijzen wij de toepasselijkheid van uw algemene voorwaarden af en zijn uitsluitend de Algemene Voorwaarden VMRG 2003 (waar wij geen lid van zijn) van toepassing, zoals als bijlage bij deze opdrachtbevestiging gevoegd. [naam bedrijf] behoudt het recht om een eventueel geschil voor te leggen aan de bevoegde overheidsrechter.’
‘Wij hebben van u een opdrachtbevestiging ontvangen van de Splitting en Raai te Drachten. Zoals bij u bekend maken wij de opdracht en sturen u deze in 2-voud toe. De door u gemaakte opdrachtbevestiging nemen we verder niet in behandeling. De opdracht bestaat uit het leveren ven monteren van de aluminium kozijnen en Jazo puien volgens bestek en tekeningen aangevuld met hetgeen wij besproken hebben.’
‘Onderaanneming WKA van toepassing(…)Leveren en aanbrengen aluminium kozijnen / vliesgevels, ramen en deuren van NB Leerpark
Jorritsma heeft tijdens de procedure in eerste aanleg in het incident met een beroep op de UAV 1989 betoogd dat de rechtbank onbevoegd is om over het geschil te oordelen omdat de UAV 1989 arbitrage voorschrijven. Het hof stelt vast dat Jorritsma in dit hoger beroep geen vernietiging heeft gevorderd van het vonnis van de rechtbank in het incident van 5 december 2012, waarin de rechtbank zich bevoegd heeft verklaard, en evenmin heeft gevorderd dat het hof zich alsnog onbevoegd verklaart om over de zaak te oordelen.
Van haar algemene inkoopvoorwaarden, algemene voorwaarden voor het uitvoeren van werken in onderaanneming en/of specifieke voorwaarden voor uitvoering van werkzaamheden door vakondernemers heeft Jorritsma geen afschriften in het geding gebracht, laat staan dat zij rechtsgevolgen heeft verbonden aan de inhoud van die voorwaarden. De vraag rijst dan ook welk belang Jorritsma nog heeft bij haar grieven voor zover die – blijkens de toelichting daarop – betogen dat haar eigen voorwaarden van toepassing zijn.
Hetzelfde geldt indien in een uitnodiging tot het doen van een aanbod voldoende duidelijk naar algemene voorwaarden is verwezen. Het ligt dan op de weg van degene die op die uitnodiging in wil gaan, maar eigen, afwijkende algemene voorwaarden wil bedingen, om dit duidelijk kenbaar te maken. (Vgl. MvA II, Parl. Gesch. InvW 6, p. 1438 en HR 13 juli 2001, ECLI:NL:HR:2001:ZC3632, Hardstaal/Bovry).
Jorritsma stelt dat van een uitdrukkelijk van de hand wijzen van haar voorwaarden door [naam bedrijf] geen sprake is en verwijst in dit verband naar een uitspraak van het hof
Den Bosch van 18 maart 2014 (ECLI:NL:GHSHE:2014:748). Het hof verwerpt dat standpunt. In de door het hof Den Bosch behandelde zaak was slechts sprake van een impliciete afwijzing van de voorwaarden van de ander doordat enkel was vermeld:
‘Door acceptatie van deze inkoopopdracht verklaart u alleen de (…) voorwaarden van toepassing te zijn’zonder dat de voorwaarden waarop de andere partij zich eerder had beroepen expliciet van de hand werden gewezen. [naam bedrijf] heeft in haar offerte van 23 mei 2011 de toepasselijkheid van de voorwaarden van Jorritsma wel uitdrukkelijk van de hand gewezen onder verwijzing naar haar eigen algemene voorwaarden, zodat aldus geen overeenstemming werd bereikt over de toepasselijkheid van de voorwaarden van Jorritsma.
Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of Jorritsma dat aanbod tot het overeenkomen van de VMRG 2003 heeft aanvaard. Partijen zijn het erover eens dat van een expliciete aanvaarding door Jorritsma geen sprake is geweest. Genoemde vraag dient daarom te worden beantwoord aan de hand van de wilsvertrouwensleer; mocht [naam bedrijf] erop vertrouwen dat Jorritsma met haar, van de offerteaanvraag en het bestek afwijkende, voorwaarden instemde. Het hof overweegt in dat verband het volgende.
Jorritsma schakelde [naam bedrijf] in als onderaannemer voor een werk dat haar in het kader van een aanbesteding door de opdrachtgever was gegund. Jorritsma heeft benadrukt dat het in de branche gebruikelijk is dat een hoofdaannemer aan haar onderaannemers dezelfde voorwaarden oplegt als tussen haar en haar opdrachtgever gelden, omdat zij immers aan haar verplichtingen jegens de opdrachtgever moet kunnen voldoen. Construction Group heeft niet betwist dat er sprake is van een dergelijk gebruik in de branche, maar heeft gesteld dat er in dit geval iets anders is overeengekomen tussen Jorritsma en [naam bedrijf] dan tussen Jorritsma en haar opdrachtgever.
Het hof is van oordeel dat nu niet in geschil is dat het in de branche gebruikelijk is dat een hoofdaannemer de verplichtingen die zij jegens haar opdrachtgever heeft, ook oplegt aan haar onderaannemers, terwijl het voor [naam bedrijf] kenbaar moet zijn geweest dat Jorritsma bij de naleving van dat gebruik belang had, omdat zij in het kader van de aanbesteding immers aan zeer specifiek in het bestek omschreven eisen diende te voldoen, een eventuele afwijking van dat gebruik uitdrukkelijk tussen partijen moet worden overeengekomen.
Jorritsma heeft in haar offerteaanvraag nadrukkelijk verwezen naar haar voorwaarden en de relevante bepalingen van het STABU-bestek.
heeft de voorwaarden van Jorritsma in haar offertes van de hand gewezen en verwezen naar de VMRG 2003. Vast staat dat er tijdens de bespreking van de offerte van [naam bedrijf] op 17 juni 2011 en 1 juli 2011 niet over de algemene voorwaarden is gesproken. Jorritsma heeft [naam bedrijf] onmiddellijk na ontvangst van de door [naam bedrijf] opgestelde opdrachtbevestiging van 11 juli 2011, die – onder meer op het punt van de algemene voorwaarden – afweek van het bestek, bij e-mail van 12 juli 2011 laten weten dat zij deze opdrachtbevestiging terzijde legde en dat zij zelf een opdrachtbevestiging zou opstellen. Daarbij gaf ze uitdrukkelijk aan dat het ging om een opdracht
‘volgens bestek en tekeningen’.
In haar opdrachtbevestiging, gedateerd 29 augustus 2011, heeft Jorritsma opnieuw uitdrukkelijk verwezen naar het bestek en de algemene voorwaarden voor het uitvoeren van werken in onder aanneming.
Naar het oordeel van het hof mocht [naam bedrijf] er in de gegeven omstandigheden dan ook niet op vertrouwen dat Jorritsma met haar van het bestek afwijkende voorwaarden instemde.
Het hof komt dan ook tot de conclusie dat noch de voorwaarden van Jorritsma, noch die van [naam bedrijf] van toepassing zijn geworden op de overeenkomst van partijen.
Jorritsma heeft dat gemotiveerd betwist en heeft betoogd dat haar opdrachtbevestiging van 29 augustus 2011 een juiste weergave is van de mondeling door partijen gemaakte afspraken.
Vast staat dat Jorritsma de overeenkomst bij brief van 16 april 2012 heeft beëindigd.
Jorritsma stelt primair dat Construction Group geen recht heeft op deze vergoeding omdat [naam bedrijf] tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst, zodat Jorritsma het recht had de overeenkomst te ontbinden.
