In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem, die op 3 juli 2012 de aanslag in het rioolrecht van de gemeente Nijmegen voor het jaar 2008 heeft gehandhaafd. De heffingsambtenaar had aan belanghebbende een aanslag opgelegd ter zake van het genot krachtens eigendom van een onroerende zaak. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar de heffingsambtenaar heeft dit bezwaar afgewezen. De rechtbank heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende in hoger beroep is gegaan.
Tijdens de zitting op 29 september 2015 heeft belanghebbende zijn standpunten toegelicht, waarbij hij zich heeft aangesloten bij de argumenten van andere belanghebbenden die ook in beroep zijn gegaan tegen de rioolrechtheffing. Belanghebbende betwist de rechtmatigheid van de aanslag en stelt dat de heffing willekeurig en onredelijk is, en dat deze in strijd is met de Gemeentewet. Hij heeft verschillende grieven ingediend, waaronder de vraag of de heffing in strijd is met artikel 219 van de Gemeentewet en of de gemeenteraad met onzuivere bedoelingen de heffingssystematiek heeft gewijzigd.
Het Hof heeft de argumenten van belanghebbende beoordeeld en geconcludeerd dat de heffingsambtenaar voldoende inzicht heeft verschaft in de geraamde baten en lasten van het rioolrecht. Het Hof heeft geoordeeld dat de heffing niet in strijd is met de wet en dat de aanslag terecht is opgelegd. De grieven van belanghebbende zijn verworpen, en het Hof heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De beslissing van het Hof is op 15 december 2015 openbaar gemaakt.