Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
[appellant],
[geïntimeerde],
1.Het geding in eerste instantie
2.Het geding in hoger beroep
3.De feiten, het geschil en de beslissing in eerste aanleg
4.De beoordeling in hoger beroep
grief 1heeft de rechtbank de start van de verjaringstermijn ten onrechte op 17 februari 2005 gesteld. Met
grief 2komt [appellant] op tegen de overweging van de rechtbank dat de verjaring wordt gestuit indien sprake is van een schriftelijke aanmaning die binnen zes maanden gevolgd wordt door het instellen van een eis of een andere daad van rechtsvervolging door [appellant] . Verder heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat van stuiting geen sprake is omdat de inleidende dagvaarding van een latere datum is dan 16 februari 2010, aldus [appellant] in
grief 3. De overweging van de rechtbank dat geen stuiting heeft plaatsgevonden van de verjaring van de vordering van [appellant] op de verzekeraar van [geïntimeerde] en dat daarmee geen handeling is aan te wijzen die heeft geleid tot stuiting van de verjaring van de vordering van [appellant] op [geïntimeerde] , wordt bestreden door
grief 4. [appellant] komt dan ook tot de in
grief 5verwoorde slotsom dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de vordering van [appellant] op [geïntimeerde] is verjaard en dat hij ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard in zijn vorderingen en ten onrechte is veroordeeld in de proceskosten in eerste aanleg.
Trb. 1966, 178), dient voor de beoordeling van de vraag of de correspondentie tussen Buro Pals als de gemachtige van [appellant] en Delta Lloyd kan worden aangemerkt als "onderhandelingen" in de zin van art. 10 lid 5 WAM te worden uitgegaan van de maatstaf die is ontwikkeld in de rechtspraak van het Benelux-Gerechtshof (BenGH 20 oktober 1989, ECLI:NL:XX:1989:AD0917), welke maatstaf inhoudt dat correspondentie tussen de verzekeraar en de benadeelde slechts dan niet kan worden aangemerkt als "onderhandelingen" in de zin van art. 10 lid 5 WAM, indien de benadeelde op grond van de mededelingen van de verzekeraar moest begrijpen dat de verzekeraar een regeling van de schade zonder meer uitsloot (HR 4 november 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT6833). Delta Lloyd stelt zich in de brief 20 oktober 2005 aanvankelijk ondubbelzinnig en zonder voorbehoud op het standpunt dat de aanrijding alleen is te wijten aan een verkeersfout van [appellant] . De nadere informatie van Buro Pals heeft die opvatting niet veranderd, zo blijkt uit de brief van Delta Lloyd van 25 april 2006, maar aan het gebruik van het woord "vooralsnog" in de één na laatste zin van die brief heeft [appellant] kunnen afleiden dat Delta Lloyd mogelijk overtuigd zou kunnen worden van de juistheid van een ander standpunt indien [appellant] het zijne met beter bewijsmateriaal zou onderbouwen. Uit de brief van 25 april 2006 heeft [appellant] dus niet hoeven begrijpen dat Delta Lloyd een regeling van de schade zonder meer uitsloot.