Partijen hebben de bestekbepalingen 30 en 34 niet in het geding gebracht en het hof zal Jorritsma in de gelegenheid stellen dat alsnog bij akte te doen. Tussen partijen is echter niet in geschil dat het glas dat [naam bedrijf] heeft geleverd en geplaatst (blank glas) afwijkt van het in het bestek en in de opdrachtbevestiging van Jorritsma omschreven glas (zonwerend glas) en dat ook de panelen qua materiaal en afmeting afwijken van hetgeen in het bestek en genoemde opdrachtbevestiging staat omschreven. De door [naam bedrijf] geleverde beglazing en panelen zijn echter conform haar eigen opdrachtbevestiging van 11 juli 2011.
11 juli 2011 de afspraken weergeeft die Jorritsma en [naam bedrijf] mondeling hebben gemaakt, hoofdzakelijk gebaseerd op de omstandigheid dat Jorritsma niet direct uitvoerig en inhoudelijk heeft gereageerd op die opdrachtbevestiging. Om die reden mocht [naam bedrijf] erop vertrouwen dat Jorritsma daarmee instemde aldus de rechtbank. Het hof onderschrijft dat oordeel niet. Het hof stelt bij zijn beoordeling voorop dat het voor de beantwoording van de vraag wat partijen mondeling zijn overeengekomen steeds aankomt op de zin die partijen over en weer redelijkerwijs aan elkaars verklaringen en gedragingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (ECLI:NL:HR:1981:AG4158). In dat kader acht het hof het volgende van belang.
Op 4 november 2010 heeft [naam bedrijf] een eerste offerte uitgebracht. Nadat het werk Jorritsma in het kader van een aanbestedingsprocedure was gegund, heeft Jorritsma op
18 mei 2011 de door [naam bedrijf] bij offerte van 4 november 2010 verzonden tekeningen retour gezonden, met daarop het nodige commentaar en het verzoek een nieuwe offerte te maken. Jorritsma heeft [naam bedrijf] daarbij een overzicht gestuurd van de verschillen die zij had geconstateerd tussen de aanbieding van [naam bedrijf] en het bestek (productie 3 bij cva in conventie, tevens cve in voorwaardelijke reconventie).
Naar aanleiding van de nieuwe offerte van [naam bedrijf] van 23 mei 2011 heeft op
17 juni 2011 een gesprek plaatsgevonden tussen Jorritsma en [naam bedrijf] , waarbij – naar Jorritsma heeft gesteld en Construction Group niet, althans niet gemotiveerd heeft betwist – de herziene offerte van 23 mei 2011 is gespiegeld aan de uitgangspunten van het op
18 mei 2011 door Jorritsma aan [naam bedrijf] verzonden verzoek. Jorritsma en [naam bedrijf] hebben toen nog geen overeenstemming bereikt over de prijs maar wel (mondeling) over de verdere inhoud van de overeenkomst. Op 1 juli 2011 vond er nogmaals een overleg plaats. Toen is ook overeenstemming bereikt over de prijs.
‘bestaat uit het leveren van monteren van de aluminium kozijnen en Jazo puien volgens bestek en tekening aangevuld met hetgeen wij besproken hebben.’
6.20 Zoals hiervoor reeds is overwogen heeft Jorritsma aangegeven – en Construction Group niet weersproken – dat het in de branche gebruikelijk is dat een hoofdaannemer van haar onderaannemers verlangt dat laatstgenoemden dat deel van het werk dat zij moeten uitvoeren, uitvoeren op een wijze die de opdrachtgever van de hoofdaannemer verlangt en dat de hoofdaannemer de verplichtingen die zij voor het geheel is aangegaan in delen oplegt aan haar onderaannemers. Jorritsma heeft erkend dat het civielrechtelijk mogelijk is dat de hoofdaannemer met de onderaannemer iets anders overeenkomt dan met haar opdrachtgever, maar heeft benadrukt dat dat niet voor de hand ligt, nu de hoofdaannemer dient te voldoen aan de resultaatsverplichting die zij met haar opdrachtgever is overeengekomen.
