Uitspraak
[appellante],
[geïntimeerde],
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
- aan memorie van antwoord;
- een akte van [appellante];
- [geïntimeerde] heeft geen antwoordakte genomen. Er is ambtshalve akte van niet dienen verleend.
2.De feiten
"
3.Het geschil en de beoordeling in eerste aanleg
3) [appellante] te veroordelen in de kosten van de procedure.
4.De beoordeling in het incident
5.Met betrekking tot de grieven
Ten aanzien van de verontreiniging met asbest heeft de rechtbank vooropgesteld dat de specifieke exoneratie van artikel 20 van de koopovereenkomst (zogenaamde ouderdomsclausule) niet ziet op verontreiniging van de grond, maar slechts op gebreken als gevolg van de ouderdom van de woning.
"Een andere, ruimere interpretatie van artikel 20 van de koopovereenkomst zou de in artikel 5.3 besloten garantie voor normaal gebruik immers geheel buiten spel zetten. Voor een dergelijke, ruime interpretatie bestaat evenwel geen grond. In de verkoopadvertentie uit 2009 is weliswaar vermeld dat de woning een renovatiepand betrof, maar de rechtbank constateert dat dit feit als zodanig niet tekstueel in de koopovereenkomst is opgenomen.", aldus de rechtbank in rechtsoverweging 4.4 van het vonnis d.d. 14 december 2011.
Volgens [geïntimeerde] daarentegen moet de tweede zin van artikel 20 - in samenhang met de daaraan voorafgaande zin
("Het is koper bekend dat de onroerende zaak oud is, wat betekent dat de eisen die aan de bouwkwaliteit gesteld mogen worden aanzienlijk lager liggen dan bij nieuwe woningen.") - beperkt worden uitgelegd, in die zin dat artikel 20 slechts betrekking heeft op de bouwkundige kwaliteit en niet op bodemverontreiniging.
Het hof stelt voorop dat de vraag hoe in een schriftelijk contract de verhouding tussen partijen is geregeld, niet kan worden beantwoord op grond van uitsluitend een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen van het contract. Voor de beantwoording van die vraag komt het immers aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (HR 13 maart 1981, ECLI:NL:HR:1981:AG4158).
grief 7betrekking.
subsdiairschending van de uit de redelijkheid en billijkheid voortvloeiende mededelingsplicht,
meer subsidiairpartiële ontbinding ex artikel 6:265 BW in samenhang met artikel 6:270 BW,
nog meer subsidiairwijziging van de gevolgen van de overeenkomst wegens dwaling ex artikel 6:228 BW in samenhang met artikel 6:230 lid 2 BW en
uiterst subsidiairschadevergoeding uit hoofde van een onrechtmatige daad, bestaande in verzwijging door [appellante] van de bij haar bekende gebreken.
subsidiairop schending door [appellante] van haar mededelingsplicht. [geïntimeerde] stelt dat [appellante] bekend was, althans bekend had behoren te zijn met de aanwezige bodemverontreiniging. In dit verband beroept [geïntimeerde] zich erop dat [appellante], gezien haar bekendheid met de woning, onderzoek had moeten (laten) doen naar eventueel aanwezige verontreinigingen van de bodem teneinde [geïntimeerde] op dit punt juist te kunnen informeren. [appellante] heeft in strijd met de waarheid in artikel 5.4.1 van de koopakte verklaard dat zij niet bekend was met verontreiniging van de bodem, die aan een normaal gebruik van de onroerende zaak in de weg zou staan; zij had hem behoren mee te delen dat de bodem verontreinigd was, aldus [geïntimeerde]. [appellante] betwist een en ander gemotiveerd. Zij voert daartoe aan dat zij niet op de hoogte was van de verontreiniging, aangezien zij niet de laatste bewoner was, maar de woning heeft verkregen uit de erfenis van haar ouders.
Aangezien [geïntimeerde] zich beroept op de rechtsgevolgen van de door hem gestelde bekendheid bij [appellante] met de aanwezige bodemverontreiniging, rust krachtens de hoofdregel van artikel 150 Rv op hem de bewijslast daarvan. Nu [geïntimeerde] op dit punt echter geen, althans een onvoldoende gespecificeerd bewijsaanbod heeft gedaan (zie de memorie van antwoord punt 40 in samenhang met punt 63), wordt aan deze bewijslevering niet toegekomen. Het hof kan er dan ook niet als vaststaand van uitgaan dat [appellante] bekend was met de aanwezige bodemverontreiniging.
"of de onroerende zaak een verontreiniging bevat die ten nadele strekt van het in lid 3 omschreven gebruik of die heeft geleid of zou kunnen leiden tot een verplichting tot schoning van de onroerende zaak, dan wel het nemen van andere maatregelen", heeft [geïntimeerde] op zich niet de verwachting mogen ontlenen dat van zodanige verontreiniging geen sprake zou zijn; hij heeft daaruit slechts mogen afleiden, dat [appellante] daarmee niet bekend was.
Partiële ontbinding?
Dwaling?
Onrechtmatige daad?
incident: 1 punt x € 632,-
(tarief II) €
632,-