Om aan te kunnen nemen dat partijenafwijkingen van het bestek zijn overeengekomen, moet komen vast te staan dat hierover afspraken zijn gemaakt.
8 november 2011 uitvoeringstekeningen (productie 12 bij dagvaarding in eerste aanleg) heeft goedgekeurd en een glasmonster zonder protest heeft behouden. Jorritsma heeft ook die stellingen gemotiveerd betwist. Zij heeft betoogd dat het glasmonster pas werd aangeleverd toen het verkeerde glas al geleverd was. Verder heeft ze erop gewezen dat zij op de voorbladen van de tekeningen die zij op 9 september 2011 en 11 oktober 2011 aan [naam bedrijf] heeft geretourneerd (productie 46 en 48 bij cva), heeft opgemerkt dat het glas aan het bestek diende te voldoen, maar dat [naam bedrijf] die opmerkingen heeft genegeerd. De tekeningen waaraan de rechtbank refereert (productie 12 bij inleidende dagvaarding), hebben betrekking op het hang- en sluitwerk, aldus Jorritsma. De inhoud van de overeenkomst staat dan ook nog niet tussen partijen vast.
Het hof overweegt dat Jorritsma de stelplicht en bewijslast draagt ten aanzien van de door [naam bedrijf] bespaarde kosten, maar dat het aan Construction Group is om Jorritsma daarvoor handvatten aan te reiken, bijvoorbeeld door inzicht gegeven in de begroting die [naam bedrijf] destijds heeft gemaakt, zodat aan de hand daarvan kan worden vastgesteld welke kosten zijn bespaard doordat een aantal van de begrote werkzaamheden niet meer door [naam bedrijf] behoefden te worden uitgevoerd. Construction Group heeft bij memorie van antwoord een nadere toelichting op de post bespaarde kosten gegeven, waarop Jorritsma nog niet heeft kunnen reageren. Zij zal dat in een later van dit stadium van deze procedure alsnog kunnen doen.
De omstandigheid dat de curator geen partij (meer) is in dit geding, staat niet in de weg aan de beoordeling van het beroep dat Jorritsma op verrekening doet. De uitspraak die het hof daarover doet, bindt alleen de partijen in deze procedure en de curator en de boedel niet.
Een verklaring voor recht die ook de curator en de boedel zou binden, kan in het kader van deze procedure niet worden gegeven.
Construction Group heeft niet betwist dat [naam bedrijf] het werk aan het Alfa College als gevolg van het faillissement niet heeft afgemaakt en dat Jorritsma daarvoor derden heeft moeten inschakelen, zodat aannemelijk is dat Jorritsma schade heeft geleden.
“Verrekening hoe ook genaamd en op grond van welke rechtsverhouding ook is u met betrekking tot deze opdracht niet toegestaan.”
grieven IX en Xgericht. Jorritsma heeft gemotiveerd betwist dat de opdrachtbevestiging van [naam bedrijf] de tussen partijen gemaakte afspraken correct weergeeft. Gelet daarop staat naar het oordeel van het hof nog geenszins vast dat partijen verrekening hebben uitgesloten.
6.29 Het hof zal Construction Group daarom opdragen te bewijzen dat [naam bedrijf] en Jorritsma zijn overeengekomen dat verrekening hoe ook genaamd en op grond van welke rechtsvordering ook Jorritsma met betrekking tot de onderhavige opdracht niet is toegestaan, nu op haar de bewijslast van deze uitsluiting rust.
rol van 29 maart 2016;
beidepartijen, van hun advocaten en van de getuigen zal opgeven op de
rol van 29 maart 2016, waarna de raadsheer-commissaris dag en uur van het verhoor (ook indien voormelde opgave van een of meer van partijen ontbreekt) vaststelt;